24 285
Wijziging van de Wet Brutering Overhevelingstoeslag Lonen

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 25 september 1995

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming van het onderhavige wetsvoorstel kennis genomen. Hiermee wordt immers de mogelijkheid geschapen de overhevelingstoeslag (OT) een wat zachtere dood te laten sterven dan nog in 1993 de bedoeling was. Daarmee kan nu, naar het inzicht van deze leden, een aantal van de problemen die toen werden besproken, opgelost worden. Zoals zij ook in die tijd al uiteenzetten, vinden zij de OT een vreemd element in de loonstructuur. Dat neemt niet weg dat deze leden nog enkele vragen hebben en enige opmerkingen willen maken.

Het was de leden van de PvdA-fractie het liefst als de OT op zo kort mogelijke termijn afgeschaft werd. Dit vereist echter dat een aantal problemen in het onderhandelingstraject tussen sociale partners tot een oplossing gebracht wordt. Een van die problemen betreft de over- en ondercompensatie van werknemers (onder meer bij niet-reguliere looncomponenten), een ander probleem is dat van de pensioengrondslag. Deze leden willen weten of door middel van dit wetsvoorstel zich nog steeds dezelfde problemen voordoen als bij het in 1993 aangenomen wetsvoorstel.

Het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk welke de opvattingen van de Stichting van de Arbeid (STAR) met betrekking tot dit wetsvoorstel zijn. Deze leden zouden het op prijs stellen als de beoordeling van de STAR nog eens uiteengezet werd, met name omdat bij de behandeling van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen (Kamerstukken II, 1992–1993, 23 269) in 1993 bleek dat de STAR verdeeld was over de brutering.

De leden van de PvdA-fractie zijn het met de Raad van State en de regering eens dat hier een arbeidsvoorwaarde gebruikt wordt voor beleidsaanpassingen. Zij menen echter dat niet vergeten moet worden dat ook nog in 1993 een omvangrijk deel van de STAR nog immer moeite had met het voorstel de OT af te schaffen en daarvoor in de plaats de lonen te bruteren. Een andere oplossing, zoals in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld – met inbegrip van de voorgestelde stricte condities – is dan ook naar het oordeel van deze leden verre te prefereren. Wel dringen zij erop aan dat al het mogelijke in het werk wordt gesteld om te bereiken dat het percentage met ingang van 1 januari 1998 op nul gesteld kan worden.

Ook de pragmatische oplossing die gekozen is voor het bepalen van de hoogte van de OT in 1996 en 1997 heeft de instemming van de leden van de PvdA-fractie. Wel vragen deze leden of het fixatie-argument voor 1995 niet ook nu nog geldt. Kan hier wat uitgebreider op ingegaan worden?

Tot slot merken de leden van de PvdA-fractie op dat het met dit wetsvoorstel niet mogelijk is de inkomenseffecten te beoordelen. Dit oordeel hangt immers mede af van de doeleinden waarvoor verlaging van de OT gebruikt zal worden. Deze leden gaan ervan uit dat bij die betreffende voorstellen het totaal aan effecten uiteengezet zal worden.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Alhoewel de leden van de CDA-fractie in principe tegen zig-zag-beleid zijn, kunnen deze leden instemmen met het wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben eveneens met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Deze leden kunnen instemmen met de verschuiving van de datum van afschaffing van de overhevelingstoeslag van 1 januari 1996 naar 1 januari 1998. Zij gaan er echter wel van uit dat 1 januari 1998 de uiterste datum is voor afschaffing. De leden van de VVD-fractie hebben er geen bezwaar tegen dat de overhevelingstoeslag wordt afgeschaft via de weg van lastenverlichting danwel via stelselwijziging zoals in het wetsvoorstel wordt omschreven.

De leden van de fractie van D66 nemen met instemming kennis van het voorliggende wetsvoorstel. Dankzij de afspraken in het Regeerakkoord en de geleidelijke invulling daarvan op het gebied van de lastenverlichting blijkt het mogelijk om de brutering, die nog enige jaren geleden een majeure «hobbel» leek, geheel of nagenoeg te voorkomen. Daarmee wordt ook een groot deel van de daarmee potentieel samenhangende problemen voorkomen. Daarbij blijkt de overhevelingstoeslag een zeer bruikbaar voertuig voor de toepassing van lastenverlichting voor werkgevers, terwijl tegelijkertijd werknemers voor de negatieve gevolgen daarvan worden gecompenseerd. Ten aanzien van de politiek hoort men vaak de stelling: «niets zo definitief als tijdelijk». Zo leek het ook geruime tijd te gaan met de overhevelingstoeslag, maar deze wordt thans duidelijk op termijn gesteld. Dat daarbij de toeslag ten opzichte van de eerdere plannen nog twee jaar wordt gehandhaafd om te kunnen dienen als voertuig voor lastenverlichting achten deze leden een verstandig besluit.

De leden van de D66-fractie wensen nog enkele vragen te stellen naar aanleiding van de memorie van toelichting. Begrijpen deze leden het goed dat de OT per 1 januari 1996 in feite alsnog wordt aangepast aan de endogene lastenontwikkeling in AWBZ en AAW, zoals deze zich gedurende 1994 (resp. per 1 januari 1995) heeft voorgedaan, maar die toen buiten beschouwing bleef bij de vaststelling van het percentage voor 1995?

Voorts vragen deze leden of het ten aanzien van de aanvullende pensioenen nog wel nodig is om een vangnetregeling met een tijdsspanne van vier jaar te blijven opnemen. Ten aanzien van de oorspronkelijke plannen wordt immers de OT met twee jaar verlengd, zodat vanzelf reeds meer aanpassingstijd is ontstaan. Bovendien geldt toch ook voor de pensioenen dat de omvang van het probleem per 1 januari 1998 zeer belangrijk teruggelopen zal zijn? Is (de mogelijkheid van) de-brutering gedurende vier jaar dan nog wel nodig?

Tot slot vragen deze leden de regering nog eens (technisch) uiteen te zetten waarom voor het wettelijk minimumloon een ander bruteringspercentage geldt dan voor de andere lonen.

De leden van de RPF-fractie hebben ook met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij constateren dat de regering weliswaar vasthoudt aan de afschaffing van de overhevelingstoeslag, maar dat deze operatie twee jaar wordt uitgesteld. In de periode tot 1 januari 1998 zal het instrument van de OT worden ingezet bij de uitvoering van stelselherzieningen en bij het doorvoeren van lastenverlichting. Deze leden stellen het op prijs dat in elk geval wordt vastgehouden aan de brutering. Zij achten het wenselijk dat de OT als vreemde eend in de fiscale bijt zo spoedig mogelijk wordt opgenomen in het brutoloon. De regering heeft naar hun oordeel valide argumenten om de brutering niet zoals eerder voorgenomen op 1 januari 1996 maar op 1 januari 1998 te doen plaatsvinden.

Voorts vragen de leden van de RPF-fractie of de voorgestelde lastenverlichting voor het bedrijfsleven, die mede basis is van het wetsvoorstel, leidt tot optimale werkgelegenheidseffecten. Zij verwijzen naar hun inbreng terzake bij de Algemene Politieke Beschouwingen 1996. Nu voor die vorm van lastenverlichting echter waarschijnlijk een kamermeerderheid ontstaat, willen deze leden het voorliggende wetsvoorstel op zijn eigen merites beschouwen. Zij erkennen overigens dat reeds in het Regeerakkoord voor de OT-variant is gekozen. De leden van de RPF-fractie vragen of het kabinet heeft overwogen bij de realisering van de lastenverlichting de OT buiten beschouwing te laten en alsnog de brutering per 1 januari 1996 te laten plaatsvinden. Welke alternatieven zijn eventueel denkbaar en op grond van welke overwegingen is daar niet voor gekozen?

Vervolgens vragen de leden van de RPF-fractie in hoeverre de regering ervan uitgaat dat voor 1998 een volledige afbouw van de OT zal hebben plaatsgehad. Als op 1 januari 1998 blijkt dat geen sprake is van een volledige afbouw, zullen werkgevers en werknemers nog voor problemen kunnen worden gesteld. Deze leden veronderstellen dat de sociale partners wel de gelegenheid krijgen om tijdig te anticiperen op de brutering. De leden van de RPF-fractie informeren in welke mate de huidige cao's het uitstel van de brutering doorkruisen. Ten aanzien van welke cao bestaat een probleem (zie pag. 2 memorie van toelichting) en op welke wijze wordt dat probleem opgelost?

Tot slot wensen deze leden nog enige opmerkingen te maken over de vaststelling van de OT in 1996 en 1997. Deze leden hebben kennis genomen van de verschillende mogelijkheden tot verlaging van de OT. Zij vragen wat het gevolg zal zijn als de beoogde privatisering van de Ziektewet niet per 1 januari 1996 maar pas per 1 januari 1997 kan doorgaan. Hoe groot zal de verlaging van het OT-percentage dan in 1997 zijn? Deze leden vragen in dit verband hoe de verwachte OT-verlaging van de terugsluizing van de regulerende energieheffing en van de privatisering van de ZW (resp. 0,1% en 0,55 % in 1996) is te rijmen met de cijfers van de Macro Economische Verkenning 1996, waar wordt uitgegaan van 0,75 % in 1996.

De voorzitter van de commissie,

De Jong

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: vacacture D66, Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, De Jong (CDA), voorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Boogaard (AOV), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD). Plv.leden: Giskes (D66), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Esselink (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Terpstra (CDA), Van Rooy (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), Wolters (CDA), Dijksma (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), Nijpels-Hezemans (AOV), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Apostolou (PvdA), Boers-Wijnberg (CDA), vacature CD, J. M. de Vries (VVD), B. M. de Vries (VVD), Leerkes (U55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD).

Naar boven