24 229
Beleidsinitiatieven ter verhoging van de kennisintensiteit van de Nederlandse economie

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 25 juni 1996

Tijdens de beraadslagingen van uw Kamer over de Nota Kennis in Beweging is een motie 24 229, nr. 7 ingediend waarin de regering werd verzocht het beleid ten aanzien van het mkb te heroverwegen en daarin een regeling een plaats te geven die de voorhoede van het mkb in staat stelt risicovolle kennis-intensieve projecten te starten. Dit zou volgens uw Kamer een regeling moeten zijn gelijkend op de zogeheten SBIR in de VS, waarbij 100% financiering van een kritische fase van een ontwikkelingsproject essentieel is.

Ik zegde u toe u op de hoogte te zullen stellen van de uitgangspunten van en ervaringen met de SBIR-regeling en een vergelijking te maken met de Nederlandse situatie, in het bijzonder voor wat betreft de mogelijkheden voor het technologie-gedreven MKB in het huidige en toekomstige EZ subsidie-instrumentarium.

Deze brief strekt daartoe. Het opstellen daarvan kostte helaas enige tijd in verband met het opvragen van actuele informatie uit de V.S., het analyseren van gegevens voor het maken van een vergelijking met de Nederlandse situatie en het benaderen van andere departementen over SBIR-achtige mechanismen bij het uitbesteden van overheidsonderzoek.

Small Business Innovation Research Program (SBIR) in de V.S.

Dit programma ontstond op initiatief van de National Science Foundation in 1977. De wettelijke grondslag, de Small Bussines Innovation Act, dateert uit 1982. Bij federale wet werd toen bepaald dat overheidsorganisaties met een researchbudget van meer dan $ 100 mln verplicht zijn daarvan een vast percentage te bestemmen voor hoogwaardig strategisch onderzoek dat wordt uitbesteed aan bedrijven met minder dan 500 werknemers.

Regelmatig wordt door de overheid kenbaar gemaakt op welke onderzoeksterreinen bedrijven hun voorstellen kunnen indienen. Het gaat steeds om onderzoek dat past in het werkgebied van de betrokken overheidsorganisatie, bijvoorbeeld op gebieden als defensie, landbouw, lucht- en ruimtevaart, energie, gezondheidszorg, transport.

De doelstellingen van het SBIR-programma zijn:

♦ stimuleren van technische innovatie;

♦ inzet van kleine bedrijven om aan de federale R&D-behoefte te voldoen;

♦ commercialisering van federale R&D door de private sector;

♦ stimuleren van participatie in technologische innovatie door minderheids- en achterstandsgroeperingen.

Er worden 3 fasen onderscheiden:

Fase I: Haalbaarheidsonderzoek, maximaal zes maanden

Bedrijven kunnen in onderlinge competitie hun belangstelling kenbaar maken voor het verrichten van een onderzoek aan de hand van een regelmatig uitkomende brochure waarin ondermeer zijn vermeld:

selectiecriteria, randvoorwaarden en uiterste datum van indiening van een voorstel. De voorstellen worden beoordeeld door deskundigen.

Voor het project dat wordt goedgekeurd wordt een overeenkomst gesloten tussen de instelling en het bedrijf dat het onderzoek zal gaan verrichten.

Het maximale bedrag voor deze fase bedraagt thans $ 100 000 per project.

Fase II: Pre-competitief onderzoek, maximaal 2 jaar

Als fase I succesvol is verlopen kan het betrokken bedrijf een voorstel indienen voor de tweede fase, waarin het eigenlijke onderzoek zal plaats vinden. In het daartoe bestemde projectvoorstel dient ook expliciet aandacht te worden besteed aan de wijze waarop de projectresultaten te gelegener tijd (in fase III) gecommercialiseerd zullen worden.

Voor fase II lopen de maximale vergoedingen op tot $ 750 000. Alle relevante kosten worden vergoed, vermeerderd met een winstopslag van 10%.

Fase III: Commercialisatie

Voor deze fase stelt de overheid geen geld ter beschikking.

De commerciële exploitatie van de onderzoeksresultaten kan afhankelijk van de aard ervan op verschillende manieren plaats vinden.

Te denken valt aan:

– produktie door het bedrijf dat het onderzoek heeft verricht;

– R&D-partnerships als vervolg op het onderzoek;

– licentieverlening in ruil voor een vergoeding;

– joint ventures.

Het uitgangspunt is meestal dat het bedrijf dat het onderzoek verrichtte de intellectuele eigendomsrechten op de resultaten ervan verwerft.

De overheid krijgt meestal een gratis gebruikslicentie en neemt gedurende minstens twee jaar geheimhouding in acht, zodat het betrokken bedrijf een technische voorsprong kan verwerven en behouden.

Kenmerken van het SBIR-programma in relatie tot de Nederlandse situatie

♦ Programma-motieven

Een belangrijke beweegreden voor de introductie van het SBIR-programma was gelegen in het feit dat de overheid in de VS zelf zeer veel research verricht, terwijl een prikkel om de resultaten ervan te commercialiseren lange tijd heeft ontbroken. Eigenlijk is dus sprake van een onvermogen van de overheid om de resultaten van eigen R&D adequaat te commercialiseren. Door nu een deel van de overheidsresearch aan daarvoor geschikte bedrijven uit te besteden is de kans dat de R&D-resultaten worden gecommercialiseerd toegenomen, omdat bedrijven veel beter in staat worden geacht de vertaalslag naar de commercie te maken.

♦ Geen vrijheid in onderwerpkeuze

De overheidsorganisaties bepalen welke projectonderwerpen voor uitbesteding in aanmerking komen.

Bedrijven kunnen dus niet zelf aangeven wat zij belangrijk vinden, doch zijn volledig afhankelijk van de door de overheid geformuleerde vraag waaraan zij zo goed mogelijk tegemoet moeten komen.

Ca. 90 % van de uitgaven in SBIR-kader is gerelateerd aan de onderzoeksterreinen defensie, gezondheid, lucht- en ruimtevaart en energie.

♦ Sterke competitie en geringe kans op een project

De praktijk wijst uit dat veel bedrijven in aanmerking willen komen voor een SBIR-project. Omdat de overheid kan kiezen uit de voorstellen die het beste beantwoorden aan de eisen van aanpak en prijsstelling en verwachtingen ten aanzien van de slaagkans, leidt dit tot een zeer strenge selectie. Slechts ca. 5–10% van de indieners gaat uiteindelijk een contract aan met de overheid.

♦ Geen subsidie, maar 100% vergoeding voor verrichte diensten

Essentieel element in de SBIR-aanpak is dat een volledige vergoeding wordt gegeven voor een prestatie jegens de overheid.

In het project moet het primair gaan om het dekken van een overheidsbehoefte aan onderzoek en dus niet om een eigen behoefte van de betrokken bedrijven.

Op deze wijze geeft de overheid dus mede richting aan de onderzoeksactiviteiten van het betrokken bedrijfsleven.

Het EZ-instrumentarium voor R&D en mkb-betrokkenheid

In abstracto

Het regeringsbeleid speelt zo goed mogelijk in op de wens van bedrijven tot behoud en verbetering van hun concurrentiepositie in de markt. In de nota «Kennis in beweging» is aangegeven dat zo drie doelen worden gediend, te weten: versterking van de basiscondities, versterking van de aansluiting van kennisvraag en -aanbod en tenslotte het signaleren en initiëren van toepassingsmogelijkheden van nieuwe technologieën.

In concreto

a. Vergelijking SBIR met EZ-instrumentarium

Wanneer ik een vergelijking maak tussen het SBIR-programma en het EZ-instrumentarium gericht op bedrijfs-R&D dan komen de volgende markante verschillen aan het licht:

AspectEZ-instrumentenSBIR
Onderwerpkeuze bepaald doorBedrijvenOverheid
ProjectduurMax 2–4 jaar*½ jaar tot 2 jaar
Kans op projectCa. 30–40%Ca 5–10%
VergoedingTot ca. 40%100%
DoelgroepNagenoeg alle bedrijvenAlleen high tech mkb

* Afhankelijk van de regeling. Technische-ontwikkelingsprojecten kunnen langer duren.

De participatiegraad van het mkb in enkele belangrijke regelingen is overigens goed. Bij PBTS en IT (peiljaar 1995) is in ca. 65% van de gehonoreerde projectvoorstellen sprake van betrokkenheid van mkb-bedrijven met minder dan 200 werknemers.

Voor de TOK (peiljaar 1995) is in 91% van de gehonoreerde projectvoorstellen sprake van mkb-betrokkenheid.

Uit het voorgaande moge duidelijk zijn dat het SBIR-programma primair bedoeld is om een commercialisatie-impuls te geven aan door de overheid geformuleerde en gedomineerde onderzoeksterreinen. Door het ingebouwde competitie-element kan de overheid een strenge selectie maken uit de aangeboden projectvoorstellen.

Het op R&D gerichte EZ-instrumentarium richt zich vooral op ondersteuning van door het bedrijfsleven zelf genomen initiatieven, waarbij het bedrijfsbelang prevaleert. Dit in tegenstelling tot het belang dat de overheid in de V.S. hecht aan gedetailleerd vastgestelde onderwerpen voor onderzoek ter dekking van de eigen onderzoekbehoeften.

Voorts merk ik op dat mijns inziens het mkb in het huidige en toekomstige EZ-instrumentarium gericht op R&D ruimschoots aan zijn trekken kan en zal blijven komen.

Ik volsta hier met het noemen van de volgende mogelijkheden en initiatieven:

♦ Fiscale maatregelen ter bevordering van speur- en ontwikkelingswerk als generieke ondersteuning van bedrijfs-R&D

♦ Bestaande EZ-instrumenten zoals PBTS, TOK, T&U, IT, BTOC en BTIP;

♦ Verbetering van de interactie tussen kennisinstellingen en bedrijven via Innovatiecentra, Branchecentra voor Technologie en KIM-regeling;

♦ Initiatieven van TNO en ECN gericht op kleinere bedrijven;

♦ Een in januari van dit jaar in werking getreden Subsidieregeling haalbaarheidsprojecten mkb, waarmee de drempel voor de invoering van nieuwe technologie kan worden verlaagd.

♦ Activiteiten van het Bureau voor de Industriële eigendom voor een betere ontsluiting van bestaande technologie voor het mkb.

b. Mogelijkheden voor een SBIR-achtige aanpak

De overheid formuleert ook zelf, ten behoeve van de uitvoering van staatszorgtaken, onderzoekbehoeften en laat vooral bij daarvoor in aanmerking komende researchcentra onderzoek verrichten. MKB-bedrijven zouden een deel van dat onderzoek wellicht in opdracht kunnen verrichten, bijvoorbeeld via een SBIR-achtige aanpak. Deze marktgerichte benadering bij overheids R&D-uitgaven kan dan leiden tot betere onderzoeksresultaten maar ook tot meer marktkansen voor het mkb.

Conclusie

Samenvattend onderschrijf ik het belang dat in de motie wordt gehecht aan deelname van het mkb in risicovolle kennis-intensieve projecten. Dit wordt ook weerspiegeld in de grote deelname van het mkb in het EZ-instrumentarium. Heroverweging van dit instrumentarium acht ik niet aan de orde.

Wel zal ik voor een verkenning van de mogelijkheden voor een SBIR-achtige aanpak voor uitbesteding van overheidsonderzoek in overleg treden met andere departementen om na te gaan of, en zo ja hoe, het bedrijfsleven, waaronder het mkb, als uitvoerder van R&D meer betrokken kan worden bij het vervullen van onderzoekswensen van de overheid.

Ik hoop u hiermee naar voldoening te hebben geïnformeerd.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Naar boven