24 199
Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 ter uitvoering van de Richtlijn inzake de depositogarantiestelsels

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 13 maart 1995 en het nader rapport d.d. 24 mei 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Financiën. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 16 november 1994, no.94 008929, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 ter uitvoering van de Richtlijn betreffende de depositogarantiestelsels.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 17 november 1994, No. 94 008929, heeft Uwe Majesteit de Raad van State gemachtigd zijn advies betreffende het bovenvermelde voorstel van Wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 13 maart 1995, No. WO6.94 0712, bied ik U hierbij aan.

1. De Raad van State merkt op dat de Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135) kan worden uitgevoerd door erkenning van een depositogarantiestelsel (zelfregulering). De richtlijn bevat zelf een aantal bijzondere eisen waaraan dit stelsel moet voldoen, zoals het minimum garantiebedrag van 15 000 respectievelijk 20 000 Ecu (artikel 7, eerste lid, van de richtlijn). Daarnaast gelden evenwel nog bepaalde algemene eisen die voortvloeien uit de in artikel 189 van het EG-Verdrag op de lid-staten rustende verplichting dat de richtlijn volledig wordt geïmplementeerd. Eén van die eisen is dat de overheid te allen tijde moet kunnen afdwingen dat het beoogde richtlijnresultaat inderdaad wordt verwezenlijkt. In dit geval is naar het oordeel van de Raad in het voorgestelde artikel 84 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (WTK) onvoldoende vastgelegd dat de Minister van Financiën het initiatief kan nemen voor wijziging van de collectieve garantieregeling, indien naar zijn oordeel deze garantieregeling niet voldoet aan het gestelde in de richtlijn.

Artikel 84, vierde lid, dient in deze zin te worden aangevuld.

1. Een aanvulling van artikel 84 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk '92) om te waarborgen dat de collectieve garantieregeling voldoet aan de richtlijn is niet nodig. Artikel 84, vierde lid, voorziet er reeds in dat, indien de regeling, waaromtrent overeenstemming is bereikt, niet de instemming heeft van de minister van Financiën, een collectieve garantieregeling bij koninklijk besluit kan worden ingevoerd. In het door de Raad bedoelde geval dat het resultaat van het overleg als bedoeld in het eerste lid tussen De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en de representatieve organisaties niet in overeenstemming is met de richtlijn, zal gebruik worden gemaakt van de procedure van artikel 84, vierde lid Wtk '92. Daarnaast biedt deze bepaling de mogelijkheid om bij het intrekken van overeenstemming over een regeling, een collectieve garantieregeling bij koninklijk besluit in te voeren.

2. Naar het oordeel van de Raad dient voorts te worden verzekerd dat aan de deposanten voldoende rechtsbescherming wordt geboden. In de toelichting dient te worden uiteengezet op welke wijze aan deze eis wordt voldaan.

De tekst van de collectieve garantieregeling als bedoeld in artikel 84 WTK, zoals deze is of zal worden gewijzigd teneinde de richtlijn (volledig) te implementeren, dient aan de toelichting te worden gehecht.

Tevens dient de transponeringstabel te worden aangevuld met de bepalingen uit de collectieve garantieregeling, die beogen om de bepalingen van de richtlijn uit te voeren.

2. Ik wijs erop dat op grond van artikel 90 van de Wtk '92 de natuurlijke persoon of rechtspersoon die door een besluit van de minister van Financiën of DNB, genomen op grond van de Wtk '92, rechtstreeks in zijn belang is getroffen, daartegen in beroep kan komen bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Dit artikel geldt ook voor deposanten in het kader van de collectieve garantieregeling op grond van artikel 84 Wtk '92, zodat voldoende rechtsbescherming wordt geboden. Naar aanleiding van het advies van de Raad is een passage van deze strekking in de memorie van toelichting opgenomen.

Ik merk verder op dat het overleg tussen DNB en de representatieve organisaties over wijziging van de bestaande collectieve garantieregeling thans nog niet is afgerond. Derhalve is het niet mogelijk de tekst van de gewijzigde collectieve garantieregeling aan de toelichting te hechten en is het niet mogelijk de transponeringstabel aan te vullen met de bepalingen uit de collectieve garantieregeling, die beogen om de bepalingen van de richtlijn uit te voeren. Ik zal te zijner tijd de gewijzigde collectieve garantieregeling ter informatie aan de Tweede Kamer doen toekomen.

3. Het voorgestelde artikel 84, derde lid, bepaalt, kort samengevat, dat een kredietinstelling die in een derde land is gevestigd met een (geregistreerd) bijkantoor in Nederland ontheffing van de collectieve garantieregeling kan krijgen mits De Nederlandsche Bank van oordeel is dat voor die kredietinstelling een gelijkwaardige garantieregeling geldt. Artikel 6 van de richtlijn bepaalt dat alleen in het geval die kredietinstelling niet over een dekking beschikt, die gelijkwaardig is aan de in Nederland vigerende regeling, Nederland mag bepalen dat de collectieve garantieregeling van toepassing is.

Bij de Raad is de vraag gerezen of op dit punt een andere invalshoek is gekozen dan uit de richtlijn voortvloeit. Zo ja, dan ware dit toe te lichten.

3. Naar aanleiding van het advies van de Raad is er voor gekozen het wetsvoorstel op het punt van de bijkantoren uit derde landen meer in overeenstemming te brengen met de invalshoek van de richtlijn. Op grond van artikel 6, van de richtlijn, mogen de lid-staten bepalen dat bijkantoren van kredietinstellingen uit derde landen aan het op hun grondgebied functionerende collectieve garantiestelsel moeten deelnemen, indien die bijkantoren niet beschikken over een dekking die gelijkwaardig is aan de in de richtlijn voorgeschreven dekking. Voorgesteld wordt de verwijzing naar bijkantoren uit derde landen in artikel 84, eerste lid (kredietinstellingen die ingevolge artikel 52, tweede lid, onder b, zijn geregistreerd), te schrappen. Tevens wordt voorgesteld in het derde lid te bepalen dat de minister van Financiën bijkantoren van kredietinstellingen, die ingevolge artikel 52, tweede lid, onder b, zijn geregistreerd, kan verplichten aan de uitvoering van de regeling mee te werken, indien DNB van oordeel is dat voor de schuldvorderingen op die kredietinstelling geen garantieregeling van toepassing is, welke gelijkwaardig is aan de in de richtlijn voorgeschreven dekking. Om DNB voldoende tijd te geven om te beoordelen of bijkantoren van kredietinstellingen uit derde landen onder de garantiestelsels van hun thuisstaten vallen en of deze stelsels gelijkwaardig zijn aan de in de richtlijn depositogarantiestelsels voorgeschreven dekking, is een overgangsregeling opgenomen.

4. Artikel 84, zesde lid, veronderstelt dat de collectieve garantieregeling kan worden ingetrokken. Naar het oordeel van de Raad verdraagt dit zich niet met het imperatieve karakter van de richtlijn, dat het bestaan van een garantieregeling eist. Naar het oordeel van de Raad kan de mogelijkheid van intrekking zonder dat voorzien is in een vervangende regeling niet worden gecontinueerd. Artikel 84, zesde lid, dient in deze zin aangepast te worden.

4. Ik wijs er op dat artikel 84, zesde lid, weliswaar veronderstelt dat de collectieve garantieregeling kan worden ingetrokken, maar dat dit lid ook uitdrukkelijk bepaalt dat, in geval van intrekking van de collectieve garantieregeling, artikel 84, vierde lid (de mogelijkheid om bij koninklijk besluit een collectieve garantieregeling in te voeren), mede van toepassing is. Omdat, zoals de Raad terecht opmerkt, de richtlijn het bestaan van een garantieregeling eist, is aan de memorie van toelichting een zin toegevoegd, inhoudende dat, in geval van intrekking van de collectieve garantieregeling, van de mogelijkheid om bij koninklijk besluit een collectieve garantieregeling in te voeren gebruik zal worden gemaakt.

5. In het voorgestelde artikel 84, tweede en derde lid, is een dynamische verwijzing naar een artikel van de richtlijn opgenomen. Op grond van aanwijzing 343 van de Aanwijzingen voor de regelgeving dient in een dergelijk geval afzonderlijk te worden aangegeven vanaf welk tijdstip wijzigingen van de desbetreffende communautaire bepaling doorwerken in het Nederlandse recht. Het voorstel dient in deze zin te worden aangevuld.

5. Ik merk op dat aanwijzing 343 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is bedoeld om te bewerkstelligen dat justitiabelen precies weten op welk tijdstip een richtlijnwijziging leidt tot een wijziging in hun rechten en verplichtingen. Ondergetekende is van mening dat opname van het tijdstip van doorwerking in artikel 84, tweede en derde lid, niet zonder meer voor de hand ligt, gelet op de aard van de desbetreffende verwijzingen naar de richtlijn. Artikel 84, tweede lid, verwijst naar de vrijstelling voor bijkantoren van bepaalde Spaanse en Griekse kredietinstellingen tot 31 december 1999 als bedoeld in artikel 12 van de richtlijn. Indien de datum waarop deze kredietinstellingen zich moeten aansluiten bij het Spaanse respectievelijk het Griekse depositogarantiestelsel zou worden vervroegd, is er geen doorwerkingsprobleem. Het gevolg is slechts dat de kredietinstelling op die eerdere datum geen gebruik meer kan maken van de vrijstellingsmogelijkheid, zodat de mogelijkheid die het tweede lid schept om kredietinstellingen die gebruik maken van de vrijstelling van artikel 12 van de richtlijn te verplichten zich aan te sluiten bij het Nederlandse garantiestelsel op hem niet meer van toepassing is. Wordt de datum van 31 december 1999 juist verschoven naar een later tijdstip, dan is er evenmin een doorwerkingsprobleem, aangezien de instelling die dan na 31 december 1999 gebruik blijft maken van de vrijstelling van artikel 12 weet dat de mogelijkheid blijft bestaan dat hij zich moet aansluiten bij het Nederlandse garantiestelsel. Artikel 84, derde lid, verwijst naar de de dekking als bedoeld in artikel 6 van de richtlijn. Indien artikel 6 van de richtlijn zou worden gewijzigd, heeft dit slechts tot gevolg dat het criterium voor de oordeelsvorming van DNB wijzigt.

6. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

6. Met de in de bijlage bij het advies van de Raad opgenomen redactionele kanttekeningen is rekening gehouden.

Behoudens de wijzigingen die zijn aangebracht naar aanleiding van het advies van de Raad en een aantal wijzigingen van redactionele aard zijn nog de volgende wijzigingen aangebracht.

Ik ben van mening dat schending van de verplichtingen uit hoofde van de collectieve garantieregeling strafbaar behoort te zijn. Derhalve is in het wetsvoorstel een artikel opgenomen waarin schending van de verplichtingen vastgesteld krachtens artikel 84, tweede en vierde lid, wordt aangewezen als een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten.

Schending van de verplichtingen uit hoofde van de collectieve garantieregeling behoort tevens een wettelijke grond te zijn voor intrekking van de vergunning van de desbetreffende instelling. Derhalve is in het wetsvoorstel een artikel opgenomen waarin schending van de verplichtingen vastgesteld krachtens artikel 84, tweede en vierde lid, als intrekkingsgrond aan artikel 15 Wtk '92 wordt toegevoegd.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde overeenkomstig het vorenstaande gewijzigde voorstel van wet en de overeenkomstig het vorenstaande gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 13 maart 1995, no. W06.94.0712, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Het opschrift volgens aanwijzing 106 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) formuleren.

– In de aanhef van het wetsvoorstel, in artikel I, onderdelen b en c, en in de eerste volzin van de memorie van toelichting «betreffende» vervangen door: inzake. Voorts «PbEG L 135/5» telkens vervangen door: PbEG L 135 (aanwijzing 89 Ar).

– In artikel I, onderdeel b, «het overleg als bedoeld in het eerste lid» vervangen door: het overleg bedoeld in het eerste lid. Voorts «de kredietinstellingen als bedoeld in het eerste lid alsmede de instellingen die gebruik maken van de vrijstelling als bedoeld in artikel 12» vervangen door: de kredietinstellingen bedoeld in het eerste lid alsmede de instellingen die gebruik maken van de vrijstelling bedoeld in artikel 12. Ten slotte de memorie van toelichting ter zake aanpassen (aanwijzing 82 Ar).

– Ook in artikel 84, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 het bedoelde overleg nader specificeren.

– In de toelichting zo nauwkeurig mogelijk aangeven hoe richtlijn nr.94/19/EG is (en nog zal worden) geïmplementeerd (aanwijzing 344 Ar).

– In de eerste alinea van de memorie van toelichting nauwkeurig de vindplaats aanduiden van de bedoelde collectieve garantieregeling (aanwijzing 219 Ar).

– In de laatste alinea van de memorie van toelichting en in de noot bij de transponeringstabel «artikel 84, eerste lid» vervangen door: artikel 84, eerste en zesde lid.

– De transponeringstabel ook aanvullen voor zover in de wet (artikel 84) implementatie heeft plaatsgevonden (artikel 6 van de richtlijn).

Naar boven