nr. 161
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 20 december 1995
In reactie op de brief van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
van 19 december 1995 (zie bijlage) over USZO concludeer ik dat die brief nu
in formele zin de oprichting van de Stichting USZO per 1 januari 1996 niet
in de weg staat. Dit vanzelfsprekend onder het voorbehoud dat de Eerste Kamer
der Staten-Generaal het voorstel van Wet Stichting USZO aanneemt, c.q. dat
zij, gelet op artikel 2, derde lid, van genoemd voorstel geen bezwaar maakt
tegen de oprichting van de Stichting.
Ik zeg u gaarne toe u in loop van januari 1996 te informeren over de in
de laatste weken van december 1995 af te ronden zaken met betrekking tot USZO.
De Minister van Binnenlandse Zaken,
H. F. Dijkstal
BIJLAGE
Den Haag, 19 december 1995Aan de Minister van Binnenlandse Zaken
Namens de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken vraag ik uw aandacht
voor het volgende.
In uw brief van 14 december jl. deelt u de voorzitters van de Tweede Kamer
en de Eerste Kamer der Staten-Generaal mee voornemens te zijn over te gaan
tot mede-oprichting van de Stichting USZO met als overgangsdatum (ingangsdatum)
1 januari 1996. Artikel 2, lid 3, van het voorstel van Wet Stichting USZO,
hetwelk bij amendement is opgenomen, houdt in dat van dit voornemen geen gebruik
wordt gemaakt totdat na die mededeling (aan Tweede Kamer en Eerste Kamer)
een week is verstreken. Dit uiteraard onder het voorbehoud van aanvaarding
door de Eerste Kamer van de Wet Stichting USZO.
Door u is veel informatie verstrekt aan het parlement over de oprichting
van de USZO. Wij achten de situatie bij ten minste twee van de onderdelen
die de USZO moeten gaan vormen zodanig, dat het onze aanvankelijke voorkeur
zou hebben dat eerst na op korte termijn te realiseren aanwijsbare verbeteringen
tot de oprichting van USZO zou worden overgegaan. In onze visie op zijn vroegst
per 1 april 1996. Uw argumenten om niet tot enig uitstel te besluiten zijn
op substantiële onderdelen kwetsbaar.
U acht continuïteit in de uitvoering uiteindelijk doorslaggevend.
Vooral met dit belang voor ogen komen wij alles afwegende tot de conclusie
dat wij uw besluit tot oprichting van de USZO, zij het met de nodige, reeds
uitgesproken reserves, uiteindelijk zullen respecteren. Dit ook in de wetenschap
dat u in het voorjaar van 1996 een volgende voortgangsrapportage zult aanbieden
aan de hand waarvan alsdan de materiële juistheid van uw besluit om per
1 januari 1996 tot oprichting over te gaan in politieke zin wederom aan de
orde is. Wij gaan er van uit dat de Kamer zo spoedig mogelijk na 1 januari
1996 door u geïnformeerd zal worden over de in de laatste weken van december
af te ronden zaken.
J. Hommes