24 281
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Georgië inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden, met bijlage; Wassenaar, 3 april 1995

nr. 329
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 augustus 1995

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 21 augustus 1995. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 20 september 1995.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 3 april 1995 te Wassenaar tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Georgië inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden, met bijlage (Trb. 1995, 111).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

In april 1994 hebben luchtvaartbesprekingen tussen de regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Georgië geresulteerd in overeenstemming over een luchtvaartverdrag tusen beide landen. Het onderhavige verdrag strekt tot vervanging van de bestaande, op 17 juni 1958 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie van Socialistische Sovjet Republieken betreffende luchtdiensten (Trb. 1958, 89).

Het verdrag gaat uit van enkelvoudige aanwijzing, hetgeen wil zeggen dat één enkele luchtvaartmaatschappij per land wordt aangewezen voor het uitvoeren van de luchtdiensten. De aanwijzing aan iedere zijde van één luchtvaartmaatschappij voor de uitoefening van de uitgewisselde verkeersrechten geschiedt, zoals internationaal gebruikelijk is, door de Verdragsluitende Partijen (artikel 4).

Het verdrag biedt de luchtvaartmaatschappijen van beide landen de mogelijkheid om diensten uit te oefenen tussen punten in Nederland en Georgië. Ook tussenliggende en verder gelegen punten kunnen door de aangewezen maatschappijen worden aangedaan, zonder uitoefening van 5e vrijheidsrechten. De uitoefening van 5e vrijheidsrechten (vervoersrechten tussenliggende en verder gelegen punten) kan worden overeengekomen tussen de luchtvaartautoriteiten van beide landen (bijlage, punt 5). Onder de luchtvaartautoriteiten wordt voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft verstaan de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst (zie artikel 1, onder b).

Het verdrag bevat verder de gebruikelijke bepalingen ten aanzien van onder meer de tarieven die de onderscheiden maatschappijen kunnen hanteren (artikel 6) en de mogelijkheid voor de maatschappijen om op het grondgebied van het andere land verdiende gelden naar het eigen land over te maken (artikel 12).

De bijlage, die een integrerend onderdeel van het verdrag vormt, is, voor zover het de routes betreft, aan te merken als zijnde van uitvoerende aard.

Verdragen tot wijziging van de bijlage voor wat betreft de routes behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring voorbehouden.

Het verdrag zal voor wat het Koninkrijk betreft alleen op Nederland van toepassing zijn, evenals het geval was met het verdrag van 1958. Het verdrag wordt met ingang van 3 mei 1995 voorlopig toegepast, hetgeen noodzakelijk werd geacht met het oog op de reeds aangevangen lijndiensten tussen beide landen.

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlemen- taire Documentatie.

Naar boven