24 202 Jaarverslag Europese Rekenkamer

Nr. 27 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 februari 2012

Binnen de commissie voor de Rijksuitgaven1, de vaste commissie voor Financiën2 en de vaste commissie voor Europese Zaken3, hebben leden van enkele fracties de behoefte over het Jaarverslag 2010 van de Europese Rekenkamer (2011/C 326/01) vragen en opmerkingen aan het kabinet voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 9 december 2011 aan de minister van Financiën gezonden. Bij brief van 9 februari 2012 zijn deze door de minister beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Van Gerven

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Aptroot

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

Griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Groen

INLEIDING VAN DE MINISTER

Namens het kabinet dank ik de leden van de fracties van de PvdA, VVD en het CDA voor hun vragen over het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de EU begroting 2010. Bijgevoegd bied ik u de antwoorden aan in de door de fracties gehanteerde volgorde van de vragen. Daarin zijn tevens opgenomen de antwoorden op de vragen zoals verwoord in de brief van de commissie voor de Rijksuitgaven van 27 januari 2012 inzake de onderhandelingen over het Financieel Reglement en de speerpunten van Nederland bij het Dechargeadvies van het vorige begrotingsjaar.

Inhoud

Algemeen

2

Foutenpercentage en kwijtingadvies

2

Fouten bij begunstigden

3

Relatie met het Meerjarig Financieel Kader 2013–2020

4

Landbouw en plattelandsontwikkeling

4

Cohesie, energie en vervoer

5

Lidstaatverklaringen

5

Overige onderwerpen

5

I VRAGEN EN OPMERKINGEN VAN LEDEN VAN FRACTIES

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het rapport van de Europese Rekenkamer over de EU-begroting 2010. Deze leden herhalen het belang dat zij hechten aan de onafhankelijke toetsing van de besteding van EU-gelden door de Europese Rekenkamer. Hierbij moet echter worden aangemerkt dat dit niet voldoende is. De verantwoordelijkheid voor het uitgeven van Europees belastinggeld ligt niet enkel bij de Europese Commissie, maar met name bij de lidstaten. De leden van de VVD-fractie verwachten dan ook een grotere verantwoordelijkheid voor verantwoording van deze bestedingen door lidstaten, door middel van lidstaatverklaringen. Dit zou het vertrouwen in de besteding van EU-fondsen vergroten en tegelijkertijd zorgen voor een transparanter systeem van beoordeling en verantwoording.

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben kennisgenomen van het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de EU-begroting van 2010. Deze leden hebben enkele vragen aan de regering naar aanleiding van dit jaarverslag.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het jaarverslag van de Europese Rekenkamer. Hoewel de rekeningen een getrouw beeld geven van de situatie, zijn de foutenpercentages volgens deze leden toch nog wel erg hoog. De leden van de CDA-fractie hebben hierover dan ook nog wel een aantal vragen.

Foutenpercentage en kwijtingadvies

De leden van de VVD-fractie vragen wat het oordeel van de minister is over de vastgestelde tekortkomingen door de Europese Rekenkamer? Deelt de minister de mening dat de betalingen fouten van materieel belang vertonen, waarvan de Europese Rekenkamer aangeeft dat deze ten grondslag liggen aan de afkeurende verklaring? Wat zal het kwijtingadvies van de minister zijn over de Europese begroting van 2010? Wat zal het kwijtingadvies van overige lidstaten en het Europees Parlement naar verwachting zijn?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de Europese Rekenkamer een aantal aanbevelingen doet om de fouten in de Europese betalingen omlaag te brengen. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering hier van plan is mee te gaan doen? Wat gebeurt hier in de Europese Unie mee?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat na een duidelijke verbetering van het foutenpercentage gedurende de afgelopen jaren, het percentage in 2010 weer is gestegen ten opzichte van 2009. Volgens de Nederlandse Algemene Rekenkamer ligt het foutenpercentage voor de Nederlandse begroting over het algemeen onder de 1 procent. Tegelijkertijd is de omvang van de totale Nederlandse overheidsuitgaven groter dan die van de Europese Unie. Waardoor wordt dit verschil met het foutenpercentage in de EU-begroting veroorzaakt volgens de regering? Wat doet de regering hier in Europees verband aan?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage bij de onderliggende betalingen op 3,7% ligt. Dit heeft wederom geleid tot een afkeurende verklaring over de regelmatigheid van de onderliggende betalingen bij de rekeningen. In vergelijking met afgelopen jaren is dit percentage wel wat verbeterd. Hoe kan dit nog verder verbeterd worden?

Fouten bij begunstigden

De leden van de VVD-fractie lezen dat Europese Rekenkamer in het rapport aangeeft dat 90% van alle fouten worden aangetroffen buiten de Commissie, op het niveau van de begunstigden. Tegelijk wordt hiermee geconstateerd dat, mede hierdoor, met de bestaande controlesystemen fouten niet voldoende worden voorkomen of gecorrigeerd om te waarborgen dat de verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn. De leden van de VVD-fractie wil graag weten of de minister dit specifieke oordeel van de Europese Rekenkamer ter sprake zal brengen in de Raad en erop zal aandringen een oplossing voor dit probleem te zoeken? Of gebeurt dit al? Wat is volgens de minister een oplossing voor dit probleem?

Ook de leden van de fracties van de PvdA en van het CDA wijzen er op dat de Europese Rekenkamer aangeeft dat meer dan 90% van alle fouten wordt aangetroffen buiten de Europese Commissie, op het niveau van de begunstigden. Wat betekent dit volgens het kabinet, zo vragen deze leden? Ook deze leden vragen wat er aan wordt gedaan om het geconstateerde probleem op te lossen.

De leden van de PvdA-fractie vragen tevens wat zegt dit over de bestemming van de Europese gelden? Het zijn dus de nationale overheden die de fouten maken, dit terwijl de Europese Commissie er boos op aangekeken wordt. Wat is de reactie van de regering hierop? Het hoge foutenpercentage voedt namelijk wel het wantrouwen van burgers in de Europese Unie.

De leden van de VVD-fractie brengen het rapport van de Europese Rekenkamer «Naar een beter financieel beheer van de begroting van de Europese Unie: risico’s en uitdagingen» uit 2010 in herinnering. Hierin wordt onder andere aangegeven dat de meeste fouten voortkomen uit gebreken in de systemen voor risicocontrole en op het niveau van de eindbegunstigden, en de complexiteit van de subsidiariteitregels en de andere voorwaarden waaraan de begunstigden moeten voldoen. Dit zou volgens de leden van de VVD-fractie kunnen worden ondervangen door slimmere regelgeving en het vereenvoudigen van subsidieregelgeving. Vereenvoudigingen moeten volgens deze leden echter niet als primair doel hebben het onregelmatigheidsniveau omlaag te brengen, maar eerder gericht zijn op duidelijkere en meer transparante regelgeving.

De leden van de CDA-fractie constateren dat op de terreinen externe steun, ontwikkeling en uitbreiding, onderzoek en ander intern beleid en administratieve uitgaven van de instellingen en organen de foutenpercentages veel lager liggen dan hiervoor besproken. Kan het kabinet aangeven of hier lessen uit te trekken zijn voor de andere terreinen? Zo ja welke?

Relatie met het Meerjarig Financieel Kader 2013–2020

De leden van de VVD-fractie lezen in het eerder genoemde rapport van de Europese Rekenkamer «Naar een beter financieel beheer van de begroting van de Europese Unie: risico’s en uitdagingen» uit 2010, dat de Europese Rekenkamer problemen ziet bij onder andere uitgavenprogramma’s en regelingen zonder echte Europese meerwaarde, te ruime, onduidelijke of tegenstrijdige doelstellingen, en ontoereikende beleidsinstrumenten en middelen voor de gekozen doelstellingen. Dit onderstreept de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat bij EU-beleid altijd voorop moet staan dat dit meerwaarde heeft en dat er duidelijke redenen zijn waarom dit niet op een lager niveau kan worden uitgevoerd. Om ervoor te zorgen dat de uitgaven van de Europese Unie beheersbaar en controleerbaar blijven is het dus van belang hierop te blijven toezien.

Deelt de minister de conclusies van dit rapport? Deelt de minister de opvattingen van de leden van de VVD-fractie zoals hierboven weergegeven? Zijn er op deze gebieden inmiddels vorderingen gemaakt en is er draagvlak hiervoor in de Raad? In hoeverre zijn worden deze punten volgens de minister ondervangen in de nieuwe voorstellen voor een Meerjarig Financieel Kader 2013–2020 van de Europese Unie?

De leden van de VVD-fractie vragen of de minister kan uitleggen in hoeverre volgens hem de constateringen en aanbevelingen van de Europese Rekenkamer serieus worden genomen door de EU-lidstaten en de Europese Commissie? De leden van de VVD-fractie zien ieder jaar dat bepaalde fouten zich helaas herhalen. Dit geeft te denken over de mate waarin lidstaten en de Europese Commissie zich iets aantrekken van de beoordeling door de Europese Rekenkamer. Hoe kan er volgens de minister voor worden gezorgd dat dit in de toekomst zal verbeteren? Zal hierop ook worden gewezen gelegd tijdens de onderhandelingen over het nieuwe Meerjarig Financieel Kader?

Landbouw en plattelandsontwikkeling

De leden van de VVD-fractie lezen in het jaarverslag dat Europese Rekenkamer concludeert dat er aan maar liefst 12 500 begunstigden van het Europees Landbouwgarantiefonds betalingen zijn gedaan op basis van verouderde areaalgegevens en dat het teveel betaalde (in totaal 11 miljoen euro) in strijd met EU-regelgeving uit de nationale begrotingen aan de EU-begroting werden terugbetaald in plaats van het te veel betaalde terug te vorderen van de landbouwers. Is dit ook in Nederland gebeurd en zo ja, hoe groot was dit bedrag? Wat zullen de gevolgen zijn van dit handelen in strijd met EU-regelgeving? Deelt de minister de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer? Wat is hiervoor het draagvlak in de Raad?

Hoe is het te verklaren dat maar liefst 50% van de betalingen voor plattelandsontwikkeling fouten vertoonden? Waar bestaan deze fouten uit, vragen de leden van de VVD-fractie, en hoe kunnen deze in de toekomst voorkomen worden?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de betalingen voor de beleidsgroep Landbouw en natuurlijke hulpbronnen behoorlijke fouten vertonen. Bij plattelandsbetalingen ligt dit percentage op 27% en bij betalingen voor plattelandsontwikkelingen ligt dit op 50%. Dit is echter niet in de aanbevelingen opgenomen. Wat wordt hier nu aan gedaan?

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit het jaarverslag blijkt dat het ook regelmatig voorkomt dat er rechtstreekse steun wordt betaald aan aanvragers die hun grond niet of nauwelijks gebruiken voor landbouwdoeleinden. Wat wordt hier aan gedaan?

Cohesie, energie en vervoer

De leden van de VVD-fractie zijn niet tevreden over het wederom bevatten van materiële fouten bij de betalingen voor de beleidsgroep Cohesie, energie en vervoer. Dit lijkt een jaarlijkse constatering te worden zonder dat er verbetering plaats vindt. Het is dan ook niet de eerste keer dat er over dit onderwerp gesproken zal worden. De Europese Rekenkamer concludeert dat in 2010 van de 243 gecontroleerde betalingen 49% fouten bevat en dat de autoriteiten van lidstaten bij 58% van de verrichtingen fouten vertoonden, over onvoldoende informatie beschikten om ten minste een aantal van de fouten te ontdekken en te corrigeren.

De leden van de fractie van het CDA constateren dat bij cohesie, energie en vervoer het foutenpercentage op 7,7% ligt. Hoe kan dit zo hoog zijn? Wat wordt hieraan gedaan om deze situatie te verbeteren?

Ook de leden van de fractie van het CDA constateren dat het er voor wat betreft het cohesiefonds ook niet zo gunstig uitziet. Niet alleen bevat 49% van de 243 gecontroleerde betalingen fouten, ook zijn bij een vijfde van de getoetste verrichtingen de regels inzake overheidsopdrachten niet nageleefd. Bijzonder zorgwekkend vinden deze leden de situatie bij de uitvoering van de financieringsinstrumenten, waarbij financieringsinstrumenten zijn opgezet met een toewijzingswaarde van 8,1 miljard euro. Essentiële voorschriften werden niet nageleefd bij 7 van de 13 gecontroleerde betalingen in dit verband. Waarom worden deze voorschriften dan nog überhaupt opgesteld, zo vragen deze leden? Hoe wordt dit aangepakt?

Lidstaatverklaringen

Het hoge foutenniveau, in het bijzonder bij de beleidsgroep Cohesie, energie en vervoer, wijst volgens de leden van de VVD-fractie opnieuw op het belang van een verplichte lidstaatverklaring. Deelt de minister de conclusies van de Europese Rekenkamer op dit hoofdstuk en wat is hiervoor het draagvlak in de Raad?

Overige onderwerpen

De leden van de CDA-fractie constateren dat aandeel van de voorschotten in de betaling aanzienlijk is toegenomen. Waarom is dit het geval?

De leden van de fractie van het CDA lezen in het jaarverslag dat door de Europese Rekenkamer een fout is geconstateerd van 189 miljoen euro, namelijk in de berekening van de correctie voor het Verenigd Koninkrijk. Hoe kan dit plaatsvinden?

De leden van de CDA-fractie refereren aan een tweetal aanbevelingen van de Europese Rekenkamer. Ten behoeve van de traditionele eigen middelen moet de juiste gebruikmaking en volledigheid van de boekhoudkundige overzichten worden gewaarborgd. Ten tweede dienen de Bruto Nationale Inkomens gegevens beter worden ingevuld. De leden van de CDA-fractie vragen hoe aan deze aanbevelingen invulling wordt gegeven?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Europese Commissie voor het eerst een zelfevaluatie heeft uitgevoerd. Zij wijzen er onder andere op dat er vaak onvoldoende geanalyseerd wordt waar de fouten vandaan komen. Dit is een belangrijk punt volgens deze leden. Hoe wordt dit nu verbeterd? Ook vragen de leden van de fractie van het CDA wat er überhaupt gebeurt met de uitkomsten van deze zelfevaluatie?

De leden van de CDA-fractie lezen in het jaarverslag van de Europese Rekenkamer dat er voor wordt voor gekozen om meer tussentijdse mijlpalen vast te stellen. Ook moeten er meer SMART doelstellingen worden vastgesteld. Dit klinkt allemaal prachtig, maar in hoeverre leidt dit ook echt tot verbeteringen? Of, zo vragen deze leden, leidt dit alleen maar tot betere plannen?

II REACTIE VAN DE MINISTER

Kwijtingsadvies en standpunt Nederland

De leden van de VVD-fractie vragen wat het kwijtingsadvies zal zijn van het kabinet, en wat naar verwachting het kwijtingsadvies zal zijn van de overige lidstaten en van het Europees Parlement. De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de Europese Rekenkamer een aantal aanbevelingen doet om de fouten in de Europese betalingen omlaag te brengen. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering hier van plan is mee te gaan doen en wat er hiermee gebeurt in de Europese Unie. De leden van de PvdA-fractie en de CDA-fractie constateren voorts dat na een duidelijke verbetering van het foutenpercentage gedurende de afgelopen jaren, het gemiddelde foutenpercentage in 2010 weer is gestegen ten opzichte van 2009 en dat het meest waarschijnlijke foutenpercentage op 3,7% ligt voor het totaal van de EU begroting. De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit nog verder verbeterd zal worden. De leden van de PvdA geven hierbij aan dat volgens de Nederlandse Algemene Rekenkamer het foutenpercentage voor de Nederlandse begroting over het algemeen onder de 1 procent ligt. Tegelijkertijd is de omvang van de totale Nederlandse overheidsuitgaven groter dan die van de Europese Unie. De leden van deze fractie vragen waardoor dit verschil met het foutenpercentage in de EU-begroting wordt veroorzaakt volgens de regering, en wat de regering hier in Europees verband aan doet.

Antwoord

Het kabinet hecht grote waarde aan de onafhankelijke toetsing van EU begrotingsmiddelen door de Europese Rekenkamer (ERK). Hoewel de rekeningen over 2010 een getrouw beeld geven, bevatten de betalingen fouten van materieel belang die ten grondslag liggen aan de afkeurende verklaring van de ERK over 2010. Het kabinet is teleurgesteld dat de ERK reeds voor de zeventiende maal op rij geen positieve goedkeurende verklaring heeft kunnen afgeven over de jaarbegroting van de Europese Unie.

De aanbevelingen van de ERK zijn in formele zin geadresseerd aan de Europese Commissie; dit is de instantie waaraan decharge wordt verleend door het Europees Parlement. De Europese Commissie reageert in het ERK rapport op alle aanbevelingen, ook waar deze elementen bevatten die in feite geadresseerd zijn aan de uitvoeringsinstanties in lidstaten zelf. Zo meldt de Commissie bijvoorbeeld bij de beleidsgroep «Cohesie, Energie en Vervoer» dat het leeuwendeel van de problemen over 2010 is aangetroffen in drie van de zestien onderzochte lidstaten – echter zonder deze bij naam te noemen of details te geven over de mate waarin voldaan werd aan de vereisten voor financieel beheer door deze lidstaten. Het kabinet ziet dergelijke aanbevelingen (en de reactie van de Commissie) dan ook als een boodschap aan de betreffende lidstaten om het financieel beheer over EU fondsen te verbeteren waar dat nodig is, en de transparantie hierover te vergroten.

Zowel de lidstaten als de Europese Commissie hebben een verantwoordelijkheid in het verbeteren van de rechtmatigheid van de besteding van EU middelen. Risico’s op fouten kunnen verkleind worden als de Commissie vereenvoudigde, duidelijke regelgeving hanteert zodat de kans op interpretatieverschillen (en daardoor fouten) afneemt. Ook zou de Commissie een meer risicogeoriënteerde auditbenadering kunnen hanteren voor probleemgebieden, met meer supervisie, controle- en sanctiemogelijkheden (in de vorm van financiële correcties) waar dat nodig is. Zoals de leden van uw fracties constateren, valt circa tachtig procent van de EU begroting onder het beheer van de lidstaten (in zogenoemd «gedeeld beheer» met de Commissie) alwaar circa negentig procent van de fouten worden gemaakt. Dit betekent dat lidstaten als eerste aan zet zijn om verbeteringen in het financieel beheer door te voeren.

Momenteel beraden alle betrokken partijen zich op hun standpunt ten aanzien van het kwijtingadvies van de Raad. Het Voorzitterschap stelt een concept Dechargeadvies van de Raad op (formeel gericht aan het Europees Parlement) waarover de Ecofin van 21 februari 2012 zal stemmen. Alvorens mijn definitieve standpunt te bepalen wacht ik dit concept Dechargeadvies af en zal ik u hierover informeren voorafgaand aan de Ecofin van 21 februari. Ten aanzien van de opstelling van Nederland zij reeds vermeld dat het kabinet over het geheel genomen teleurgesteld is over het feit dat er geen verbetering in het totaalbeeld is opgetreden ten opzichte van het vorige begrotingsjaar (2009). De norm van twee procent, zoals gehanteerd door de ERK, is helaas niet dichterbij gekomen. Bij de Dechargeprocedure over het EU begrotingsjaar 2009 (in 2011) heb ik mij onthouden van stemming en daarbij een stemverklaring afgegeven met Zweden en het Verenigd Koninkrijk. De belangrijkste elementen daarin waren het vergroten van transparantie, het verbeteren van de verantwoording over het financieel beheer door lidstaten, en een meer risicogeoriënteerde auditbenadering van de Commissie voor probleemgebieden.

Er zijn in dit opzicht vorderingen te noteren in het kader van de lopende onderhandelingen over het nieuwe Financieel Reglement van de EU begroting (zie ook Kamerstukken 32 437 nummers 9 t/m 13). Er wordt (in de huidige stand van zaken van de onderhandelingen) meer verantwoordelijkheid gelegd bij de uitvoeringsinstanties in de lidstaten door het invoeren van een verplichte jaarlijkse «management verklaring» voor uitvoeringsinstanties vergezeld van een onafhankelijke «audit opinie» over de rechtmatigheid van de bestedingen tot op het niveau van de eindbegunstigden. Daarnaast biedt het nieuwe concept Financieel Reglement meer mogelijkheden voor de Commissie om bij problemen sneller over te gaan tot een betaalstop of om eerder proportionele financiële correcties op te leggen. Nederland heeft in de onderhandelingen tot nu toe krachtig aangedrongen op openbaarmaking van de prestaties en resultaten van het financieel beheer op lidstaat niveau, en zal dat blijven doen. Vooralsnog is voor volledige openbaarheid geen meerderheid in de Raad, hoewel ik verheugd ben dat de Europese Commissie desondanks in één van haar openbare rapportages over Cohesiebeleid4 meer inzicht heeft geboden in de prestaties per lidstaat en daarbij ook corrigerende acties heeft vermeld. Het kabinet zal aandringen deze transparantie te continueren. Ook heb ik bij de onderhandelingen over het Financieel Reglement hoog ingezet op betere verantwoordingsverplichtingen voor lidstaten, inclusief een verplichte lidstaatverklaring, teneinde het financieel beheer te verbeteren en de foutenpercentages te verminderen. Juist in deze tijden van financiële krapte is het des te belangrijker dat publieke middelen rechtmatig en doeltreffend worden besteed. Ook in het Dechargeproces zal ik hier met nadruk aandacht voor blijven vragen.

De commissie voor de Rijksuitgaven heeft recentelijk, naar aanleiding van mijn brief van 16 december 2011 (Kamerstuk 32 437, nr. 13) over de stand van zaken van de onderhandelingen over het Financieel Reglement, per brief gevraagd om nadere details ten aanzien van de onderhandelingen over de Lidstaatverklaring. Tijdens de bespreking van het desbetreffende onderwerp n.a.v. de amendementen terzake van het Europees Parlement, heeft louter Nederland zich volmondig als voorstander uitgesproken van het opnemen van een verplichte Lidstaatverklaring in het Financieel Reglement. Nederland kreeg hierbij steun van Zweden. De overige lidstaten hebben niet het woord genomen en er is geen discussie van de grond gekomen. Het Voorzitterschap heeft geconcludeerd dat er geen draagvlak bestond in de Raad. Over het algemeen gesproken kan ik hieraan toevoegen dat de meeste lidstaten er niet van overtuigd zijn dat door een Lidstaatverklaring het foutenniveau bij de besteding van EU fondsen daadwerkelijk afneemt. Daarmee is niet gezegd dat de discussie over een verplichte Lidstaatverklaring stopt. De amendementen van het EP worden momenteel besproken gedurende de triloog met de Raad en de Commissie. Ik zal u informeren over de voortgang. Het is in dit stadium echter niet in te schatten of het Europees Parlement besluit om vast te houden aan dit onderdeel van zijn standpunt over het Financieel Reglement.

Fouten bij begunstigden

De leden van de VVD-fractie lezen dat met de bestaande controlesystemen fouten niet voldoende worden voorkomen of gecorrigeerd om te waarborgen dat de verrichtingen over het geheel genomen wettig en regelmatig zijn. De leden van de VVD-fractie wil graag weten of de minister dit specifieke oordeel van de Europese Rekenkamer ter sprake zal brengen in de Raad en erop zal aandringen een oplossing voor dit probleem te zoeken. De leden van de VVD-fractie brengen het rapport van de Europese Rekenkamer «Naar een beter financieel beheer van de begroting van de Europese Unie: risico’s en uitdagingen» uit 2010 in herinnering. Hierin wordt onder andere aangegeven dat de meeste fouten voortkomen uit gebreken in de systemen voor risicocontrole en op het niveau van de eindbegunstigden, en de complexiteit van de subsidiariteitregels en de andere voorwaarden waaraan de begunstigden moeten voldoen. Dit zou volgens de leden van de VVD-fractie kunnen worden ondervangen door slimmere regelgeving en het vereenvoudigen van subsidieregelgeving. Vereenvoudigingen moeten volgens deze leden echter niet als primair doel hebben het onregelmatigheidsniveau omlaag te brengen, maar eerder gericht zijn op duidelijkere en meer transparante regelgeving. De leden van de CDA-fractie constateren dat op de terreinen externe steun, ontwikkeling en uitbreiding, onderzoek en ander intern beleid en administratieve uitgaven van de instellingen en organen de foutenpercentages veel lager liggen dan hiervoor besproken en vraagt of het kabinet kan aangeven of hier lessen uit te trekken zijn voor de andere terreinen.

Antwoord

Ten aanzien van de constatering dat met de bestaande controlesystemen fouten niet voldoende worden voorkomen of gecorrigeerd, zal het kabinet dit ter sprake brengen en aandringen op een oplossing. De Commissie geeft in haar reactie aan hier strikte handhaving toe te zullen passen en de expertise bij de betreffende instanties te zullen vergroten door middel van trainingen. Het kabinet is daarbij van mening dat de focus moet liggen op die gebieden (in beleidsmatige en geografische zin) waar dat het meest nodig is (zie ook de inzet van het kabinet zoals hierboven geformuleerd).

Daarnaast vertonen de uitgaven die de Commissie zelf beheert in voorkomende gevallen lagere foutpercentages dan de fondsen in «gedeeld beheer» met de lidstaten. Mogelijk wordt dit verschil veroorzaakt door een kortere afstand tussen «betaler» en «uitvoerder» en daardoor duidelijkere verantwoordingslijnen. Bij het «gedeeld beheer» met de lidstaten wordt gebruik gemaakt van de financiële beheersystemen in de lidstaten waarop de Commissie op afstand supervisie houdt en de kaders stelt. Een voordeel hiervan is dat de efficiëntie wordt vergroot omdat de systemen van de lidstaten benut worden en de omvang van het EU-apparaat beperkt blijft. Deze gedelegeerde verantwoordelijkheid zorgt echter wel voor langere samenwerkingslijnen en risico’s op interpretatieverschillen (van vigerende wetgeving of implementatieregels). De les die hieruit is te trekken, is dat lidstaten verantwoordelijkheid moeten nemen voor de rechtmatigheid van EU-uitgaven en de Commissie het systeem en de regels zo eenvoudig en duidelijk mogelijk moet organiseren. Hierbij kan wel een spanningsveld ontstaan in de keuze voor enerzijds algemenere regels met een hoger risico op interpretatiediscussies en anderzijds detailwetgeving met precieze omschrijvingen en definities die weinig ruimte biedt voor maatwerk en proportionaliteit.

Relatie met het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020

De leden van de VVD-fractie lezen in het eerder genoemde rapport van de Europese Rekenkamer «Naar een beter financieel beheer van de begroting van de Europese Unie: risico’s en uitdagingen» uit 2010, dat de Europese Rekenkamer problemen ziet bij onder andere uitgavenprogramma’s en regelingen zonder echte Europese meerwaarde, te ruime, onduidelijke of tegenstrijdige doelstellingen, en ontoereikende beleidsinstrumenten en middelen voor de gekozen doelstellingen. Dit onderstreept de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat bij EU-beleid altijd voorop moet staan dat dit meerwaarde heeft en dat er duidelijke redenen zijn waarom dit niet op een lager niveau kan worden uitgevoerd. Om ervoor te zorgen dat de uitgaven van de Europese Unie beheersbaar en controleerbaar blijven is het dus van belang hierop te blijven toezien. De leden van de VVD-fractie vragen of de minister de conclusies van dit rapport deelt, en of de minister de opvattingen van de leden van de VVD-fractie deelt zoals hierboven weergegeven. Voorts vragen deze leden of er op deze gebieden inmiddels vorderingen zijn gemaakt en of hiervoor draagvlak bestaat in de Raad. De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de minister kan uitleggen in hoeverre volgens hem de constateringen en aanbevelingen van de Europese Rekenkamer serieus worden genomen door de EU-lidstaten en de Europese Commissie. De leden van de VVD-fractie zien ieder jaar dat bepaalde fouten zich helaas herhalen. Dit geeft te denken over de mate waarin lidstaten en de Europese Commissie zich iets aantrekken van de beoordeling door de Europese Rekenkamer. Deze leden vragen of er volgens het kabinet voor kan worden gezorgd dat dit in de toekomst zal verbeteren. Voorts vraagt de VVD-fractie of hierop zal worden gewezen tijdens de onderhandelingen over het nieuwe Meerjarig Financieel Kader.

Antwoord

Voor de nieuwe programmaperiode van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de EU heeft de Commissie in zijn voorstellen voor de sectorverordeningen concrete aandacht besteed aan het beter formuleren van doelstellingen en te behalen resultaten, het afstemmen van de inzet van EU fondsen op vooraf geformuleerde doelen die in lijn moeten zijn met «Europa 2020» afspraken, alsmede de verantwoording hierop af te stemmen. Naar de mening van het kabinet is dit in principe een positieve ontwikkeling, hoewel bij het vaststellen van doelstellingen wel oog gehouden moet worden voor flexibiliteit vanwege de verschillen tussen lidstaten en voor overwegingen van proportionaliteit ten aanzien van additionele administratieve lasten. Voor meer informatie over het standpunt van het kabinet in dit kader verwijs ik u graag naar het BNC-fiche «Verordeningen toekomst Cohesiebeleid programmaperiode 2014–2020» (Kamerstuk 22 112, nr. 1246).

Ten aanzien van de vraag in hoeverre de constateringen en aanbevelingen van de Europese Rekenkamer serieus worden genomen door de EU-lidstaten en de Europese Commissie, kan ik u het volgende meedelen. Naar mijn indruk neemt de Europese Commissie de aanbevelingen en constateringen van de Europese Rekenkamer zeer serieus en onderneemt hierop ook actie. Voor wat betreft de lidstaten zijn de reacties in de Raad gevarieerd. Nochtans ligt bij de lidstaten in de Raad de belangrijkste sleutel tot verbeteringen, zoals ik hierboven reeds heb aangegeven. Ik onderschrijf de constateringen van de VVD-fractie in dit kader. Over de inzet van het kabinet in de MFK-onderhandelingen is de Kamer geïnformeerd in de brief van 28 maart jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 529) en de kabinetsreactie van 2 september jl. op de voorstellen van de Commissie (Kamerstuk 21 501-20, nr. 553). Over de specifieke inzet op de wetgevende voorstellen die binnen het MFK 2014–2020 worden gefinancierd is de Kamer geïnformeerd met BNC-fiches. Een overzicht hiervan is opgenomen in de MFK-kwartaalrapportage van 22 december jl. (Kamerstuk 21501–20, nr. 601).

Landbouw en plattelandsontwikkeling

De leden van de VVD-fractie lezen in het jaarverslag dat Europese Rekenkamer concludeert dat er aan maar liefst 12 500 begunstigden van het Europees Landbouwgarantiefonds betalingen zijn gedaan op basis van verouderde areaalgegevens en dat het teveel betaalde (in totaal 11 miljoen euro) in strijd met EU-regelgeving uit de nationale begrotingen aan de EU-begroting werden terugbetaald in plaats van het te veel betaalde terug te vorderen van de landbouwers. Is dit ook in Nederland gebeurd en zo ja, hoe groot was dit bedrag? Wat zullen de gevolgen zijn van dit handelen in strijd met EU-regelgeving? Deelt de minister de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer? Wat is hiervoor het draagvlak in de Raad?

Antwoord

Het door de ERK beschreven voorbeeld heeft betrekking op Nederland. Het gaat hierbij om de hersteloperatie van het perceelsregister (LPIS). Conform de wens van de Tweede Kamer is in lijn met motie nr. 87 van het lid Atsma c.s. besloten de financiële gevolgen voor de betalingen voor het aanvraagjaar 2009 (begrotingsjaar 2010) niet voor rekening te laten komen van de betrokken landbouwers. De Commissie wijst er in haar reactie op het jaarverslag van de ERK terecht op dat het besluit om de bedragen ten laste van de nationale begroting te brengen, ervoor gezorgd heeft dat geen ongepaste uitgaven uit de EU-begroting zijn verricht. Het kabinet verwacht dan ook dat dit handelen, naast het feit dat de genoemde 11 miljoen euro ten laste is gekomen van de nationale begroting, geen aanvullende consequenties zal hebben. Daarbij bestrijdt de beleidsverantwoordelijke bewindspersoon de visie van de ERK dat hier sprake zou zijn geweest van strijdigheid met EU-regelgeving. Volgens artikel 80, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 geldt de terugbetalingsverplichting namelijk niet indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit en indien de fout redelijkerwijs niet door de landbouwer kon worden ontdekt. De aanbevelingen van de Europese Rekenkamer zijn er vooral op gericht de betrouwbaarheid en volledigheid van de informatie in het LPIS verder te verbeteren. Het kabinet kan zich hierin vinden, met dien verstande dat verdere vereenvoudiging, inclusief eenduidige en geharmoniseerde definities van begrippen in EU subsidieregelgeving, daarbij wel een belangrijk speerpunt dient te zijn. De aanbevelingen van de Europese Rekenkamer worden meegenomen bij de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).

Landbouw en plattelandsontwikkeling (vervolg: foutenpercentages)

Hoe is het te verklaren dat maar liefst 50% van de betalingen voor plattelandsontwikkeling fouten vertoonden? Waar bestaan deze fouten uit, vragen de leden van de VVD-fractie, en hoe kunnen deze in de toekomst voorkomen worden? De leden van de CDA-fractie constateren dat de betalingen voor de beleidsgroep Landbouw en natuurlijke hulpbronnen behoorlijke fouten vertonen. Bij plattelandsbetalingen ligt dit percentage op 27% en bij betalingen voor plattelandsontwikkelingen ligt dit op 50%. Dit is echter niet in de aanbevelingen opgenomen. Wat wordt hier nu aan gedaan?

Antwoord

Het hoge percentage is te verklaren uit het feit dat de uitgaven voor plattelandsontwikkeling (EU-breed) bijzonder foutgevoelig zijn (met uitschieters voor Roemenië, Bulgarije en Portugal). Het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) cofinanciert namelijk een zeer brede schakering aan maatregelen, van agromilieumaatregelen tot compensatiebedragen voor landbouw in probleemgebieden, investeringen in landbouwbedrijven en infrastructuur in plattelandsgebieden. Ook de Europese Commissie herkent de foutgevoeligheid, maar is van mening dat de toezicht- en controlesystemen voortdurend verbeteren en dat als gevolg daarvan het foutenpercentage op plattelandsgebied afneemt. De geconstateerde fouten bestaan hoofdzakelijk uit fouten in verband met subsidiabiliteit (wel/niet voldoen aan subsidievoorwaarden) en onjuistheden/onnauwkeurigheden. Naast het verbeteren van de toezicht- en controlesystemen is er door de lidstaten actie ondernomen om de GLB-regels te vereenvoudigen bij de lopende herziening van het GLB. Nederland streeft samen met andere lidstaten naar een transparant en robuust verantwoordingssysteem voor het GLB. Bij de huidige voorstellen voor het nieuwe GLB zijn er helaas aanwijzingen dat de regeldichtheid eerder toeneemt dan afneemt.

Landbouw en plattelandsontwikkeling (vervolg: rechtstreekse steun)

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit het jaarverslag blijkt dat het ook regelmatig voorkomt dat er rechtstreekse steun wordt betaald aan aanvragers die hun grond niet of nauwelijks gebruiken voor landbouwdoeleinden. Wat wordt hier aan gedaan?

Antwoord

De bedrijfstoeslagregeling is directe inkomenssteun die voortkomt uit het oorspronkelijke stelsel van Europese productiesteun. Deze productiesteun is (grotendeels) ontkoppeld en omgezet naar toeslagrechten. Deze toeslagrechten kunnen voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag verzilverd worden op hectaren landbouwgrond. Vanuit de Europese regelgeving zijn hier randvoorwaarden op het gebied van milieu, gezondheid en dierenwelzijn aan verbonden (zogenoemde cross compliance). Het behoud van grond- en bodemkwaliteit is onderdeel van deze voorwaarden: de «Goede Landbouw- en milieucondities van landbouwgrond». Deze subsidies en naleving randvoorwaarden zijn structureel aan controles onderworpen conform EU controle regelgeving. Bij overtredingen worden er kortingen en sancties opgelegd. Alle lidstaten zijn verplicht deze controles uit te voeren. De Europese Commissie ziet daarop toe.

Daarnaast heeft Nederland op basis van artikel 26, tweede lid, onderdeel b, van EU verordening 73/2009 per 1 januari 2011 overheden en overheidsbedrijven, zoals gemeenten en Schiphol N.V., uitgesloten van de mogelijkheid directe steun te ontvangen.

Cohesie, Energie en Vervoer

De leden van de VVD-fractie zijn niet tevreden over het wederom bevatten van materiële fouten bij de betalingen voor de beleidsgroep Cohesie, energie en vervoer. De Europese Rekenkamer concludeert dat in 2010 van de 243 gecontroleerde betalingen 49% fouten bevat en dat de autoriteiten van lidstaten bij 58% van de verrichtingen fouten vertoonden, over onvoldoende informatie beschikten om ten minste een aantal van de fouten te ontdekken en te corrigeren. De leden van de fractie van het CDA constateren eveneens dat bij deze beleidsgroep het foutenpercentage op 7,7% ligt en merkt daarbij op dat bij een vijfde van de getoetste verrichtingen de regels inzake overheidsopdrachten niet zijn nageleefd. De leden van het CDA vragen wat hieraan gedaan wordt om deze situatie te verbeteren.

Antwoord

Met de leden van deze fracties ben ik van mening dat er nog te veel fouten zijn. Cohesie blijkt jaar op jaar de meest foutengevoelige beleidscategorie. In vergelijking met de jaren 2006–2008 ligt het foutenniveau lager, hoewel nog altijd ver boven de norm hetgeen ook de Commissie aangeeft in haar reactie in het rapport van de Europese Rekenkamer. De Commissie geeft hierbij aan dat het leeuwendeel van de problemen over 2010 is aangetroffen in drie van de zestien onderzochte lidstaten, echter zonder deze bij naam te noemen. Zoals ik hierboven reeds aangaf, is het kabinet voorstander van het vergroten van de transparantie over de situatie per lidstaat, waarbij niet alleen «best practices» inzichtelijk worden gemaakt, zoals de Europese Commissie aangeeft in haar reactie, maar ook de probleemgevallen. Een goed voorbeeld hiervan is het recente (openbare) rapport van de Commissie over Cohesiebeleid5 dat meer inzicht heeft geboden in de prestaties per lidstaat en daarbij ook corrigerende acties vermeldt. Het kabinet zet zich in voor meer transparantie, maar het draagvlak in de Raad is hiervoor zeker niet groot (zie ook de beantwoording onder «kwijtingsadvies en standpunt Nederland» hierboven). Tot slot zou de Commissie een meer risicogeoriënteerde auditbenadering kunnen hanteren voor probleemgebieden, met meer supervisie, controle- en sanctiemogelijkheden (in de vorm van financiële correcties) waar dat nodig is.

Cohesie, energie en vervoer (financieringsinstrumenten)

Bijzonder zorgwekkend vinden de leden van de CDA-fractie de situatie bij de uitvoering van de financieringsinstrumenten, waarbij financieringsinstrumenten zijn opgezet met een toewijzingswaarde van 8,1 miljard euro. Essentiële voorschriften werden niet nageleefd bij 7 van de 13 gecontroleerde betalingen in dit verband. Waarom worden deze voorschriften dan nog überhaupt opgesteld, zo vragen deze leden en hoe wordt dit aangepakt.

Antwoord

Ik deel de zorgen van de leden van deze fractie ten volle, ook in het licht van de voornemens van de Commissie om de mogelijkheden voor het gebruik van financiële instrumenten uit te breiden in de periode 2014–2020. De Commissie heeft recentelijk een Mededeling gepubliceerd over «de volgende generatie innovatieve financiële instrumenten». Het kabinet heeft zijn reactie hierop aan uw Kamer gezonden op 19 november 2011 (Kamerstuk 22 112, nr. 1272). Het kabinet is terughoudend ten aanzien van het uitbreiden van de mogelijkheden om financiële instrumenten in te zetten en identificeert een aantal belangrijke randvoorwaarden om deze succesvol in te kunnen zetten, zoals het vermijden van budgettaire risico’s, het tegengaan van marktverstoring en het waarborgen van gedegen financieel beheer. Het kabinet is daarnaast voorstander van het stroomlijnen van de regelgeving voor financiële instrumenten. Inmiddels heeft de Commissie aan de Audit Autoriteiten een auditaanpak voorgesteld zodat zij beter en meer controles uitvoeren op Financiële Instrumenten. Verder is de Commissie, in overleg met de lidstaten, momenteel bezig met het opstellen van een nieuwe «Guidance Note on financial Engineering» voor uitvoeringsinstanties. Ook is de Commissie voornemens om de algemene Cohesie- en Structuurfondsverordening (nummer 1083/2006) op dit punt te wijzigen om er passende rapportageverplichtingen in op te nemen voor de resterende periode 2007–2013. Verder vinden momenteel onderhandelingen plaats over de nieuwe Cohesie- en Structuurfondsverordening (zie kabinetsreactie Kamerstuk 22 112, nr. 1246). Bovengenoemde randvoorwaarden voor financiële instrumenten ziet het kabinet ook graag in deze verordening terug, evenals in het Financieel Reglement van de EU begroting die momenteel in onderhandeling is (zie Kamerstuk 32 437, nr. 9 t/m 13).

Lidstaatverklaringen

Het hoge foutenniveau, in het bijzonder bij de beleidsgroep Cohesie, energie en vervoer, wijst volgens de leden van de VVD-fractie opnieuw op het belang van een verplichte lidstaatverklaring. Deze leden vragen de minister of zij de conclusies van de Europese Rekenkamer op dit hoofdstuk deelt en wat het draagvlak hiervoor is in de Raad.

Antwoord

In reactie hierop kan ik u melden dat ik de conclusies van de Europese Rekenkamer op het hoofdstuk «Cohesie, Energie en Vervoer» deel. Ten aanzien van een verplichte lidstaatverklaring bestaat jammer genoeg nauwelijks draagvlak in de Raad. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 16 december 2011 (Kamerstuk 32 437, nr. 13). Bij de onderhandelingen over het Financieel Reglement heeft het voorzitterschap in december 2011 geconcludeerd dat noch een verplichte noch een facultatieve lidstaatverklaring opgenomen zal worden in het Raadscompromis waarmee de onderhandelingen met het Europees Parlement zullen worden gevoerd. Voor nadere details hierover verwijs ik u graag naar de beantwoording onder «kwijtingsadvies en standpunt Nederland» in deze brief.

Overige onderwerpen

De leden van de CDA-fractie hebben daarnaast de volgende vragen gesteld die ik in dezelfde volgorde zal beantwoorden.

Het aandeel van de voorschotten in de betaling is aanzienlijk toegenomen, waarom is dit het geval?

Antwoord

Volgens de Commissie is de toename te verklaren doordat, na de overgang naar een nieuwe programmaperiode (2007–2013) de (meerjarige) programma’s in 2010 pas echt op gang zijn gekomen. Ook geeft de Commissie aan dat een deel van de groei in voorfinanciering verklaard kan worden door de inzet van financiële instrumenten (zie hierboven). Tot slot geeft de Commissie aan de onderliggende wetgeving inzake «gedeeld beheer» op normale wijze gevolgd te hebben en binnen die kaders te streven naar zo laag mogelijke voorfinanciering. Zolang de onderliggende wetgeving, bijvoorbeeld inzake financiële instrumenten, ongewijzigd blijft, is de verwachting dat het gebruik van voorfinanciering niet zal afnemen. Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling waartegen gepaste maatregelen genomen dienen te worden, in de eerste plaats door de Europese Commissie.

Hoe kan de fout in de berekening van de correctie voor het VK plaatsvinden?

Antwoord

De fout die de ERK heeft ontdekt in de berekening van de correctie voor het VK is door de Commissie gemaakt. De omvang hiervan bedroeg € 189 miljoen hetgeen 3,5% is van de VK-correctie 2006. De Europese Rekenkamer heeft op grond hiervan het (deel)systeem voor de berekening van de VK-correctie als «gedeeltelijk doeltreffend» beoordeeld. De Commissie heeft dit onderdeel inmiddels grondig herzien. Relatief gezien vormt de fout een klein percentage van de totale Eigen middelen (circa € 128 miljard ontvangsten). Voor het Eigen middelen systeem als geheel geldt dat de Europese Rekenkamer bovengenoemde fout niet beoordeelt als een materiële fout en haar oordeel is positief over het onderdeel «Eigen middelen». De Europese Rekenkamer geeft ondanks haar opmerkingen inzake de VK-correctie aan dat zij het meest waarschijnlijke foutenpercentage (afgerond) schat op 0%.

Hoe wordt invulling gegeven aan de aanbevelingen inzake de volledigheid van boekhoudkundige overzichten en de bruto nationale inkomensgegevens?

Antwoord

De Commissie zal geen invulling geven aan deze aanbeveling omdat zij het standpunt van de Europese Rekenkamer niet deelt. Zij verwijst hiervoor naar twee arresten van het Europese Hof van Justitie (zaak C-459/07 en C-230/08).

Hoe wordt de zelfevaluatie van de Commissie verbeterd en wat gebeurt er met de uitkomsten?

Antwoord

De Europese Rekenkamer heeft een speciaal hoofdstuk gewijd aan de resultaten die behaald worden met de EU begroting, gebaseerd op eigen «speciale verslagen» van de ERK en gebaseerd op de rapportages van de directoraten-generaal van de Commissie over de resultaten van het jaar 2010. De Commissie erkent de conclusie van de ERK dat verschillen tussen streefwaarde en de daadwerkelijke verwezenlijkingen beter zouden kunnen worden toegelicht en zal in de toekomst bijzondere aandacht geven aan een nadere analyse van de verschillen. Voorts is de Commissie het ermee eens dat de verschillen tussen de streefdoelen en de daadwerkelijke verwezenlijkingen beter zouden kunnen worden toegelicht in toekomstige jaarlijkse activiteitenverslagen. De Commissie meldt dat haar evaluatiecapaciteit is uitgebreid en dat relevante conclusies worden meegedeeld en nader toegelicht in de verslagen van evaluaties. De uitkomsten worden gebruikt om kwantitatief en kwalitatief te bepalen of de programma's op schema liggen en welke aanpassingen eventueel nodig zijn.

Leidt de keuze voor tussentijdse mijlpalen en SMART doelstellingen daadwerkelijk tot verbeteringen?

Antwoord

De wijze waarop de Commissie de evaluaties wil uitvoeren en het uitgangspunt dat EU-actie directe resultaten voor de doelbevolking moeten hebben biedt goede uitgangspunten voor verbeteringen. DG Regio wil via het stellen van operationele priotiteiten een management stijl introduceren die is gericht op «systeemdenken» en die zich toespitst op verbeteringen van de kwaliteit. De frequentie waarmee het bereiken van doelstellingen wordt geëvalueerd en gerapporteerd biedt voldoende momenten om bij te sturen. De jaarlijkse verslaglegging over inputs, outputs en resultaten, met andere woorden over de bij de programma-uitvoering gemaakte vorderingen, maakt het mogelijk het traject op weg naar het verwezenlijken van de doelstellingen regelmatig te beoordelen.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), ondervoorzitter, Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Schouten, C.J. (CU), Hazekamp, A.A.H. (PvdD) en Vacature (CDA).

Plv. leden: Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Slob, A. (CU), Ouwehand, E. (PvdD) en Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Aptroot, Ch.B. (VVD), voorzitter, Omtzigt, P.H. (CDA), Irrgang, E. (SP), Knops, R.W. (CDA), Neppérus, H. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), ondervoorzitter, Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Huizing, M.E. (VVD) en Schouten, C.J. (CU).

Plv. leden: Broeke, J.H. ten (VVD), Koppejan, A.J. (CDA), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Hijum, Y.J. van (CDA), Leegte, R.W. (VVD), Haverkamp, M.C. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Veen, E. van der (PvdA), Vacature (SP), Grashoff, H.J. (GL), Schaart, A.H.M. (VVD), Vermeij, R.A. (PvdA), Smeets, P.E. (PvdA), Beertema, H.J. (PVV), Gent, W. van (GL), Jong, L.W.E. de (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Koşer Kaya, F. (D66), Pechtold, A. (D66), Ziengs, E. (VVD) en Slob, A. (CU).

X Noot
3

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), ondervoorzitter, Staaij, C.G. van der (SGP), Albayrak, N. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Dam, M.H.P. van (PvdA), Knops, R.W. (CDA), voorzitter, Roon, R. de (PVV), Jansen, P.F.C. (SP), Voordewind, J.S. (CU), Broeke, J.H. ten (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Bontes, L. (PVV), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), El Fassed, A. (GL), Hachchi, W. (D66), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Driessen, J.H.A. (PVV) en Caluwé, I.S.H. de (VVD).

Plv. leden: Irrgang, E. (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Jacobi, L. (PvdA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Elissen, A. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Hazekamp, A.A.H. (PvdD), Hernandez, M.M. (PVV), Dikkers, S.W. (PvdA), Peters, M. (GL), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD), Veldhoven, S. van (D66), Tongeren, L. van (GL), Pechtold, A. (D66), Huizing, M.E. (VVD), Kortenoeven, W.R.F. (PVV) en Azmani, M. (VVD).

X Noot
4

Dit document van 5 oktober 2011 is te vinden op de website van de Europese Commissie onder nummer SEC(2011) 1179 final met als titel «Analysis of errors in cohesion policy 2006–2009. Actions taken by the Commission and the way forward».

X Noot
5

Dit document van 5 oktober 2011 is te vinden op de website van de Europese Commissie onder nummer SEC(2011) 1179 final met als titel «Analysis of errors in cohesion policy 2006–2009. Actions taken by the Commission and the way forward».

Naar boven