nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
In antwoord op de opmerkingen en vragen van de leden van de fractie van
de Partij van de Arbeid met betrekking tot de juridische haalbaarheid van
de voorgestelde uitbreiding van de verplichting tot informatieverstrekking
door de kapitein van een schip dat als gevolg van een incident een bedreiging
vormt voor de kust van een lidstaat, deel ik het volgende mede.
De olieramp met de «Braer» voor de Schotse kust in januari
1993 heeft eens temeer het belang aangetoond dat kuststaten hebben bij tijdige
melding van incidenten op zee. Mede naar aanleiding van dit scheepsongeval
is er de laatste jaren ten aanzien van de verplichte melding door schepen
van gegevens die van belang zijn voor de veiligheid van mensenlevens op zee,
de veiligheid van het scheepvaartverkeer of de bescherming van het mariene
milieu, sprake van internationale ontwikkelingen die een verruiming behelzen
van de bevoegdheden van kuststaten om op dit gebied onder bepaalde voorwaarden
regels te stellen die ook gelden voor buitenlandse schepen op volle zee.
Met ingang van 1 januari 1996 is hiertoe een wijziging in werking getreden
van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging
van mensenlevens op zee, Trb. 1976, 157, het zgn. Solas-verdrag. In het verdrag
is op basis van een resolutie van de Maritieme Veiligheidscommissie van de
Internationale Maritieme Organisatie (IMO) een nieuw Voorschrift V/8–1
opgenomen betreffende meldingssystemen voor schepen (Res. MSC.31(63), aanvaard
op 23 mei 1994, Trb. 1996, 18).
Op grond hiervan kunnen kuststaten aan de hand van in het kader van de
IMO afgesproken procedures en ontwikkelde richtsnoeren en criteria overgaan
tot de instelling van dergelijke meldingssystemen, die ook in volle zee kunnen
liggen. De procedures zijn opgenomen in genoemd Voorschrift V/8–1 van
het Solas-verdrag, de richtsnoeren en criteria zijn vervat in een resolutie
van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO (Res. MSC.43(64)
van 23 mei 1994). In deze resolutie wordt ook verwezen naar de op 19 oktober
1989 aanvaarde resolutie van de Algemene Vergadering van de IMO betreffende
«General principles for ship reporting systems and ship reporting requirements,
including guidelines for reporting incidents involving dangerous goods, harmful
substances and/or marine pollutants» (Res. A.648(16)).
Richtlijn 93/75/EEG schrijft voor dat de melding van incidenten op zee
overeenkomstig laatstgenoemde resolutie dient te geschieden. De recente internationale
IMO-regelgeving betreffende meldingssystemen voor schepen is in belangrijke
mate onder Europese druk tot stand gekomen.
De EG-regelgeving op het punt van de verplichte meldingen staat derhalve
niet op zichzelf, maar liep deels vooruit op de internationale IMO-regelgeving
en heeft genoemde (niet-bindende) IMO-resolutie A.648(16) verbindend gemaakt
voor de lidstaten door de verwijzing daarnaar in de richtlijn.
Gelet op deze aspecten in hun onderlinge samenhang heeft de regering gemeend
bij de onderhandelingen over de richtlijn niet te moeten volharden bij de
gesignaleerde bezwaren tegen het opnemen van de meldingsplicht in de richtlijn
zoals was voorgesteld. Het belang van een tijdige melding van incidenten op
zee aan de betrokken kuststaat is onbetwist. Naarmate onder het Solas-verdrag
meer meldingssystemen voor schepen worden ingesteld, wat ook voor de Europese
wateren in het verschiet ligt, zal het geconstateerde spanningsveld tussen
de internationale IMO-regelgeving en het Europese recht wat betreft het opleggen
van een meldingsplicht aan buitenlandse schepen op volle zee verdwijnen. In
het licht van deze ontwikkelingen voorzie ik op dit punt dan ook geen consequenties
voor de rechtskracht van het wetsvoorstel.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink