24 202
Jaarverslag Europese Rekenkamer

24 500
Beheer en controle EG-geldstromen in Nederland

25 100
Fraudebestrijding gemeenschapsbegroting

25 735
Informatievoorziening bij uitvoering van EU-beleid

nr. 7
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 januari 1998

De commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft op 17 december 1997 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën over:

1. diens brief van 25 oktober 1996 over de bestrijding van fraude tegen de gemeenschapsbegroting (25 100, nr. 1);

2. diens brief van 5 februari 1997 over een reactie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer 1995 (24 202, nr. 5);

3. de notitie van de Algemene Rekenkamer d.d. 11 april 1997 over taken en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer op het EU-controleterrein (24 500, nr. 5);

4. diens brief van 9 december 1997 over een reactie op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer 1996;

5. het rapport van de Algemene Rekenkamer over informatievoorziening bij uitvoering van EU-beleid (voorzover dit het beleidsterrein van de minister van Financiën betreft) (25 735).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer A. de Jong (PvdA) nam met instemming kennis van de in Kamerstuk 25 100, nr. 1 gegeven reactie op de voorstellen van EU-parlementsvoorzitter Hänsch. Hoe staat het met de uitvoering van de drie Nederlandse IGC-voorstellen (par. 2)? Met name de procedure rond de verklaring van betrouwbaarheid vraagt om verbetering. Aan de hand van dit instrument kunnen algemene oordelen worden gegeven en incidenten worden opgespoord, maar het blijkt nog niet bruikbaar om per lidstaat of per «begrotingsartikel» te oordelen over rechtmatigheid en betrouwbaarheid. Deelt de minister de zorg dat de controlebevoegheden van de Europese Rekenkamer, ondanks de uitbreiding, onvoldoende uit de verf komen en zo ja, wat kan daaraan worden gedaan? Is verdergaande capaciteitsuitbreiding de oplossing? Moeten lidstaten wellicht meer zelf verantwoordelijk worden gesteld voor het verkrijgen van een verklaring van betrouwbaarheid? Wat vindt de minister van de suggestie om de Europese Rekenkamer een jaarlijks roulerende, steekproefsgewijze controle bij een groep lidstaten te laten uitvoeren? Met voortzetting van SEM 2000 stemde hij in.

De heer De Jong signaleerde dat de Nederlandse rekenkamer in de EU een vooraanstaande positie inneemt waar het gaat om controletaken en -bevoegdheden en betreurde het in dat licht enigszins dat het kabinet nog steeds geen standpunt heeft ingenomen over de notitie onder Kamerstuk 24 500, nr. 5. Hopelijk gebeurt dat op korte termijn. Hoe oordeelt de minister over de overtuigende motieven die de Algemene Rekenkamer aanvoert om te kunnen beschikken over dezelfde bevoegdheden als de Europese Rekenkamer? Is het beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid van toepassing op Europese gelden die in Nederland worden uitgegeven? Het gaat hierbij om EU-beleid waarvoor Nederlandse bewindslieden via de EU-raden medeverantwoordelijk zijn. Wil de minister de Comptabiliteitswet zodanig wijzigen dat wordt voldaan aan de wens van de Algemene Rekenkamer?

Ten slotte vroeg de heer De Jong een reactie op de laatste zin van de tweede alinea van par. 6.1.1. van Kamerstuk 25 735, luidende: «De douane is echter volgens hem niet primair verantwoordelijk voor de hoogte van de gerealiseerde opbrengsten en deze mogen ook niet als bedrijfsresultaat worden beschouwd». Ondanks dat de douane geen invloed heeft op de precieze omvang van im- en export, kan van deze dienst toch worden gevraagd om opbrengsten en perceptiekosten zo reëel mogelijk te ramen?

De heer Van Walsem (D66) sloot zich aan bij het voorgaande betoog en uitte zijn teleurstelling over het gebrek aan vooruitgang bij de controle op de EU-ontvangsten en -uitgaven. Als hierin geen verbetering komt, kan dit op den duur het draagvlak voor de EU ondergraven. Positief geredeneerd zou men uit de 5% geconstateerde materiële fouten af kunnen leiden dat zo'n 95% in orde was. Hij betreurde het dat nog geen antwoord is ontvangen op schriftelijke vragen naar aanleiding van de rapportage onder stuknr. 25 735 (tijdens vergadering alsnog rondgedeeld). Dat 54% van de geconstateerde materiële fouten blijkt te worden gemaakt door de begunstigden in de diverse lidstaten, pleit voor uitbreiding van de taken en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer in deze richting. Door een combinatie van een hogere marktprijs en oppervlaktesteun blijkt in 1995 en 1996 20% te veel compensatie aan verbouwers van graan te zijn betaald. Volgens de OECD betrof het in 1995 een bedrag van 3 mld. ecu, ofwel meer dan 30% van de begrotingsuitgaven voor graan. Hoe zit dit? Klopt het dat voorschotten aan lidstaten voor structurele uitgaven op communautair niveau worden behandeld als structurele uitgaven? Is het juist dat eind 1995 nog 500 mln. ecu (38% van de voorschotbetalingen) op de bankrekeningen van de begunstigde nationale overheden stond omdat er bij de steun aan Oost-Europa meer programma's worden aangeboden dan de landen kunnen opnemen? Wat gebeurt er met het advies van de Europese Rekenkamer over herziening van het financieel reglement van toepassing op de algemene begroting der Europese gemeenschappen? Op het gebied van de landbouw constateert de Europese Rekenkamer weinig vooruitgang. Betekent dit dat SEM 2000 eigenlijk nog veel ambitieuzer moet worden aangepakt?

De heer Van Walsem onderschreef de stelling dat Europese regelgeving tijdig tot stand moet komen en dat zij uitvoerbaar, controleerbaar en handhaafbaar moet zijn. In dit verband wees hij erop dat onevenredig grote subsidies niet alleen de marktwerking kunnen verstoren, maar ook uitnodigen tot misbruik en oneigenlijk gebruik. Zo beloopt de steun aan in Europa geteelde tabak in totaal meer dan vijf maal de marktwaarde van het product. Hoe staat het met de gebrekkige controle op exportrestituties voor tabak door Griekenland en Italië? Hoewel Nederland relatief goed scoort in het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 1996, wordt geconstateerd dat een groot douanedistrict de zogenaamde zuiveringsafrekeningen stelselmatig te laat indient, omdat daar wordt uitgegaan van een termijn van 90 dagen, terwijl binnen Europa 30 dagen geldt. Wat wordt hieraan gedaan? Ook wordt geconstateerd dat in de landbouw bij de bepaling van de oppervlaktesteun gebruik wordt gemaakt van een alfanumeriek systeem voor de identificatie van percelen landbouwgrond. Nederland heeft dit systeem moeten omzetten om te kunnen voldoen aan kadastervereisten. Hoe staat het daarmee? Kan een toelichting worden gegeven op de rapportage over in- en uitvoer van een door Egypte afgewezen partij bevroren rundvlees? Doordat controle op de identiteit ervan ontbrak, kon niet worden nagegaan of het in- en uitvoer betrof van dezelfde partij die eerder door Egypte was afgewezen. Hoe zit dit? Wat wordt bedoeld met de constatering dat de evaluatie van het MKB-beleid aangeeft, dat de kwantificering van programmeringsgegevens van Flevoland incoherent was aangaande het aantal KMO's? Bezorgdheid is er over de grote vertraging bij de uitvoering van visserijprogramma's. Zo zijn er geen uitgaven gedaan voor verbetering van voorzieningen in vissershavens. Waarom heeft Nederland sinds eind 1995 de EU geen informatie verstrekt over de meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP's) voor de vissersvloot? Is het geautomatiseerde communautaire transitsysteem in 1998 operationeel in Nederland? Ten slotte vroeg hij naar de prejudiciële bevoegdheid van het Europese Hof van justitie inzake de uitleg van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap.

De heer G. de Jong (CDA) was bezorgd over de voortgang met de verbetering van de controle op de Europese financiën. Is er vooruitgang? Uit de stukken is dat niet goed af te leiden. Hij verbaasde zich zeer over de problemen rond het sanctiebeleid. In de landbouwsector is er enige ruimte voor sancties, maar bij de structuurfondsen is die er nauwelijks. Dat moet veranderen, want fraude, misbruik of ontwijking van regelgeving mogen niet lonen. Waarom heeft het kabinet nog steeds geen standpunt ingenomen over de van april daterende notitie van de Algemene Rekenkamer (24 500, nr. 5)? Vindt de minister dat de Algemene Rekenkamer dezelfde bevoegdheden moet hebben als de Europese Rekenkamer? Invoering van «single audit» op EU-niveau pleit hiervoor. Ook is de Europese Rekenkamer hierdoor veel beter in staat om verklaringen van betrouwbaarheid af te geven. Hij was geschrokken van de conclusie in het rapport van de Algemene Rekenkamer (25 735), dat de douane, het hoofdproductschap akkerbouwproducten (HPA) en de provincies tekort schieten in hun (financiële) controle op de drie onderzochte beleidsterreinen. Betrokken bewindslieden wijzen verantwoordelijkheid hiervoor af, omdat het Europese geldstromen betreft. Daar stelt de Algemene Rekenkamer tegenover dat de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie niet afdoet aan de afzonderlijke verantwoordelijkheid van de lidstaten. Hoe ziet de minister dit? Ten slotte vroeg hij een toelichting op de recente onenigheid in de EU over cijfers betreffende de Nederlandse EU-bijdrage. Hij drong erop aan dit meningsverschil zo snel mogelijk weg te nemen, omdat voortdurende discussie hierover onherroepelijk schadelijk is voor Nederland.

De heer Hoogervorst (VVD) drong er eveneens op aan, zo spoedig mogelijk duidelijkheid te scheppen in de discussie over de Nederlandse EU-bijdrage. Daarbij ging hij ervan uit dat Nederland hoe dan ook in een zodanige nettopositie verkeert dat correctie gerechtvaardigd is.

Uit de jaarverslagen van de Europese Rekenkamer over 1995 en 1996 had de heer Hoogervorst de indruk dat op deelterreinen wel vooruitgang wordt geboekt met de bestrijding van fraude en met het controlebeleid, maar dat dit alles slechts zeer marginale resultaten oplevert: ten opzichte van 1995 daalde het aantal materiële fouten met 0,5% tot 5,4%. Desondanks kon nog geen positieve verklaring van betrouwbaarheid worden gegeven, omdat het aantal materiële fouten nog niet beneden de 1% ligt. Derhalve is te voorzien dat de huidige problemen nog jaren zullen voortduren. In dit licht zou het zijn toe te juichen als het Europees Parlement een enquête instelde naar vooral de gang van zaken bij de besteding van structuurfondsen, maar om politieke redenen is hiervan tot nu toe afgezien. Dat het aantal materiële fouten is gedaald tot 5,4% betekent niet dat in de overige 94,6% van de gevallen geen fouten zijn geconstateerd. Het aantal formele fouten was zo groot dat de Europese Rekenkamer kwantificering ervan niet aandurfde. Zouden deze fouten door de Algemene Rekenkamer als onrechtmatigheid zijn aangeduid? Bovendien had de Europese Rekenkamer over 4,3% van de uitgaven geen oordeel. Wat is de betekenis daarvan? Verder moet worden bedacht dat de Europese Rekenkamer niet toekomt aan de beoordeling van de doelmatigheid van uitgaven. Wel heeft de president van deze Rekenkamer uitgesproken dat 80% van de structuurfondsuitgaven ondoelmatig zou zijn.

Dat 90% van de fouten in de lidstaten wordt gemaakt, verbaasde de heer Hoogervorst niet, omdat op dat niveau de uitgaven worden gedaan en de lidstaten zelf geen belang hebben bij nauwlettende controle. Hierin kan verbetering worden gebracht door financiële verantwoordelijkheden en prikkels meer op het niveau van de lidstaten te leggen. In dit verband is het goed dat thans nettocorrecties kunnen worden aangebracht in de sfeer van de structuurfondsen als in een lidstaat systematisch onregelmatigheden worden aangetroffen. Wordt zo'n boete opgelegd aan de lidstaat of aan de eindgebruiker? Wat verwacht de minister hiervan? Het is van belang dat de Europese Rekenkamer per lidstaat verslag gaat uitbrengen. Daartoe moet de personele capaciteit van deze rekenkamer worden uitgebreid. Ook kan worden gedacht aan roulerende, steekproefsgewijze controles bij lidstaten. Verder moet meer worden samengewerkt met nationale rekenkamers, die daartoe meer bevoegdheden moeten krijgen. Fraude in de sfeer van de structuurfondsen kan worden teruggedrongen door concentratie van deze fondsen en door van lidstaten een hogere eigen bijdrage te vragen. Dit biedt tevens ruimte voor aanpak van de financiële problematiek in het kader van Agenda 2000. Een stap vooruit is gezet met certificering van de juistheid van landbouwgarantie-uitgaven door een onafhankelijk orgaan. Waarom zijn de Nederlandse uitgaven al voor 100% gecertificeerd, terwijl dat in Europa als geheel pas voor eenderde geldt? Zekerheid over de volledigheid van vastgestelde/geïnde traditionele eigen middelen zou kunnen worden vergroot door verhoging van het deel dat de lidstaat zelf mag houden. Agenda 2000 wijst daar ook op. Nederland moet zich hier in de onderhandelingen sterk voor maken, want daarmee zouden de problemen rond de Nederlandse bijdrage ook kunnen worden opgelost. Hoe dan ook moet op Europees niveau in komende jaren grote terughoudendheid worden betracht met het doen van uitgaven en moet de aandacht vooral worden gericht op verbetering van het beheer.

Gegeven de beperkte controlemogelijkheden van de Europese Rekenkamer bepleitte de heer Hoogervorst om de controlebevoegdheden van de Algemene Rekenkamer voor EU-uitgaven uit te breiden tot het niveau van de eindgebruiker. Vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van lidstaten voor uitgaven in Europees verband, betekent dat meer verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de nationale kabinetten. Hij was benieuwd naar het standpunt van de minister in dezen en kondigde aan, eventueel een motie te willen indienen om de minister in de door hem bepleitte richting te sturen.

Het antwoord van de minister van Financiën

De minister gaf aan dat op Europees niveau de behoefte aan goede controle en fraudebestrijding te laat is onderkend. Hoewel de hiervoor verantwoordelijke (door Nederland van harte gesteunde) EU-commissaris zeer actief is, kon tot op heden nog slechts langzaam vordering worden gemaakt. Rapportages van de Europese Rekenkamer geven aan dat van 1995 op 1996 het aantal materiële fouten is gedaald van 5,9% naar 5,4%. Dat niveau is echter nog veel en veel te hoog in vergelijking met de Nederlandse norm op dit punt. Door de werking van de in die sector geldende «apurementprocedure» is het percentage materiële fouten bij landbouwuitgaven lager dan bij structuurfondsuitgaven. Nu het controle-instrumentarium in de sector landbouw redelijk adequaat is, richt het beleid zich vooral op het opsporen van echte fraude. Bij de controle op structuurfondsuitgaven zijn in 1997 forse stappen vooruit gezet. Onder Nederlands voorzitterschap zijn regels voor een goede vastlegging van subsidievoorwaarden geformuleerd. Ook heeft de Commissie interne richtlijnen voor een financieel correctiemechanisme opgesteld. Die richtlijnen bieden de Commissie o.a. de mogelijkheid om een correctie aan te brengen die groter is dan de som van de individueel aantoonbare fouten, indien wordt vastgesteld dat fouten volgens een bepaald patroon worden gemaakt. Ook is bepaald dat de eindaangifte van projecten moet worden voorzien van een verklaring van een onafhankelijke persoon of instantie. Sommige lidstaten bestrijden deze richtlijnen met als argument dat de Commissie geen recht heeft om op eigen gezag correcties toe te passen. Een procedure voor het Europese Hof van justitie moet in deze zaak uitsluitsel geven. Nederland steunt het standpunt van de Commissie in dezen. Naar verwachting zullen de eerste resultaten van toepassing van de richtlijnen in 1999 zichtbaar worden. Van groot belang is ook de opstelling van adequate nieuwe structuurfondsverordeningen voor de periode 2000–2006. Deze verordeningen moeten voorzien in een goede controle en in bestrijding van fraude. Mede om ontwikkelingen nauwgezet te volgen is Nederland voor continuering van de SEM-groep. Naar het zich laat aanzien voelt ook de Commissie hiervoor. De drie Nederlandse IGC-voorstellen zijn gerealiseerd. De prejudiciële bevoegdheid van het Europese Hof van justitie inzake de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de EU is thans in een protocol vastgelegd. Het ministerie van Justitie zal de parlementaire ratificatieprocedure starten.

De minister constateerde dat de Kamer adequaat schetste welke argumenten ervoor pleiten om de Algemene Rekenkamer dezelfde bevoegdheden te geven als de Europese Rekenkamer. Internationaal-politiek zou dit de Nederlandse positie ook zeker versterken. Hier staat tegenover dat de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer krachtens de Nederlandse Grondwet geheel zijn gekoppeld aan de controle op de rijksuitgaven, waarbij er sprake is van een sterke koppeling aan de ministeriële verantwoordelijkheid en de relatie met het Nederlandse parlement. De autonomie van lagere overheden als provincies en gemeenten verhindert dat het Rijk aanwijzingen geeft voor de besteding van middelen. Het Rijk heeft alleen controlebevoegdheden als het gaat om de besteding van rijksmiddelen. Ministerraad en parlement zijn niet bevoegd boven resp. gedeputeerde en provinciale staten of colleges van B&W en gemeenteraden. Sluit in die situatie de Commissie een overeenkomst inzake bijvoorbeeld de structuurfondsen met een provincie, dan ontstaat een probleem op het moment dat een minister verantwoordelijk wordt gesteld voor uitgaven in dat kader, zonder dat hij beschikt over bevoegdheden of rechten op dit punt. Ook controles door de Algemene Rekenkamer stuiten in die situatie op problemen. De kamer kan daarover wel aan het parlement rapporteren, maar kan op grond daarvan geen concrete stappen jegens de betrokken minister nemen. Hooguit kan een moreel oordeel worden uitgesproken. Ook kan uitbreiding van de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer tot gevolg hebben dat controles worden verricht bij individuele bedrijven, zonder dat die enige financiële binding met het Rijk hebben. In dit verband wees de minister erop dat toepassing van artikel 59 van de Comptabiliteitswet altijd gekoppeld is aan een financiële band met het Rijk. Ook moet worden bedacht dat de Algemene Rekenkamer in vergelijking met de rekenkamers van sommige lidstaten zeer grondig werk levert, wat tot gevolg kan hebben dat van Nederland een relatief slechter beeld wordt geschetst.

Een reactie op het pleidooi van de Algemene Rekenkamer inzake de verstrekking van controlebevoegdheden bij EU-uitgaven is tot nu toe uitgebleven, omdat het kabinet zich fundamenteel in deze kwestie wenst te verdiepen. Uit intensief interdepartementaal overleg is gebleken dat er tussen de diverse departementen grote verschillen van inzicht bestaan. Die zijn niet politiek maar vooral praktisch van aard. Ministers zijn in het algemeen vooral bezorgd over de mogelijkheid om op grond van rapporten van de Algemene Rekenkamer te worden aangesproken over zaken waarover zij staatsrechtelijk geen enkele zeggenschap of bevoegdheid hebben. Een werkgroep bestaande uit betrokken secretarissen-generaal en de directeur-generaal Rijksbegroting, buigt zich over een voorstel dat voor alle partijen aanvaardbaar zou zijn. De minister hoopte voor 1 maart 1998 een standpunt van het kabinet aan de Kamer te kunnen voorleggen. Vooruitlopend daarop wenste hij desgevraagd niet nader in te gaan op zijn eigen standpunt in dezen, de richting van het kabinetsstandpunt of mogelijke alternatieven.

Pleidooien voor zodanig gefaseerde uitbreiding van de capaciteit van de Europese Rekenkamer dat deze ook effectief kan worden geïmplementeerd en voor het afgeven van goedkeurende verklaringen per lidstaat onderschreef de minister. In dat verband nam hij met interesse kennis van de suggestie om de Europese Rekenkamer steekproefsgewijze controles te laten uitvoeren bij een roulerend aantal lidstaten. Zo'n aanpak vereist uitbreiding van capaciteit. De steekproeven moeten nl. een zodanige omvang hebben dat de Europese Rekenkamer op grond daarvan kan voldoen aan zijn verplichting om een algemene verklaring over het financieel beheer van de EU af te geven. Probleem is, dat het Europees Parlement de voor uitbreiding van capaciteit benodigde begrotingsartikelen moet vaststellen. Omdat deze artikelen deel uitmaken van de rubriek waarin ook de uitgaven ten behoeve van het Europees Parlement zelf zitten, is een hoge prioriteit hiervoor niet te verwachten.

Verwijzend naar de desbetreffende beantwoording van schriftelijke vragen, betitelde de minister de discussie met de Algemene Rekenkamer over de informatievoorziening over de uitvoering van de heffing en inning van invoerrechten als vooral semantisch van aard. Door de diverse exogene onzekere factoren die erop van invloed zijn, is het niet reëel de douane aan te spreken op de mate waarin de raming van invoerrechten wordt gehaald. Zo heeft de douane geen enkele invloed op de plaats waar daadwerkelijk aangifte van invoer wordt gedaan. Naar verwachting wordt de geïntegreerde automatisering aangaande de melding van onregelmatigheden en fraude bij de douane in 1998 operationeel. Hij zegde toe schriftelijk te antwoorden op vragen over klachten over de indiening van zuiveringsafrekeningen door een groot douanedistrict. Beantwoording van specifieke vragen van de heer Van Walsem over kwesties die collega-bewindslieden regarderen, verwees de minister naar overleg met deze bewindslieden.

De minister benadrukte zijn berekeningen van de Nederlandse EU-bijdrage te baseren op cijfermateriaal dat door Commissie of de Europese Rekenkamer wordt geleverd. Discussie is er over de vraag in hoeverre invoerrechten geheel drukken op de Nederlandse economie. De relatief hoge verkoopcijfers van Japanse auto's en de relatief grote invoer van kapitaalgoederen maakt het aannemelijk dat die druk er inderdaad is. Een uit het begin van de jaren negentig daterende CBS-studie die aangeeft dat dit voor 82% het geval is, wordt thans geactualiseerd. Een in dat verband door de Commissie ingeschakelde onderzoeker heeft zijn berekeningen ten onrechte gebaseerd op vervoersstatistieken, die niets zeggen over daadwerkelijk te Rotterdam geïnde invoerrechten. De onderzoeker meldde deze fout bij de Commissie, die vervolgens besloot het daarop gebaseerde rapport niet te publiceren. Nederland streeft er thans naar om samen met de Commissie een document op te stellen. In die context stak het de minister zeer dat juist een Nederlandse europarlementariër Nederland op basis van onjuiste gegevens in een slecht daglicht meende te moeten stellen.

Nadere gedachtewisseling

De heer A. de Jong (PvdA) drong erop aan de kwestie van de Nederlandse EU-bijdrage vooral nuchter op te lossen. Ook drong hij erop aan om uitgaande van het principe van ministeriële verantwoordelijkheid, een praktische oplossing te zoeken voor de problemen rondom uitbreiding van de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer. Daarbij wees hij er nog op dat Nederlandse bewindslieden via de Europese Raden medeverantwoordelijkheid dragen voor het geheel van de EU-uitgaven.

De heer Van Walsem (D66) suggereerde nog om EU-uitgaven via «Den Haag» te laten lopen, of de Europese Rekenkamer de nationale rekenkamers van de lidstaten te laten mandateren tot het uitvoeren van controles.

De heer G. de Jong (CDA) wachtte het kabinetsstandpunt inzake uitbreiding van bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer met belangstelling af.

De heer Hoogervorst (VVD) zag, gehoord de discussie, af van het indienen van een motie over uitbreiding van de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer, maar bleef erbij dat er op dit punt iets moet veranderen. Dit dringt temeer omdat de bevoegdheid van de Commissie om te corrigeren naar aanleiding van fouten bij structuurfondsuitgaven, impliceert dat de Nederlandse rijksoverheid verantwoordelijk wordt gehouden, zonder dat zij bevoegdheden heeft tegenover de desbetreffende lagere overheden of instituties.

De minister zegde toe er alles aan te doen om te bevorderen dat de Kamer voor 1 maart 1998 een kabinetsstandpunt over eventuele uitbreiding van bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer wordt voorgelegd. In dit verband nam hij met interesse kennis van het door de heer Hoogervorst in tweede termijn aangedragen argument en van de suggestie om weliswaar geen formele ministeriële verantwoordelijkheid in te voeren voor het handelen van lagere overheden, maar de Rekenkamer meer bevoegdheden te geven op grond van de ministeriële medeverantwoordelijkheid voor EU-besluiten in het algemeen. Het idee van mandatering zou volgens hem leiden tot omslachtige afstemmingsprocedures voor de Europese Rekenkamer. Ook zal de Algemene Rekenkamer zich niet verenigen met een ondergeschikte positie ten opzichte van de Europese Rekenkamer. De minister sloot een dergelijke constructie evenwel niet bij voorbaat uit.

De heer Van Rey (VVD) concludeerde dat de commissie, gehoord de discussie, er geen behoefte meer aan had de minister schriftelijk aan te sporen, de Kamer voor 1 februari 1998 over het kabinetsstandpunt inzake uitbreiding van de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer te informeren.

De voorzitter van de commissie,

Van Rey

De griffier van de commissie,

Van der Windt


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), voorzitter, Terpstra (CDA), Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), ondervoorzitter, Reitsma (CDA), Ter Veer (D66), Ybema (D66), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), A. de Jong (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Liemburg (PvdA), H. G. J. Kamp (VVD), Hoogervorst (VVD), Van der Ploeg (PvdA), Bakker (D66), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Hessing (VVD), De Haan (CDA), Adelmund (PvdA), Heeringa (CDA), Wolters (CDA), Schimmel (D66), Jeekel (D66), Van Zuijlen (PvdA), G. de Jong (CDA), Van Heemst (PvdA), Van Dijke (RPF), Hendriks, Rosenmöller (GroenLinks), Vliegenthart (PvdA), Van Zijl (PvdA), Remkes (VVD), B. M. de Vries (VVD), H. Vos (PvdA), Giskes (D66), Assen (CDA), Verbugt (VVD), Klein Molekamp (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Marijnissen (SP).

Naar boven