24 219
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de verlengingsprocedure voorlopige hechtenis en de termijn van de uitspraak van het schriftelijk vonnis van de alleenrechtsprekende rechter

C
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 2 september 1996 en het nader rapport d.d. 27 september 1996, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 10 juni 1996, no. 96.003082, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de nota van wijziging van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de verlengingsprocedure voorlopige hechtenis, met toelichting.

Blijkens mededeling van de plv. Directeur van uw Kabinet van 10 juni 1996, no. 96.003082, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies betreffende de bovenvermelde nota van wijziging met toelichting, rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Het advies van de Raad van State, gedateerd 2 september 1996, no. W03.96.0247, doe ik U hierbij toekomen.

1. Doordat het voorgestelde artikel 65a, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) spreekt over «de terechtzitting» wordt de indruk gewekt dat de vordering tot gevangenneming steeds op de terechtzitting zal worden behandeld. Dat zal echter niet mogelijk zijn indien nog geen dagvaarding is uitgebracht (artikel 258 WvSv). In dat geval zal de vordering in raadkamer moeten worden behandeld. De Raad van State beveelt aan de misverstanden die door de thans voorgestelde tekst zouden kunnen ontstaan te vermijden door in de tekst tot uitdrukking te brengen dat behandeling ook in raadkamer kan plaatsvinden. Tevens dient, nu het hier om een zeer ingrijpende maatregel gaat, in de wet te worden bepaald dat, wanneer behandeling in raadkamer plaatsvindt, dit door een meervoudige kamer zal geschieden. Dit laatste zou kunnen gebeuren door in artikel 21, vijfde lid, WvSv naast artikel 65 ook artikel 65a te vermelden.

1. De Raad meent dat de voorgestelde redactie artikel 65a, tweede en derde lid, de indruk wekt dat de vordering gevangenneming steeds op de terechtzitting zal worden behandeld, terwijl zij in het geval dat nog geen dagvaarding is uitgebracht, door de raadkamer zal moeten worden behandeld. Ter voorkoming van dit misverstand heb ik in het eerste lid toegevoegd dat de vordering kan worden ingediend als de terechtzitting nog niet is aangevangen, terwijl een nieuw vijfde lid is toegevoegd, waarin de raadkamer te dezen dezelfde bevoegdheden krijgt als de rechtbank.

Met de Raad ben ik van oordeel dat de vordering op grond van het voorgestelde artikel 65a door de meervoudige kamer dient te worden behandeld. Daartoe is artikel 21, vijfde lid, aangevuld.

2. De toelichting (paragraaf 1, onder f, eerste volle alinea, laatste gedachtestreepje) stelt: «Een bepaling moet worden toegevoegd die ertoe strekt dat de maximale termijnen voor vrijheidsbeneming in eerste aanleg (100 dagen) en in tweede aanleg (180 dagen) blijven gelden.» Een duidelijke bepaling die de 100 dagen-termijn in eerste aanleg veilig stelt heeft de Raad echter niet aangetroffen. Daarin dient te worden voorzien.

2. De Raad meent dat een uitdrukkelijke bepaling moet worden toegevoegd teneinde de maximale termijnen voor vrijheidsbeneming in eerste en tweede aanleg te handhaven. Ik meen dat daaraan door de verwijzing in artikel 65a, zesde lid, naar artikel 75, derde lid, en 277a, reeds is voldaan.

3. Het is de Raad opgevallen dat wél de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het college van procureurs-generaal gevraagd is advies uit te brengen over de concept-nota van wijziging, doch niet de Nederlandse Orde van Advocaten. In de toelichting dient gemotiveerd te worden waarom hiervan kon worden afgezien.

3. Van een afzonderlijke consultatie van de Nederlandse Orde van Advocaten over deze nota van wijziging is afgezien, omdat de Orde reeds had laten weten zich geheel te kunnen vinden in het standpunt dat reparatie van vormverzuim in elk geval moest worden afgewezen. Dit standpunt is herhaald na de indiening van het wetsvoorstel. Ik ben ervan uitgegaan dat in het standpunt van de Orde geen wijziging is gekomen.

4. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. De redactionele opmerkingen van de Raad zijn verwerkt.

5. Ik moge U verzoeken in te stemmen met toezending van de gewijzigde nota van wijziging en toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Raad van State geeft in overweging de nota van wijziging aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 2 september 1996, no. W03.96.0247, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Als gevolg van de in de nota van wijziging vervatte wijziging van wetsvoorstel 23 989 is het opschrift en de considerans van wetsvoorstel 24 219 niet meer toereikend. De nota van wijziging op dit punt aanvullen.

– In de nota van wijziging de onderdelen met Arabische cijfers òf hoofdletters aanduiden (aanwijzing 248, vierde lid, tweede volzin, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

– De met betrekking tot de artikelen 379 en 396 van het Wetboek van Strafvordering voorgestelde nummering in afzonderlijke leden vermijden (aanwijzing 237 Ar).

Naar boven