nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van het Wetboek van Strafrecht (mensensmokkel).
De toelichtende memorie, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
16 augustus 1995
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de strafbedreiging
op mensensmokkel te verzwaren en daartoe het Wetboek van Strafrecht te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een jaar» vervangen door: vier
jaren.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «kan de gevangenisstraf met
een derde worden verhoogd en ontzetting worden uitgesproken» vervangen
door: wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie opgelegd en kan ontzetting worden uitgesproken.
3. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:
3. Indien het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep
of gewoonte maakt of in vereniging wordt begaan door meerdere personen wordt
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie
opgelegd.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
De Staatssecretaris van Justitie,