24 202
Jaarverslag Europese Rekenkamer

26 264
Beheer en controle EU-geldstromen

nr. 11
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 maart 2001

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de algemene commissie voor Europese Zaken2 hebben op 21 februari 2001 overleg gevoerd met minister Zalm van Financiën over:

– Jaarverslag van de Europese Rekenkamer 1999 en de reactie daarop d.d. 30 januari 2001 van de minister van Financiën, mede namens de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken (24 202, nr. 10);

– Brief van de minister van Financiën d.d. 20 december 2000 over beheer, controle en toezicht Europese structuurfondsen (26 264, nr. 3).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Timmermans (PvdA) merkt op dat er bij de jaarverslagen van de Europese Rekenkamer bijna sprake is van een rituele dans met steeds weer dezelfde conclusies. Wel heeft de minister verleden jaar voor het eerst in de geschiedenis van de EU een punt gemaakt van de kwijting, hetgeen gunstige politieke gevolgen heeft gehad. Op de minister rust nu de plicht om suggesties te doen ter verbetering van het functioneren van de Europese Rekenkamer en van het beheer en de controle van de EU-gelden. Wat zijn voor de minister de speerpunten in zijn strategie op dit vlak? Welke verbeteringen kan Nederland aanbrengen in de nationale systematiek van beheer en controle? Op zichzelf verwijst de Europese Rekenkamer immers terecht naar het beheer van EU-gelden door de lidstaten zelf.

In de tweede plaats wijst de heer Timmermans erop dat de Europese Commissie soms door de Raad met een onmogelijke taak wordt opgezadeld, zoals bijvoorbeeld is gebeurd met de voedselhulp aan Rusland in 1999. Het is mede een taak van de minister om de Commissie in staat te stellen haar beheerstaken op een goede manier uit te voeren, waarbij wellicht ook kwalitatieve en kwantitatieve uitbreiding van het beheersinstrument van de Commissie aan de orde moet komen.

De heer Bolhuis (PvdA) merkt op dat de Europese Rekenkamer een groot aantal voorbeelden geeft van gecompliceerde en fraudegevoelige EU-regelgeving, mede omdat die regelgeving vaak het resultaat van een compromis is. Is de minister bereid dit in te brengen in de Raad en erop aan te dringen dat voortaan een toets op fraudegevoeligheid en administratieve uitvoerbaarheid wordt aangelegd? Bij de structuurfondsen zijn de regels nu op een aantal punten aangescherpt om fraude en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Kan de werking van de structuurfondsen over enige jaren worden geëvalueerd, ook wat betreft de uitvoering door Nederland?

De heer Bolhuis dringt erop aan dat de minister in de Raad terughoudendheid bepleit bij het opdragen van uiterst moeilijke of soms zelfs onmogelijke taken aan de Europese Commissie, nu uit het verslag van de Europese Rekenkamer blijkt dat het vooral bij dat soort taken nogal eens misgaat. Dat hoeft ook niet altijd verwondering te wekken.

Uit de brief van 30 januari is hem niet helemaal duidelijk geworden of nu alles op orde is met de schattingen door de lidstaten van de BTW-opbrengsten en van het BNP. Is op dat vlak nu inderdaad uniformiteit bereikt?

De heer Weekers (VVD) vindt een kritische benadering van de Europese Rekenkamer van groot belang voor het vertrouwen van de burger in de EU. Juist daarom is het treurig te moeten constateren dat de controle door de Rekenkamer een onaanvaardbaar groot aantal materiële en formele fouten aan het licht heeft gebracht. Verder kan de controle door de Rekenkamer zeker nog beter. Zo ontbreken nog steeds een systematisch overzicht en een oordeel per lidstaat en per sector. Is het mogelijk dat de Raad hier bij de Commissie op aandringt en deze vervolgens dit verzoek aan de Rekenkamer overbrengt? Zijn er belemmeringen voor het maken van dit soort overzichten en, zo ja, zijn dat dan praktische belemmeringen, of gaat het vooral om politieke aspecten?

Eens is hij het met de mening van de Rekenkamer dat de Commissie en de lidstaten de risicoanalyses, gericht op het bestrijden van BTW-fraude, moeten verbeteren. Wordt het Nederlandse model ten voorbeeld gesteld in de EU? Door informele economieën (het zwarte en het grijze circuit) mist de EU BTW- en BNP-afdrachten. Zijn er grote verschillen tussen de informele economieën in de diverse lidstaten? Als die er zijn, zou het betekenen dat niet elke lidstaat eerlijk zijn deel betaalt. Waarom zijn de Commissie en het kabinet zo afwachtend om fiscale gegevens te vergelijken met statistische gegevens uit andere bronnen? Wat is er aan de hand met de veronderstelde laattijdige boekingen, waarvoor aan Nederland een achterstalligheidsrente is opgelegd?

In reactie op de conclusie van de Rekenkamer dat het aantal onregelmatigheden bij de landbouwgelden groot is, stelt de Commissie dat het veelal gaat om onregelmatigheden die kleiner zijn dan 100 euro, waarvoor terugvordering niet kosteneffectief is. De heer Weekers was het met dit laatste eens, maar de conclusie van de Rekenkamer is hiermee nog niet weerlegd. Wat is de totale omvang van deze vele kleine onregelmatigheden en wat wordt gedaan om te voorkomen dat begunstigden ongestraft slordig kunnen blijven declareren? Als slordig declareren meermalen voorkomt, zou betrokkene wellicht op een zwarte lijst geplaatst kunnen worden.

Schokkend vindt de heer Weekers de constatering van de Rekenkamer, dat het aantal onregelmatigheden in uitgavendeclaraties hoog blijft, maar de kans op ontdekking daarentegen laag. Hoe wordt de pakkans vergroot? Waarom richten de initiatieven van de Commissie zich alleen op de toekomst? Wil de minister de Commissie bewegen om ook de nu aflopende programma's goed te controleren? Is er voldoende budget voor controle beschikbaar? Is er inmiddels verbetering gebracht in het functioneren van het fraudebestrijdingsbureau OLAF?

Volgens het jaarverslag van de Rekenkamer is o.a. het verdrag ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen nog niet door alle lidstaten geratificeerd. Hoe staat het met die ratificatie en wat is de stand van zaken bij de ratificatie van het parallelle verdrag inzake corruptie in verband met de communautaire begroting? Als daar nog weinig schot in zit, kunnen de lidstaten daar wellicht op worden aangesproken. Hoe is het mogelijk dat begunstigden binnen het intern en extern beleid en het Europees Ontwikkelingsfonds nauwelijks risico lopen bij het indienen van een te hoge declaratie?

De heer Weekers vraagt om de Kamer binnenkort, als de Rekenkamer haar advies over de herziening van het financieel reglement heeft uitgebracht, een wat uitvoeriger stuk over dit reglement toe te zenden. Hoe lang zal het naar schatting nog duren voordat een besluit over dit reglement kan worden genomen? Er moet nu toch wel binnen een jaar een nieuw financieel reglement liggen. Verder vraagt hij wanneer de aangekondigde ex-post controles ingevoerd zullen worden.

Een periodiek overzicht van de uitvoering van de aanbevelingen van het Comité van Wijzen, met een tijdpad, zal hij op prijs stellen.

Ook hij vindt, net als het kabinet, dat een actieve opstelling vereist blijft, maar wat gaat het kabinet dan concreet doen? Verleden jaar heeft Nederland aan de Commissie een concreet tijdschema voor verlaging van het foutenpercentage gevraagd, maar de Commissie is daar niet geheel op ingegaan. Waarom niet? Wordt zo'n concreet tijdschema wederom als voorwaarde gesteld voor een positief décharge-advies? Welk advies zal Nederland deze keer overigens geven? In de brief van 30 januari wordt nog gesproken over het vaststellen van het uiteindelijke oordeel ten aanzien van het komende décharge-advies door het kabinet, terwijl de minister al in een AO op 18 januari heeft gezegd niet van plan te zijn wederom een negatief advies te geven.

De heer Weekers vindt dat de brief van 20 december weinig inzicht biedt in de manier, waarop de diverse ministeries met EU-geldstromen omgaan. Is het de bedoeling dat de minister van Financiën voor elke relevante begroting een EU-bijlage in de zin zoals aangekondigd door de minister van LNV, gaat voorschrijven? Komt er dan tevens een rijksbreed overzicht? Kan worden aangegeven wat de door Financiën aangeleverde checklist heeft opgeleverd en welke verbeteringen er op dit punt nog mogelijk zijn?

De heer De Haan (CDA) is teleurgesteld door het jaarverslag van de Europese Rekenkamer. Hij heeft er nauwelijks iets nieuws in gevonden en vindt het ook nogal oppervlakkig. Op zichzelf zou deze instelling méér kunnen doen dan ze nu feitelijk doet. In dit verband vraagt hij wie nu eigenlijk tegenhoudt dat er gedetailleerde informatie per land en per sector komt. Het Europees Parlement heeft daar al diverse keren op aangedrongen en ook de Europese Commissie zal hier wel voorstander van zijn. Is het dan de Rekenkamer zelf die hier niet voor voelt? Juist informatie per land en per sector, ten behoeve van benchmarking, is van groot belang.

Zeker nu in toenemende mate Nederlands geld wordt vervangen door EU-geld, moet er veel aandacht zijn voor onafhankelijke controle. De Commissie heeft inmiddels een spoedprocedure gevolgd voor een onafhankelijke ex-post controle en ook het Parlement heeft dat gedaan; het heeft alleen een aantal technische wijzigingen doorgevoerd. De Raad is het echter niet eens met deze technische wijzigingen, waardoor het onderwerp weer teruggaat naar het Parlement en een ingewikkelde procedure in werking treedt. Dit geeft al snel een vertraging van een halfjaar. Waarom stelt de Raad zich zo op?

In dit verband dringt de heer De Haan erop aan, mede met het oog op de moties-Hessing die in september 1999 bij het debat over de Staat van de Europese Unie zijn ingediend, dat periodiek aan de Kamer wordt gerapporteerd over de opvolging die wordt gegeven aan de aanbevelingen van het Comité van Wijzen.

Ook hij vraagt een toelichting op de passage in de brief van 30 januari over de achterstalligheidsrente die vrijwel volledig door Nederland verschuldigd zou zijn. Verder sluit hij zich aan bij de vraag hoe het gaat met OLAF. Lukt het om daar voldoende deskundig personeel voor aan te trekken?

De heer Van Walsem (D66) maakt nu al voor de zevende keer mee dat de Kamer zich zeer kritisch toont over het jaarverslag van de Europese Rekenkamer, zonder dat het veel helpt. Hij vestigt zijn hoop maar op Commissievoorzitter Prodi en het Comité van Wijzen. Verder moet bedacht worden dat het grootste deel van de fouten bij de controle op een juiste besteding van Europese gelden aan de lidstaten zelf te verwijten valt. De komende Wet toezicht Europese subsidies en de achtste wijziging van de Comptabiliteitswet zijn dan ook hard nodig.

Hij heeft een jaar of vier geleden, bij een werkbezoek, van de toenmalige voorzitter van de Rekenkamer gehoord dat het «politiek niet haalbaar was» om per land en per sector gedetailleerde informatie te geven. Wordt dat argument nog steeds gehanteerd? Hij vindt zelf dat er per land en per sector informatie door de Rekenkamer gegeven dient te worden.

Hij vraagt hoe het in Nederland staat met de implementatie van interne controlesystemen op de besteding van EU-gelden. Volgens de Europese Rekenkamer is het daar binnen de EU niet best mee gesteld, maar ook hier wordt niet aangegeven voor welke lidstaten dat geldt.

Antwoord van de minister

De minister heeft in de Ecofin-Raad waar over het jaarverslag 1999 van de Europese Rekenkamer is gesproken, gesteld dat er van de kant van de Rekenkamer gedetailleerde cijfers moeten komen over de totale EU, en dat die er vervolgens ook moeten komen per land en per sector. Geen enkel reglement verzet zich tegen het leveren van dergelijke gegevens door de Rekenkamer. Hij vermoedt dat de reden om de totaalcijfers niet te leveren is, dat er weinig vooruitgang is geboekt. De huidige opzet van de Rekenkamer, waarbij iedere lidstaat één afgevaardigde heeft, bevordert ook de neiging om vooral de eigen lidstaat te verdedigen en te beschermen, en dus niet zozeer uit te gaan van de EU als geheel. Hij zou er dan ook wel voor zijn als bij de Rekenkamer het aantal van 15 zou worden losgelaten en meer naar aspecten van bijvoorbeeld deskundigheid gekeken zou worden. Nederland heeft dat ook voorgesteld, maar tot nu toe zonder succes.

Aansluitend herinnert hij eraan dat de Rekenkamer vroeger wél foutenpercentages voor het totaal van de Unie-begroting aangaf. Toen vond de Rekenkamer dat kennelijk verantwoord, maar inmiddels worden ook die percentages niet meer gegeven. Zijn inzet is dan ook om te bereiken dat daar weer mee begonnen wordt, wat tevens het voordeel geeft dat de Commissie kan worden aangesproken als deze percentages geen dalende lijn laten zien. De volgende stap dient dan te zijn dat er cijfers per land en per sector op tafel komen. In dat geval zal de Rekenkamer waarschijnlijk wel de wens hebben om vaker steekproeven te houden, teneinde minder kwetsbaar te zijn. Hij gaat ervan uit dat het vooral bij de grote sectoren, zoals landbouw en structuurfondsen, op zichzelf niet zo moeilijk zal zijn om cijfers over foutenpercentages te geven. Bij de kleinere beleidsprogramma's zal dat waarschijnlijk meer problemen geven. Mocht de Rekenkamer stellen dat zij daar meer personeel voor nodig heeft, dan zou de bewindsman dat een zeer terechte claim vinden, omdat dit leidt tot verhoging van de kwaliteit van de begrotingsuitgaven en dit ook enig vertrouwen kan geven dat er op een behoorlijke manier wordt omgegaan met de gelden die aan de Unie worden afgedragen.

Inmiddels liggen er enige conceptteksten voor de Raadsconclusies op tafel die erop neerkomen dat de verklaring van betrouwbaarheid van de Rekenkamer nauwkeurige elementen moet bevatten die het mogelijk maken de voortgang te meten en het ene jaar met het andere te vergelijken. De term «cijfers» komt niet in die concepten voor, omdat daar bij sommige lidstaten kennelijk weerstand tegen bestaat, maar hij zou niet weten hoe hij «nauwkeurige elementen die het mogelijk maken de voortgang te meten en het ene jaar met het andere jaar te vergelijken» anders zou moeten omschrijven dan «cijfers». Voor hem heeft nu meten de eerste prioriteit. De Commissie dient zich, zo vindt hij, te verplichten aan een tijdschema waarbij per activiteitengebied doelstellingen zijn geformuleerd, op een zodanige manier dat de voortgang gemeten kan worden. Hij verwacht dat een dergelijke formulering ook zal worden opgenomen in de komende conclusies van de Ecofin-Raad.

Al met al heeft hij de indruk dat de stem die hij vorig jaar tegen het positieve décharge-advies heeft uitgebracht, toch wel enig rendement lijkt op te leveren. Hij is niet voornemens om dit jaar weer een tegenstem uit te brengen, want steeds maar tegenstemmen is in de praktijk niet effectief.

Met de komende Wet toezicht EU-subsidies en de 8e wijziging van de Comptabiliteitswet wordt voor de nationale controlesystematiek een belangrijke stap vooruit gezet. Van belang is ook de inmiddels vastgestelde checklist voor de ministeries. Nu bij ESF-gelden is gebleken dat er ook in Nederland weleens wat mis kan gaan, worden alle zeilen bijgezet om tot een zodanige opzet van de controle te komen dat fouten in de toekomst worden voorkomen. Daarbij spelen niet alleen ideële, maar ook financiële overwegingen, want als er in een lidstaat wat fout gaat, moet niet alleen het betreffende bedrag worden terugbetaald, maar kan ook nog een boete worden opgelegd. Hij ziet het risico dat de ESF-gelden over 2000 die voor Nederland beschikbaar zijn, verloren gaan als deze niet spoedig tot besteding komen. Zeker nu Nederland veel inspanningen heeft verricht om de afdracht aan de EU te beperken en een groter deel van de «koek» te krijgen, zou het buitengewoon jammer zijn als gelden voor Nederland verloren zouden gaan. Desondanks moeten de zaken rond de ESF-gelden nu eerst goed geregeld worden, want één ESF-affaire is echt genoeg.

Hij onderschrijft het grote belang van herziening van het financieel reglement. Nederland bevordert ook dat deze herziening zo snel mogelijk haar beslag krijgt. Een belangrijk aspect hierbij is een ex ante-toets op doorzichtigheid en fraudegevoeligheid van EU-regelgeving. Hij zegt toe de Kamer van de voortgang van deze herziening op de hoogte te houden, bijvoorbeeld in het kader van de voorbespreking van vergaderingen van de Ecofin-Raad of de Begrotingsraad.

In reactie op de stelling dat de Commissie nogal eens met onmogelijke taken wordt opgezadeld door de Raad, merkt de bewindsman op dat de Commissie zich soms ook wel erg gretig laat opzadelen met allerlei taken. Verder kan deze stelling niet slaan op de Ecofin-Raad, want deze stelt zich op dit punt terughoudend op, maar hij kan zich voorstellen dat een raad als de Europese Raad weleens doeleinden heeft die uitgaan boven een doelmatige besteding van gelden.

Het nieuwe structuurfondsenprogramma wordt in feite min of meer voortdurend geëvalueerd. De nieuwe verordening moet nog in werking treden, maar ook deze zal geëvalueerd worden, namelijk in 2006.

Nederland is inderdaad vrij ver met het opzetten en gebruiken van risicoanalyses, gericht op het bestrijden van BTW-fraude. Daarvoor was overigens wel een omslag nodig in het denken van controleurs en accountants. Op de vraag over de BTW- en BNP-afdrachten wil hij graag schriftelijk antwoorden, omdat hij op dit moment niet alle gegevens bij de hand heeft, maar hij merkt al wel op dat Eurostat correcties op de BTW- en BNP-schattingen aanbrengt om te bereiken dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met het niet-geregistreerde deel van de economie per lidstaat. De schattingen die elke lidstaat zelf maakt, worden dus wel enigermate getoetst. Volkomen betrouwbaar zullen ze nooit worden, alleen al omdat er een grote onzekerheidsmarge is bij de vaststelling van de waarde van een BNP, maar er wordt naar gestreefd om ze zo betrouwbaar mogelijk te maken. Fiscale en andere gegevens worden al met elkaar in verband gebracht.

Op dit moment vindt werving van personeel voor OLAF plaats, waarbij vooral op de kwaliteit van het aan te trekken personeel wordt gelet.

Nederland heeft inmiddels het verdrag ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en het parallelle verdrag geratificeerd. De Kamer zal schriftelijk worden geïnformeerd hoe het staat met de ratificatie in andere lidstaten.

De Kamer krijgt een dezer dagen een brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken over de uitvoering van de aanbevelingen van het Comité van Wijzen. De minister zal aan de staatssecretaris vragen om in die brief ook aan te geven of en, zo ja, om welke reden wordt afgeweken van aanbevelingen van deze groep.

Het is op zichzelf vrij eenvoudig om een tijdpad op te stellen waarin wordt aangegeven wanneer de Commissie bepaalde activiteiten gaat ontplooien ter verlaging van het foutenpercentage. Veel moeilijker is het om een realistisch tijdpad op te stellen waarin wordt aangegeven op welke momenten bepaalde resultaten worden behaald. Desondanks is zo'n tijdpad toch de inzet van Nederland en inmiddels is dit doel ook al iets dichterbij gekomen.

De minister vindt niet dat hij een grotere coördinerende verantwoordelijkheid zou moeten hebben voor een juiste besteding in Nederland van de gelden uit de structuurfondsen. Hij is verantwoordelijk voor de infrastructuur inzake rechtmatigheid en doelmatigheid in algemene zin en voor alle algemeen geldende wet- en regelgeving op dit vlak. Ook is hij er verantwoordelijk voor dat ministeriële bevoegdheden worden gecreëerd om de toezichtfunctie te kunnen vervullen. De verdere verantwoordelijkheid ligt echter bij de betrokken vakministers en in het geval van de structuurfondsen heeft de staatssecretaris van Economische Zaken de coördinerende verantwoordelijkheid. Iets dergelijks geldt op het vlak van de accountancy. De Directie Accountancy Rijksoverheid (DAR), een betrekkelijk kleine stafdirectie op het ministerie van Financiën, coördineert de accountancy-activiteiten binnen de rijksdienst, functioneert als voorzitter van het interdepartementaal overleg van departementale accountantsdiensten en heeft als zodanig een stimulerende en regisserende rol ten opzichte van de departementale accountantsdiensten. Gaat het echter om een concreet begrotingsartikel, dan komt de vakminister in beeld.

In de Miljoenennota is inmiddels al een totaaloverzicht opgenomen van de financiële verhouding tot de EU, waarin wordt aangegeven wat de afdrachten aan de Unie zijn, welke programma's er in Nederland lopen, welke bedragen in Nederland worden besteed e.d. Hij staat enigszins aarzelend tegenover de gedachte om elk ministerie te verplichten in de jaarlijkse begroting volgens een vaste format informatie hierover te geven, maar hij stelt zich wel voor om met de drie meest betrokken ministeries (LNV, SZW en Economische Zaken) na te gaan of zij voortaan standaard een bijlage in de jaarbegroting kunnen opnemen in de zin zoals nu is aangekondigd door het ministerie van LNV.

Hij onderschrijft dat controle vooral door de lidstaten zelf moet worden verricht en dat dit nog te wensen overlaat, maar dat ontslaat de Commissie niet van de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor een rechtmatige en doelmatige besteding van Unie-gelden. De Commissie heeft ook instrumenten om zo nodig op te treden, zoals de bevoegdheid om gelden terug te vorderen en boetes op te leggen. In dat kader accepteert de bewindsman dat Nederland door de Commissie is aangesproken op de besteding van ESF-gelden.

Ten slotte zegt hij schriftelijk antwoord op de nog openstaande vragen toe.

Nadere gedachtewisseling

De heer Timmermans (PvdA) is het eens met het beklemtonen van de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Commissie voor een rechtmatig en doelmatig beheer van EU-gelden. In de praktijk wordt EU-geld vaak gezien als geld dat eigenlijk van niemand is, en daarom is het inderdaad nodig om de verantwoordelijkheid te leggen op de plek waar ze thuishoort. Mede naar aanleiding van de problemen rond de ESF-gelden wordt nu in Nederland het controlemechanisme verbeterd, maar dat zal in EU-verband slechts een marginaal effect hebben als niet ook in andere lidstaten activiteiten in deze zin worden ontplooid. Het is echter de vraag of dat in alle lidstaten gebeurt. Bovendien speelt in een aantal lidstaten, niet alleen in een zuidelijke lidstaat als Spanje, maar ook in Duitsland, nog het probleem van de verhouding tussen de centrale overheid en de regionale overheden. Het lijkt de heer Timmermans daarom óók nodig dat lidstaten elkaar in de Raad op hun verantwoordelijkheid aanspreken, dus naast het beklemtonen van de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de Commissie.

De heer Weekers (VVD) sluit zich hier geheel bij aan. Hij wenst de minister succes met zijn streven om de Commissie aan te spreken en om te bereiken dat de Europese Rekenkamer echt gaat functioneren als onafhankelijk orgaan dat geen enkele lidstaat zal sparen.

Ook de minister onderschrijft de woorden van de heer Timmermans, maar vindt wel dat in dit kader de interne verhoudingen binnen lidstaten, dus tussen centrale en regionale overheden, buiten beschouwing moeten blijven. De Commissie is uiteindelijk verantwoordelijk en de Commissie spreekt zo nodig een lidstaat aan, waarna het aan de lidstaat zelf is om dat intern te verwerken en eventueel meer nationale bevoegdheden te creëren.

Ten slotte is hij het ermee eens dat de Europese Rekenkamer nog aan onafhankelijkheid zou kunnen winnen. Hij zal zich graag nader bezinnen op de vraag hoe dat kan worden bevorderd.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Walsem

De voorzitter van de algemene commissie voor Europese Zaken,

Patijn

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van der Windt


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), ondervoorzitter, Rosenmöller (GroenLinks), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Hessing (VVD), Duivesteijn (PvdA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), Van Walsem (D66), voorzitter, Th.A.M. Meijer (CDA), De Haan (CDA), Van den Akker (CDA), Van Beek (VVD), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Weekers (VVD), Kuijper (PvdA), Blok (VVD), De Swart (VVD) en Bolhuis (PvdA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Depla (PvdA), Lambrechts (D66), Kant (SP), Feenstra (PvdA), Slob (RPF/GPV), Van der Vlies (SGP), Schimmel (D66), Stroeken (CDA), Wijn (CDA), Rietkerk (CDA), O.P.G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Reitsma (CDA), Rabbae (GroenLinks),Udo (VVD), Geluk (VVD), Smits (PvdA), Balemans (VVD), De Vries (VVD) en Hindriks (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Weisglas (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (RPF/GPV), Van Oven (PvdA), ondervoorzitter, Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF/GPV), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Patijn (VVD), voorzitter, Van den Akker (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Weekers (VVD), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Van Baalen (VVD) en Molenaar (PvdA).

Plv. leden: Blaauw (VVD), Dittrich (D66), Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), Wilders (VVD), Remak (VVD), Ter Veer (D66), Van Bommel (SP), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), De Graaf (D66), Van der Knaap (CDA), Waalkens (PvdA), Verbugt (VVD), Balkenende (CDA), Mosterd (CDA), M.B. Vos (GroenLinks), Feenstra (PvdA), Zijlstra (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Geluk (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Örgü (VVD), Gortzak (PvdA) en Crone (PvdA).

Naar boven