24 259
Aanpassing van een aantal wetten aan de Wet houdende nadere regeling van het gezag over en van de omgang met minderjarige kinderen

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 oktober 1995

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A. Onderdeel A van artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 1 komt te luiden:

1. Aan artikel 7 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

6. Indien Onze Minister van Justitie voornemens is een voordracht te doen voor een koninklijk besluit strekkende tot inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, deelt hij dit voornemen schriftelijk mee aan de verzoeker en degene wiens geslachtsnaam is verzocht, alsmede, indien het verzoek op de geslachtsnaam van een minderjarige betrekking heeft, zijn ouders en degene aan wie de minderjarige de geslachtsnaam, waarvan wijziging is verzocht, rechtstreeks ontleent. De schriftelijke mededeling van het voornemen geldt als een beschikking.

2. Na onderdeel 1 worden twee nieuwe onderdelen 1a en 1b ingevoegd, die luiden:

1a. In artikel 37, eerste lid, vervallen de woorden: en zijn toeziende curator.

1b. In artikel 169, tweede lid, vervalt: en 161a.

3. Na onderdeel 2 worden de volgende onderdelen ingevoegd:

2a. In artikel 336a, tweede en derde lid, wordt «kinderrechter» telkens vervangen door: rechtbank.

2b. In artikel 356, eerste lid, wordt «afdeling» vervangen door: paragraaf.

4. Na onderdeel 4 worden de volgende onderdelen ingevoegd, die luiden:

5. In artikel 410, eerste lid, vervalt: met uitzondering van het aldaar met betrekking tot de toeziende voogd bepaalde en.

6. In artikel 420, tweede lid, vervalt: met uitzondering van het aldaar met betrekking tot de toeziende voogd bepaalde en.

7. Afdeling 2a van titel 15 vervalt.

B. Na artikel XIV worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:

ARTIKEL XIVA

Het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 807, onder c, wordt 246a vervangen door: 253s.

2. In het vierde lid van artikel 810 wordt «de ouderlijke macht» vervangen door: het ouderlijk gezag; voorts vervalt: of de ontzetting van de toeziende voogdij,.

3. In artikel 822, eerste lid, onder d wordt voor de puntkomma ingevoegd: alsmede inzake het verschaffen van informatie over het kind aan dan wel de raadpleging van deze echtgenoot.

4. In artikel 826, eerste lid, onder b, wordt «artikel 253f dan wel artikel 280» vervangen door: artikel 253p.

5. In artikel 827, eerste lid, onder c, wordt na «omgang met» ingevoegd: , de informatie en raadpleging over.

ARTIKEL XIVB

In artikel 21, onder ten vierde, van de Faillissementswet wordt «251» vervangen door: 2531, eerste en tweede lid,. Voorts wordt «252» vervangen door: 2531, derde lid.

ARTIKEL XIVC

In de Bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht komt onderdeel A3 te luiden:

3. Artikel 7, eerste en tweede lid, en afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de artikelen 64, derde lid, 68, tweede lid, 125, tweede lid, 156, 175, derde lid, 179, tweede lid, 235, tweede lid, en 266 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de aanvraag is toegewezen.

Toelichting

De wijzigingen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (artikel I) zijn van technische aard, behoudens de aanvulling van artikel 7 met een zesde lid. Zie daarvoor hieronder. In de artikelen 37, 410 en 420 (nieuwe onderdelen 1a, 5 en 6) wordt thans nog verwezen naar de toeziende voogd dan wel toeziende curator. Deze verwijzingen worden geschrapt, omdat bij de Wet van 6 april 1995, Stb. 240, de toeziende voogdij en toeziende curatele zijn vervallen. De verwijzing in artikel 169, tweede lid, naar artikel 161a dient te vervallen, omdat artikel 161a bij genoemde wet vervalt. In artikel 356 (onderdeel 2b) moet de verwijzing naar «deze afdeling» een verwijzing naar «deze paragraaf» worden, omdat de afdelingen van Titel 15 paragrafen van Titel 14 zijn geworden. In artikel 336a (onderdeel 2a) (blokkaderecht pleegouders, indien een derde voogd is over het kind) wordt als bevoegde rechter genoemd de kinderrechter. In het corresponderende artikel 253s (blokkaderecht pleegouders, indien de ouder(s) het gezag hebben; naar huidig recht is dit artikel 246a) is als bevoegde rechter de rechtbank aangewezen. Ingevolge artikel 808 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is dit de kinderrechter. Om de aansluiting van de artikelen op elkaar te handhaven wordt in artikel 336a «kinderrechter» vervangen door rechtbank. Afdeling 2a van Titel 15 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 291a) (meerderjarigverklaring) dient nog te vervallen (onderdeel 7). Artikel 291a is immers – zonder inhoudelijke wijziging – vervangen door artikel 253ha bij genoemde wet.

ARTIKEL XIVA

De onderdelen 1 en 4 betreffen verwijzingen naar Boek 1 B.W. die door de vernummeringen in Boek 1 B.W. nog aanpassing behoeven. In artikel 810 (onderdeel 2) komt nog de term «ouderlijke macht» voor en komt de «ontzetting van de toeziende voogdij» nog voor. Ouderlijke macht wordt vervangen door ouderlijk gezag, terwijl de verwijzing naar de ontzetting van de toeziende voogdij is vervallen, omdat de toeziende voogdij vervalt.

De wijziging van artikel 822 (voorlopige voorzieningen) en artikel 827 (definitieve voorzieningen) (onderdelen 3 en 5) dient om uitdrukkelijk te bepalen dat bij de voorlopige, onderscheidenlijk definitieve voorzieningen voor de kinderen ook een regeling omtrent de informatie over de kinderen kan worden getroffen.

ARTIKEL XIVB

In artikel 21 van de Faillissementswet dient de verwijzing naar artikel 252 (ouderlijk vruchtgenot) vervangen te worden door een verwijzing naar artikel 2531.

ARTIKEL XIVC (IN SAMENHANG MET DE WIJZIGING VAN ARTIKEL 7 (ONDERDEEL A1))

De aanvulling van de negatieve lijst bij de Algemene wet bestuursrecht met artikel 7, eerste en tweede lid, alsmede de toevoeging van een zesde lid van artikel 7 vloeien voort uit het volgende. Een voornemen tot inwilliging van een verzoek tot wijziging of vaststelling van een geslachtsnaam werd tot voor kort schriftelijk aan belanghebbenden medegedeeld, zodat een eventueel bezwaar of beroep zich tegen dat voornemen kon richten. Recent heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter beslist dat een dergelijk voornemen geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en derhalve niet vatbaar is voor bezwaar en beroep. Daardoor moet een eventueel bezwaar of beroep zich nu richten tegen het koninklijk besluit tot naamswijziging zelf, met het voor de rechtszekerheid ongelukkige gevolg dat de naamswijziging moet worden geëffectueerd voordat zij onherroepelijk is, en bij gegrondverklaring van het bezwaar of beroep weer moet worden teruggedraaid. Daarom wordt voorgesteld het voornemen bij wetsduiding aan te merken als een beschikking (artikel 7, zesde lid (onderdeel A1)), zodat daartegen weer bezwaar en beroep openstaan. Tegelijk wordt het koninklijk besluit zelf uitgesloten van bezwaar en beroep (artikel XIVc, verwijzing naar artikel 7, eerste en tweede lid). Omdat is voorzien in rechtsbescherming tegen het voornemen zou rechtsbescherming tegen het koninklijk besluit immers slechts een doublure zijn. In het voorgestelde artikel 7, zesde lid, wordt niet het begrip «belanghebbende» uit de Algemene wet bestuursrecht gebruikt om verwarring met het begrip «belanghebbende» uit het familieprocesrecht te voorkomen. In plaats van het begrip belanghebbende zijn degenen die een schriftelijke mededeling zullen ontvangen, nader aangeduid.

Plaatsing van afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek op de negatieve lijst heeft tot doel de regels van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing te doen zijn op de beslissingen van de gezinsvoogdij-instelling, zoals aanwijzingen en beëindiging van de uithuisplaatsing.

Ter uitvoering van de ondertoezichtstelling kan de gezinsvoogdij-instelling aanwijzingen geven met betrekking tot de verzorging en opvoeding van de onder toezicht gestelde minderjarigen. De gezinsvoogdij-instelling handelt in dit kader als bestuursorgaan. De aanwijzingen die deze instelling geeft zijn beschikkingen. In de schriftelijke stukken bij de Wet van 26 april 1995 tot herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarigen (Stb. 255) is er steeds van uit- gegaan dat niet de administratieve rechter, maar de kinderrechter oordeelt over de beslissingen van de gezinsvoogdij-instelling (zie Kamerstukken II 1993/94, 23 003, nr. 3, blz. 21, nr. 5, blz. 9 en nr. 8, blz. 7). Voornoemde wet voorziet dan ook in een beroepsprocedure bij de kinderrechter. De kinderrechter is immers als vanouds degene die de beslissingen neemt inzake de ondertoezichtstelling. Het is nimmer de bedoeling geweest dat naast het systeem van rechtsbescherming via de civiele rechter tevens de administratieve rechter in dezelfde taken bevoegd zou zijn. In de opzet van de Algemene wet bestuursrecht is het daartoe nodig afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek op de zogenaamde negatieve lijst van de Algemene wet bestuursrecht te plaatsen. Overigens blijft de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de wijze van totstandkoming van de beslissingen van de gezinsvoogdij-instelling.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven