24 227
Wijziging van de Algemene burgerlijke pensioenwet en de Algemene militaire pensioenwet (invoering partnerpensioen), alsmede van de Uitkeringswet gewezen militairen (rechtspositionele erkenning van andere relatievormen dan het huwelijk)

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 april 1996

In de motie van het lid Zijlstra c.s. (kamerstukken II 1995/96, 24 227, nr. 9) is de regering verzocht «in het overleg met de sociale partners te bevorderen dat het partnerpensioen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1990 wordt ingevoerd».

Bij de overheid zijn de sociale partners verantwoordelijk voor de inhoud van de pensioenregeling. Deze partners hebben in de vergadering van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid van 7 februari jl. de motie besproken. Van de uitkomsten van die bespreking heeft de Raad mij vervolgens bij brief van 23 februari in kennis gesteld.

De Raad meent dat de motie niet een zodanig objectief criterium biedt, dat gekomen kan worden tot een alternatief voor de huidige ingangsdatum van het partnerpensioen, te weten 1 juli 1994. De Raad wenst dan ook vast te houden aan het startpunt zoals dat in het eerdere besluitvormingstraject in de Commissie voor Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken werd overeengekomen.

Dit besluit van sociale partners ware te respecteren.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven