24 279
Overeenkomst ter uitvoering van artikel 45, eerste lid, van de Aanvullende Overeenkomst van 3 augustus 1959, zoals gewijzigd bij de Overeenkomsten van 21 oktober 1971, 18 mei 1981 en 18 maart 1993, bij het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noordatlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, met betrekking tot de in Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten, met bijlage; Bonn, 18 maart 1993

nr. 328
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 augustus 1995

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 22 augustus 1995.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 september 1995.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 18 maart 1993 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van artikel 45, eerste lid, van de Aanvullende Overeenkomst van 3 augustus 1959, zoals gewijzigd bij de Overeenkomsten van 21 oktober 1971, 18 mei 1981 en 18 maart 1993, bij het Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, met betrekking tot de in Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten, met bijlage (Trb. 1993, 151 en 1995, 44).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

TOELICHTENDE NOTA

I. Inleiding

Het onderhavige verdrag strekt tot uitvoering van artikel 45, eerste lid, van het bovengenoemde, op 3 augustus 1959 te Bonn tot stand gekomen verdrag (Trb. 1960, 37), dat eveneens op 18 maart 1993 is gewijzigd (Trb. 1993, 121).

Het onderhavige verdrag voorziet in een regeling voor de aanmelding van alle oefeningen buiten oefenterreinen («im freien Gelände») op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland.

Deze oefeningen dienen te worden onderscheiden van oefeningen op daarvoor bestemde oefenterreinen, schietbanen en lokale oefenterreinen, waarop het bepaalde in artikel 53 van de Aanvullende Overeenkomst (van 3 augustus 1959 bij het NAVO-verdrag nopens de rechtspositie der krijgsmachten, betreffende de in de Bondsrepubliek Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten) zoals gewijzigd bij de Overeenkomsten van 21 oktober 1971, 18 mei 1981 en 18 maart 1993 van toepassing is, waarvoor tegelijk met dit verdrag de goedkeuring wordt gevraagd.

In de daarbij behorende toelichting wordt nader ingegaan op de omstandigheden, die tot de wijzigingen hebben geleid.

Het verdrag beoogt de aanmelding door zendstaten van oefeningen buiten oefenterreinen te vervangen door het vereiste van toestemming zijdens de Duitse autoriteiten.

II. Artikelsgewijze toelichting

Deel I: Procedure voor het overleggen van het jaarprogramma van manoeuvres en andere oefeningen

Artikel 1

De autoriteiten van een in de Bondsrepubliek gestationeerde krijgsmacht zijn verplicht voorgenomen grote oefeningen in een jaarprogramma voor het volgende jaar te vermelden en aan de Bondsminister voor Defensie ter goedkeuring voor te leggen.

Deze kan andere Duitse autoriteiten in de beoordeling betrekken.

Bij het jaarprogramma dienen verschillende gegevens te worden verstrekt; enerzijds om overlapping van oefeningen te voorkomen; anderzijds om de Duitse autoriteiten een indicatie te geven van de belasting voor de Duitse bevolking en het Duitse milieu. Om praktische redenen is voor opname in het jaarprogramma een zekere grens (sterkte van de oefening) voor opname in het jaarprogramma gekozen. Immers, sommige oefeningen lenen zich niet voor planning op lange termijn. De zendstaten zullen zich wel inspannen zoveel mogelijk voorziene oefeningen in het jaarprogramma op te nemen. Dit heeft als voordeel dat Duitse autoriteiten reeds in een vroeg stadium met een oefening rekening kunnen houden (planningszekerheid). Deze planningszekerheid heeft ook voor de zendstaten een voordeel. Met betrekking tot de in het jaarprogramma opgenomen oefeningen zal reeds in een vroeg stadium (een half jaar voor de aanvang van het kalenderjaar, waarin de oefeningen zijn voorzien) duidelijkheid zijn verkregen of het houden ervan is goedgekeurd.

Artikel 2

Indien eenheden vanuit Nederland over de grens worden verplaatst om in Duitsland te oefenen, dient dit expliciet in het jaarprogramma te worden gemeld. Deze verplaatsingen vormen, naast de belasting Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

veroorzaakt door het oefenen in het vrije veld, een extra belasting voor de Duitse bevolking.

Artikel 3

De beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de ingediende jaarprogramma's komt de Bondsminister van Defensie toe, waartoe hij de commentaren daarop van betrokken Duitse autoriteiten zal inwinnen. Afwijzing van het gehele of een gedeelte van een jaarprogramma dient met redenen te worden omkleed. Met betrekking tot een dergelijke afwijzing bieden de bepalingen van Deel III van dit verdrag een geschillenbeslechtingsregeling, welke kan uitmonden in de procedure, als verwoord in artikel 80 A van de Aanvullende Overeenkomst.

Deel II. Procedure voor de aanmelding en coördinatie van manoeuvres en andere oefeningen

Artikel 4

Artikel 4 voorziet in een gespecificeerde aanmeldingsprocedure per oefening, al of niet opgenomen in het jaaroefenprogramma. In de bijlage bij het verdrag is een model van de gegevens, die dienen te worden voorgelegd, weergegeven. Eenheden die ten behoeve van een oefening naar Duitsland worden verplaatst, moeten expliciet worden aangemeld. Alle plannen dienen gelijktijdig aan de relevante «Wehrbereichskommandos», «Wehrbereichsverwaltungen» en «Länder» te worden voorgelegd. In bepaalde gevallen (bij zeer kleine, routinematige oefeningen) kunnen met de Länder vereenvoudigde procedures worden afgesproken. De bijlage, die een integrerend deel van het verdrag vormt, is, gezien het voorgaande, van uitvoerende aard. Eventuele wijzigingen van de bijlage behoeven derhalve ingevolge artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij het parlement zich thans terzake het recht van goedkeuring voorbehoudt.

Artikel 5

In geval van bi-nationale of multinationale oefeningen dienen de autoriteiten van de krijgsmacht, die de leiding heeft over de betreffende oefening, de in het voorgaande artikel voorziene aanmelding te verzorgen, ook al is een der deelnemende krijgsmachten de Bundeswehr. Voor oefeningen onder leiding van de NAVO of van een multinationale troepenmacht dienen separate overeenkomsten te worden gesloten. Dergelijke overeenkomsten zijn niet nader omschreven tijdens de onderhandelingen. Om die reden kan thans nog geen uitspraak worden gedaan over de vorm, waarin een en ander zal worden gegoten, noch van de inhoud een indicatie worden gegeven. Wordt een dergelijke overeenkomst een verdrag waarbij ons land partij zal dienen te worden, dan zullen daarop uiteraard de bepalingen met betrekking tot de parlementaire goedkeuring van verdragen van toepassing zijn. Daarbij is overigens voorstelbaar, dat een dergelijk verdrag strekt ter uitvoering van het onderhavige verdrag of van de Aanvullende Overeenkomst (tot uitvoering waarvan het onderhavige verdrag strekt), waarvoor dan het bepaalde in artikel 7, onderdeel b, juncto artikel 8, tweede lid, van de rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen zou gelden. Ook is denkbaar dat een in dit artikel bedoelde overeenkomst slechts beleidsafspraak zou vormen.

Artikel 6

Naast reguliere oefeningen kunnen ook zogenaamde alarmoefeningen worden gehouden. Deze vallen eveneens onder het regime van dit verdrag. Een normale oefening mag slechts op een alarmoefening aansluiten, indien de aanmeldingsprocedure van artikel 4 of 5 in acht is genomen.

Artikel 7

De «Wehrbereichskommandos» kunnen de plannen, zoals die op basis van artikel 4 aan hen zijn voorgelegd, slechts beoordelen op aspecten van tijd en plaats, om aldus door coördinatie overlappingen te voorkomen.

Artikel 8

De in artikel 4 genoemde Duitse autoriteiten berichten de autoriteiten van de krijgsmacht in kwestie tijdig omtrent eventuele bezwaren met betrekking tot de ingediende plannen. In het tweede lid is voor zulke gevallen overleg voorzien tussen de betrokken autoriteiten. Indien dat overleg niet tot overeenstemming leidt, beslist de Bondsminister van Defensie, waar het oefeningen betreft die zijn opgenomen in een reeds door hem goedgekeurd jaarprogramma, c.q. het betrokken «Wehrbereichskommando» in alle andere gevallen.

Deel III. Geschillenregeling

Artikel 9

Indien bij de autoriteiten van een krijgsmacht bezwaren bestaan tegen een met betrekking tot een voorgenomen oefening genomen besluit, zal getracht worden in gezamenlijk overleg met de Bondsminister van Defensie overeenstemming te bereiken. Komt men niet tot overeenstemming, dan kan op grond van het bepaalde in artikel 80 A van de Aanvullende Overeenkomst een oplossing worden bereikt. Aldus sluiten beide procedures naadloos op elkaar aan.

Deel IV. Slotbepalingen

Artikel 10

Wijziging, aanvulling en opzegging van dit verdrag behoeven voorafgaande consultatie tussen de Bondsregering en de betrokken partij(en). Elke zendstaat kan zich uit dit verdrag terugtrekken; terwijl ook de Bondsrepubliek het verdrag kan opzeggen.

Met inachtneming van een termijn van zes maanden, wordt het verdrag dan aan het einde van het kalenderjaar beëindigd.

III. Koninkrijkspositie

Evenals de wijziging van de Aanvullende Overeenkomst, zal de onderhavige wijziging, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven