24 273
Wijziging van een aantal wetten met het oog op de uitvoering van het besluit van het gemengd comité van de EER nr. 7/94 van 21 maart 1994 tot wijziging van Protocol 47 en sommige bijlagen bij de EER-Overeenkomst (EER-Uitvoeringswet II)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)Op 2 mei 1992 ondertekenden de EEG, de EGKS en hun lid-staten enerzijds en de EVA-Staten anderzijds (hierna te noemen overeenkomstsluitende partijen) de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Oporto, 2 mei 1992; Trb. 132; Kamerstukken II, 1991/92, 1992/93, 22 872; verder te noemen EER-overeenkomst). Naar aanleiding van de Zwitserse afwijzing van deze overeenkomst op 6 december 1992 ondertekenden voornoemde overeenkomstsluitende partijen – met uitzondering van Zwitserland – op 17 maart 1993 een protocol dat de aanpassing van de EER-overeenkomst regelt (Trb. 69).

Op basis van de EER-Overeenkomst wordt het toepassingsgebied van het voor de EER relevante acquis communautaire (d.w.z. het totaal van communautaire wetgeving en EG-jurisprudentie, in het Nederlands geheten: communautaire verworvenheden) uitgebreid tot het grondgebied van alle overeenkomstsluitende partijen. Een groot deel van dit acquis communautaire is reeds opgenomen in de EER-Overeenkomst zelf. Het gaat hier om het acquis dat reeds voor 1 augustus 1991 – de uiterste datum waarop voor de EER-Overeenkomst relevant acquis communautaire nog kon worden ingebracht in de onderhandelingen die uiteindelijk leidden tot de EER-Overeenkomst – in werking was getreden. Voor zover deze uitbreiding van de werking van het acquis communautaire een aanpassing van de Nederlandse wet- en regelgeving vereiste, is dit geschied door middel van de EER-Uitvoeringswet (wet van 11 november 1993, Stb. 609), het EER-Uitvoeringsbesluit (besluit van 24 december 1993, Stb. 776) en door middel van een aantal ministeriële regelingen. Daarnaast is ter uitvoering van de EER-Overeenkomst nog een afzonderlijk besluit tot stand gebracht: besluit van 21 februari 1995 (Stb. 118). Het betreft hier de wijziging van een drietal besluiten, vallend onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Sinds de inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst op 1 januari 1994 wordt de territoriale uitbreiding van nieuw acquis communautaire naar de EER, voor zover noodzakelijk, direct meegenomen in de gebruikelijke procedures voor omzetting van EG-acquis in nationale wet- en regelgeving.

Echter, tijdens de zogenaamde interim-periode – tussen 1 augustus 1991 en 1 januari 1994 – kwam ook voor de EER relevant EG-acquis tot stand. Dit zogeheten interim-acquis werd deels vastgelegd in het besluit van het Gemengde Comité van de EER (d.d. 21 maart 1994, nr. 7/94; PbEG L 160 d.d. 28 juni 1994). Dit besluit van het Gemengd Comité heeft het noodzakelijk gemaakt de in de EER-Uitvoeringswet opgenomen vangnetbepaling (art. XXXI) met een jaar te verlengen. Wij verwijzen naar de wet van 21 december 1994, houdende wijziging van de EER-Uitvoeringswet (Stb. 950) en naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 1994/95, 24 024, nr. 3).

Het onderhavige wetsvoorstel vloeit voort uit dit besluit, en maakt onderdeel uit van het pakket aanpassingen van de nationale wet- en regelgeving aan de territoriale uitbreiding van dit interim acquis met de EVA-landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst. De aanpassingen die zullen samenhangen met een tweede interim-pakket, bestaande uit een reeks veterinaire en fyto-sanitaire regelingen, zullen eveneens zo spoedig mogelijk in een wetsvoorstel worden neergelegd.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Artikel I

De wijziging in artikel 1, onder i, van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen vloeit voort uit de wijziging door het besluit nr. 7/94 van het gemengd comité van de EER van bijlage VII bij de EER-Overeenkomst. De uitbreiding van de algemene bepaling in artikel 1. onder i, houdt in dat het ook voor onderdanen van een EVA-Staat mogelijk wordt in Nederland een beroepsactiviteit uit te oefenen ten aanzien waarvan zij zich de beroepskennis hebben eigengemaakt in die EVA-Staat. Dit op basis van het principe dat de toegang tot een beroep waarvoor bij of krachtens de wet een nationaal diploma wordt vereist, niet mag worden geweigerd, tenzij blijkt dat de migrant over onvoldoende kwalificaties beschikt.

De wijziging van artikel 11, vierde lid, onder b, vloeit voort uit een rectificatie van de richtlijn 92/51/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen. Deze rectificatie is gepubliceerd in PbEG 1995, L 17. Het betreft een technische wijziging.

Door het besluit nr. 7/94 van het gemengd comité van de EER is bijlage VII bij de EER-Overeenkomst gewijzigd. Een van de wijzigingen in bijlage VII houdt de aanpassing in van bijlage C van de richtlijn 92/51/EEG op een aantal punten. De onderhavige wijziging van bijlage 2 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen is nodig, omdat bijlage 2, die inhoudelijk overeenkomt met bijlage C van de richtlijn 92/51/EEG, deel uitmaakt van die wet. In dit geval kan het bepaalde in artikel 6, tweede lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen op grond waarvan Onze Minister ambtshalve wijzigingen kan aanbrengen in de bijlagen 2 en 3, geen toepassing vinden, aangezien dergelijke wijziging alleen mogelijk is met toepassing van artikel 15 van de richtlijn 92/51/EEG. Artikel 15 ziet op een verzoek van een Lid-Staat aan de Commissie om – onder meer – de bijlage C van de Richtlijn 92/51/EEG tussentijds te wijzigen. Daarvan is in casu geen sprake.

Ten aanzien van de bouwkundig opzichter-tekenaar en de meester-timmerman/ontwerp en berekeningen in punt 4 van bijlage 2 kan nog het volgende worden opgemerkt. Werkzaamheden in verband met de bouw vallen onder richtlijn 64/427/EEG van de Raad van 7 juli 1964 betreffende de overgangsmaategelen op het gebied van de anders dan in loondienst verrichte werkzaamheden van de be- en verwerkende nijverheid behorende tot de klassen 23 tot en met 40 van de ISIC (industrie en ambacht) (PB nr. 117 van 23 juli 1964, blz. 1863), zoals aangepast met het oog op de toepassing van de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte bij artikel 30 van de Overeenkomst en punt 31 van bijlage VII bij die Overeenkomst.

Hoofdstuk 2. Ministerie van Financiën

Artikel II

Bij de laatste wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (Stb. 1995, 178), waarbij onder meer artikel 21 werd gewijzigd, is per abuis uitgegaan van de tekst van het vijfde lid (oud, thans elfde lid) zoals deze luidde voor de door de EER-uitvoeringswet in dat artikellid aangebrachte wijziging ter uitvoering van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Deze vergissing wordt door dit artikel hersteld.

Hoofdstuk 3. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Artikel III

Artikel 10.44c, tweede lid, van de Wet milieubeheer bevat een verbod om afvalstoffen waarop de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen van toepassing is, buiten Nederlands grondgebied te brengen om te worden verwijderd in een land buiten de Europese Unie, indien de voorgenomen wijze van verwijderen naar het oordeel van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in strijd zal zijn met het belang van de bescherming van het milieu. In verband met de uitbreiding van het toepassingsgebied van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen naar de staten die partij zijn bij de Europese Economische Ruimte wordt het onderhavige artikel van de Wet milieubeheer aangepast. De verwijdering in landen buiten de Europese Unie, waar de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen van toepassing is, valt nu onder dezelfde regels als de verwijdering in lid-staten van de Europese Unie.

Artikel IV

Door middel van de Wet explosieven voor civiel gebruik is richtlijn nr. 93/15/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 april 1993 betreffende de harmonisatie van de bepalingen inzake het in de handel brengen van en de controle op explosieven voor civiel gebruik (PbEG L 121) in Nederland geïmplementeerd. De hiervoorbedoelde richtlijn en wet hebben tot doel te waarborgen dat explosieven voor civiel gebruik niet in de Europese Unie in de handel worden gebracht, tenzij zij door een gekwalificeerde keuringsinstelling zijn beoordeeld op hun conformiteit met de produkt- en produktveiligheidseisen van de bedoelde richtlijn en zijn voorzien van een CE-markering. Voorts hebben de bedoelde richtlijn en wet tot doel te voorzien in een administratief controlesysteem met betrekking tot de overbrenging van explosieven voor civiel gebruik in en door de lid-staten van de Europese Unie, met het oog op het voorkomen van het illegaal gebruik van deze explosieven. De onderhavige wijziging van de Wet explosieven voor gebruik heeft tot doel de werking uit te breiden naar andere landen, die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel V

De artikelen 9 tot en met 12 van de Wet op de architectentitel bevatten opleidingseisen voor de inschrijving als architect, stedebouwkundige, tuin- en landschapsarchitect respectievelijk interieurarchitect in het architectenregister. Artikel 24 van de Wet op de architectentitel handelt over de bevoegdheid om in Nederland gebruik te maken van de in een andere lid-staat van de Europese Unie wettig gevoerde beroepstitel of afkorting daarvan.

De artikelen 9, eerste lid, onderdeel j, en 24, eerste lid, zijn bij de EER-uitvoeringswet al in overeenstemming gebracht met de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. De onderhavige wijziging van deze artikelen dient er uitsluitend toe de terminologie aan te passen aan de Richtsnoeren voor te gebruiken terminologie in het kader van de EU van de MP van 20 juli 1994 (Stcrt. 1994, 148).

De artikelen 10, eerste lid, onderdeel h, 11, eerste lid, onderdeel j, en 12, eerste lid, onderdeel g, zijn abusievelijk niet opgenomen in de EER-uitvoeringswet. Deze onjuistheid wordt met de onderhavige wijziging gecorrigeerd.

Hoofdstuk 4. Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Artikel VI

Bij de aanpassing van de Wet vervoer binnenvaart, als voorzien in de EER-uitvoeringswet, is verzuimd artikel 78, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart te wijzigen. De onderhavige wijziging strekt tot herstel van deze omissie. Het interim-acquis noopt niet tot een nadere wijziging van de Wet vervoer binnenvaart.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven