24 272
Wijziging van de Provinciewet en de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 in verband met verruiming van het provinciale belastinggebied

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 november 1995

Artikel I, onder C, komt te luiden als volgt:

Artikel 242 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Toegevoegd worden een tweede en derde lid, luidende:

2. De aftrekpost voor een provincie is een aandeel in het bedrag van f 750 000 000, evenredig aan het aandeel van die provincie in de opbrengst van de opcenten motorrijtuigenbelasting voor alle provincies gezamenlijk, die over het tweede jaar, voorafgaande aan het uitkeringsjaar, bij toepassing van het maximale aantal opcenten zou zijn ontstaan.

3. Onze Minister en Onze Minister van Financiën kunnen, gedeputeerde staten gehoord, het aandeel, bedoeld in het tweede lid, volgens een afwijkende berekening vaststellen voor provincies waarvoor na 31 december 1996 een wijziging van de provinciale indeling dan wel een wijziging van de gemeentelijke indeling die gepaard gaat met een wijziging van provinciegrenzen, van kracht is geworden.

Toelichting

Op 27 oktober 1995 is de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer gezonden. Nadien zijn wij tot de slotsom gekomen dat het nodig is het wetsvoorstel op een technisch punt te verbeteren. Deze nota van wijziging strekt daartoe.

Nieuw ten opzichte van de redactie van Artikel I onder C, zoals opgenomen in het ingediende voorstel van wet, is het derde lid van artikel 242 van de Provinciewet. Dit lid wordt toegevoegd, omdat het kan voorkomen dat het grondgebied van een provincie in het tweede jaar, voorafgaand aan het uitkeringsjaar, afwijkt van het grondgebied in het uitkeringsjaar. Een dergelijke situatie doet zich voor in geval van een wijziging van de provinciale indeling dan wel een wijziging van de gemeentelijke indeling die gepaard gaat met een wijziging van provinciegrenzen. Voor wat betreft de terminologie is aangesloten bij artikel 275 van de Provinciewet en artikel 282 van de Gemeentewet. In geval van wijziging van de provinciale grenzen zal het nodig zijn een redelijke schatting te maken van het aandeel zoals dat zou zijn geweest indien de grenzen in het tweede jaar, voorafgaand aan het uitkeringsjaar, reeds gewijzigd waren. Door de toevoeging van het derde lid wordt verzekerd dat de beheerders van het Provinciefonds bevoegd zijn een dergelijke redelijke schatting te maken.

De gebruikte terminologie brengt met zich dat bij een wijziging van provinciegrenzen die het gevolg is van gemeentelijke grenscorrectie – in de zin van artikel 282 van de Gemeentewet – geen herberekening van het aandeel zal plaatsvinden. Een herrekening wordt in die situatie niet nodig geacht vanwege het, in financiële zin, geringe belang voor de provincie.

De voorgestelde regeling vertoont gelijkenis met de regeling in artikel 28 van de Financiële-Verhoudingswet 1984. Dat artikel geeft de beheerders van het Gemeentefonds de mogelijkheid een «verleden te construeren» voor gemeenten die betrokken zijn bij een gemeentelijke herindeling.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

Naar boven