24 253
Arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheidsbeleid sector Rijk

nr. 4
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 9 oktober 1996

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft de volgende lijst van vragen opgesteld over de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 3 april 1996 inzake de vervanging van de huidige vut-regeling door een regeling voor flexibel pensioen en uittreden (24 253, nr. 3).

De Minister van Binnenlandse Zaken heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 oktober 1996.

De vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier voor deze lijst,

Van Hezik

1

Wat zijn de financiële consequenties voor de begroting 1997 en voor de bezuinigingstaakstelling van het overeengekomen overgangstraject?

De bezuinigingstaakstelling uit het regeerakkoord is gerealiseerd door jaarlijks, taakstellend, een bedrag te korten op de ruimte zoals die door het kabinet voor de overheidswerkgevers wordt vastgesteld. Met de invoering van de regeling van flexibel pensioen en uittreden (fpu) komt voor het overheidspersoneel de vut te vervallen. Naar de mate waarin de vervanging van de vut door de fpu-regeling tot besparingen leidt, zal die besparing als ruimte voor de overheidswerkgevers beschikbaar komen.

2

Wat is exact gegarandeerd binnen het overgangsrecht: de uit te keren percentages of de regeling op zich?

Kenmerkend verschil tussen de huidige vut en de fpu-regeling is dat in het kader van de vut geen opgebouwde rechten worden verkregen, terwijl dat bij de fpu-regeling wel het geval zal zijn. De opbouw van fpu-rechten zal evenwel eerst op het tijdstip van invoering van de fpu-regeling starten. De overheidswerknemers die reeds in dienst zijn op dat tijdstip, zullen dan ook geen volledige opbouw kunnen realiseren. Deze notie ligt ten grondslag aan overgangsrecht dat in het kader van de fpu-regeling tot stand zal worden gebracht. De fpu-uitkeringen van degenen die in dienst zijn ten tijde van de invoering van de fpu-regeling, zullen worden aangevuld teneinde het gemis in de opbouw van fpu-rechten te compenseren. De overheidswerknemers die ten tijde van de invoering van de fpu-regeling 50 jaar of ouder zijn, wordt een percentage gegarandeerd, vergelijkbaar met de huidige vut. In dat geval zal de uitkering worden aangevuld tot 70% (75% als de werknemer 55 jaar of ouder is) van het inkomen. Voor overheidswerknemers jonger dan 50 jaar wordt de uitkering op basis van garantiejaren berekend. Het aantal gegarandeerde jaren verschilt per leeftijdscohort en is groter naar mate de overheidswerknemer ouder is.

3

Het basisdeel levert geen onvervreemdbare aanspraken op. Wat houdt dit in als de regeling ten aanzien van het basisdeel verandert?

De fpu-uitkering zal zijn samengesteld uit een basisdeel en een pensioendeel. Het basisdeel houdt in dat eenieder die vervroegd uittreedt uit een voltijdse betrekking op de leeftijd van 62 jaar, een uitkering zal ontvangen waarvan het bedrag op jaarbasis gelijk is aan 70% van de franchise die geldt voor het ouderdomspensioen. In tegenstelling tot het pensioendeel is er voor wat betreft het basisdeel geen sprake van opbouw van rechten. Dit wil zeggen dat wijzigingen in het basisdeel onmiddellijk gevolgen hebben voor degenen die vanaf het moment waarop de wijziging ingaat, gebruik maken van de fpu-regeling. Relevant is echter dat de fpu-uitkering als één geheel moet worden beschouwd. Sociale partners bij de overheid hebben namelijk afgesproken bij een wijziging van de fpu-regeling het integrale karakter van die regeling te zullen handhaven. Dit wil zeggen dat een verandering ten aanzien van het basisdeel niet op zichzelf zal staan, maar zal zijn gebaseerd op dat integrale karakter.

4

Wat zijn de consequenties van de overeengekomen regeling voor degenen die nu al met de VUT zijn?

Er zijn geen consequenties, de aanspraken van deze «VUT-ters» blijven volledig gehandhaafd.

5

Wat zijn de consequenties voor betrokkenen ten aanzien van de AOW?

Er zijn geen consequenties. De fpu-regeling betreft immers een strikt arbeidsvoorwaardelijke regeling, welke regeling bovendien betrekking heeft op een periode die voorafgaat aan de periode waarin de AOW geldt.

6

Was is de stand van zaken ten aanzien van het vereiste vervolgtraject?

Zoals u bekend is, is inzake de fpu-regeling op 3 april jl. een onderhandelaarsakkoord bereikt in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken. In de Wet privatisering ABP (WPA) en de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel (kaderwet) is bepaald op welke wijze de afspraken in dat akkoord moeten worden geformaliseerd. Dit wil met name zeggen dat de pensioenovereenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de WPA en de vut-overeenkomst, bedoeld in artikel 1, van de kaderwet moeten worden aangepast. Op 8 mei 1996 hebben de sociale partners bij de overheid, bevoegde partijen bij de vermelde overeenkomsten, in het kader van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid besloten om de overeenkomsten aan te passen op basis van het vermelde onderhandelaarsakkoord. Inmiddels zijn die aanpassingen voorbereid en hebben op 18 september jl. sociale partners in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid de aangepaste overeenkomsten ondertekend. Beoogde datum van invoering van de fpu-regeling is 1 april 1997.

7

Wat zijn de consequenties van deze regeling voor de ex-mijnwerkers van de (particuliere) mijnen? Tellen voor de bepaling van de premiejaren alleen de overheidsjaren mee of ook de jaren dat in de mijnen gewerkt werd?

Op de vraag naar de consequenties van de fpu-regeling voor de ex-mijnwerkers kan geen eenduidig antwoord worden gegeven. In het antwoord op vraag 2 is reeds aangegeven dat voor de oudere overheidswerknemer bij wijze van compensatie zal worden voorzien in een aanvulling op de fpu-uitkering op basis van een gegarandeerd percentage van 70% respectievelijk 75% van het inkomen. In het kader van de fpu-regeling geldt verder nog een overgangsmaatregel die het mogelijk zal maken om op grond van dienstjaren vervroegd uit te treden. Als dienstjaren zullen gelden de jaren die ook nu al recht geven op de zogenaamde 40 dienstjaren-vut. De jaren dat in de mijnen is gewerkt die relevant zijn voor de vut, zullen in het kader van de vorenbedoelde overgangsmaatregel gelden als dienstjaren op grond waarvan vervroegd kan worden uitgetreden.

8

Is het waar dat de Verzekeringskamer opmerkingen heeft gemaakt over het karakter van de FPU-regeling en bezwaren heeft geuit tegen de financiering ervan? Wat zouden hiervan de inhoudelijke en vooral financiële gevolgen kunnen zijn en hoe zullen die gevolgen kunnen worden opgelost? Wat is het oordeel van het kabinet over de door de Verzekeringskamer gemaakte opmerkingen en bezwaren?

In het kader van de voorbereiding van de fpu-regeling zijn op ambtelijk niveau de hoofdlijnen van de regeling besproken met de Verzekeringskamer. Nadien is Verzekeringskamer schriftelijk in kennis gesteld van de wijzigingen van het pensioenreglement die nodig zijn in verband met de invoering van de fpu-regeling. Tezijnertijd zal het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP in overeenstemming met artikel 4, vierde lid, van de Pensioen- en Spaarfondsenwet de door dat bestuur vastgestelde wijzigingen van het pensioenreglement aan de Verzekeringskamer zenden.

9

Als een werknemer op relatief jonge leeftijd de keuze heeft gemaakt om via een versnelde pensioen-opbouw op 60-jarige leeftijd uit te treden kan hij daar later nog op terug komen door bijvoorbeeld zijn uitreding te willen stellen op 62-jarige leeftijd, dan wel te besluiten in het geheel niet vervroegd uit te treden? Zo ja, hoe gaat dat dan in zijn werk?

De fpu-regeling zal het mogelijk maken dat de overheidswerknemer uit kan treden voorafgaande aan het moment waarop zijn ouderdomspensioen ingaat. Onder meer kan de keuze worden gemaakt om op 60-jarige leeftijd vervroegd uit te treden. Met het oog op een vervroegd uittreden op die leeftijd zal de overheidswerknemer voorts kunnen kiezen voor een versnelde opbouw. Een dergelijke keuze voor versnelde opbouw zal overigens niet betekenen dat verplicht moet worden uitgetreden op het moment waarop de 60-jarige leeftijd wordt bereikt. Het moment waarop uiteindelijk zal worden uitgetreden, kan eerder of later liggen. Ook kan de werknemer de keuze maken om niet vervroegd uit te treden. Hij zal in dat geval het arbeidsproces verlaten op het moment waarop het ouderdomspensioen ingaat.

De keuze van het moment van vervroegd uittreden zal niet ten koste gaan van de (versneld) opgebouwde fpu-rechten. Die keuze zal daarentegen wel van invloed zijn op de hoogte van de fpu-uitkering. Afhankelijk van de keuze van het moment van vervroegd uittreden zullen de opgebouwde fpu-rechten immers tot betaling moeten komen over een kortere dan wel langere uitkeringsperiode. Indien in het geheel niet vervroegd wordt uitgetreden, zullen de opgebouwde fpu-rechten volledig worden omgezet in een hoger ouderdomspensioen.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-Van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Assen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+), Van Oven (PvdA).

Naar boven