24 199
Wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 ter uitvoering van de Richtlijn inzake de depositogarantiestelsels

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemene toelichting

Kern van richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L 135) (de richtlijn), is de invoering van een collectieve garantieregeling voor depositohouders van kredietinstellingen in de lid-staten. Nederland kent reeds een collectieve garantieregeling, die op grond van de Wet toezicht kredietwezen tot stand is gekomen. De lid-staten zijn gehouden de richtlijn voor 1 juli 1995 te implementeren in de nationale regelgeving.

In Nederland zal de richtlijn worden geïmplementeerd in de eerste plaats door de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992) op enkele punten te wijzigen en in de tweede plaats door wijziging van de collectieve garantieregeling.

Wat betreft de wijziging van de collectieve garantieregeling merkt ondergetekende op dat op grond van artikel 84, eerste lid, van de Wtk 1992, De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) over de wijziging overleg voert met de betrokken representatieve organisaties. In dit verband wijst ondergetekende er op dat artikel 7, tweede lid, van de richtlijn de mogelijkheid openlaat dat voor bepaalde deposanten of bepaalde deposito's, genoemd in bijlage I bij de richtlijn, geen garantie, danwel een lager garantiebedrag geldt. Op grond van artikel 84, tweede lid, van de Wtk 1992 kan, indien DNB en alle betrokken representatieve organisaties overeenstemming bereiken over de collectieve garantieregeling, bij koninklijk besluit worden bepaald dat alle kredietinstellingen verplicht zijn aan de uitvoering van de gewijzigde regeling mee te werken. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, danwel indien de regeling waaromtrent overeenstemming is bereikt niet de instemming heeft van ondergetekende, kan op grond van artikel 84, vierde lid, van de Wtk 1992 de gewijzigde regeling bij koninklijk besluit worden ingevoerd. Bij een en ander zal mede rekening gehouden moeten worden met de binnen de Europese Unie in voorbereiding zijnde richtlijn beleggerscompensatiestelsels. Deze laatste richtlijn geeft een garantieregeling voor beleggers om de gevolgen van fraude of faillissement op te vangen bij effecteninstellingen (waaronder kredietinstellingen). In de toekomst zal door uitvoering van beide richtlijnen de bescherming van crediteuren en beleggers op een adequate wijze zijn geregeld.

Overigens wijst ondergetekende er op dat op grond van artikel 90 van de Wtk 1992 de natuurlijke persoon of rechtspersoon die door een besluit van de minister van Financiën of DNB, genomen op grond van de Wtk 1992, rechtstreeks in zijn belang is getroffen, daartegen in beroep kan komen bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Dit artikel geldt ook voor deposanten in het kader van de collectieve garantieregeling op grond van artikel 84 Wtk 1992, zodat voldoende rechtsbescherming wordt geboden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A. Ondergetekende is van mening dat schending van de verplichtingen uit hoofde van de collectieve garantieregeling een wettelijke grond behoort te zijn voor intrekking van de vergunning van de desbetreffende kredietinstelling, in verband met het imperatieve karakter van de richtlijn. Derhalve wordt voorgesteld om in het wetsvoorstel het niet voldoen aan het bepaalde in de collectieve garantieregeling, bedoeld in artikel 84, tweede en vierde lid, toe te voegen als intrekkingsgrond aan artikel 15 Wtk 1992.

B. Voorgesteld wordt om in artikel 84 Wtk 1992 de volgende wijzigingen aan te brengen.

In artikel 84, eerste lid, komt «of wijziging» te vervallen, op grond van de overweging dat het zesde lid er reeds in voorziet dat het bepaalde in het eerste lid mede van toepassing is op wijziging van de regeling. Het betreft derhalve een redactionele wijziging. Ook komt in het eerste lid «of groepen daarvan» te vervallen. Met deze clausule werd oorspronkelijk gedoeld op de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank b.a. Aangezien deze instelling thans ook zelf is geregistreerd ingevolge artikel 52, kan deze clausule worden gemist. Tevens wordt «natuurlijke personen, verenigingen en stichtingen» vervangen door «natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen». De richtlijn verplicht ertoe dat de collectieve garantieregeling voor deposanten, dat wil zeggen natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen, openstaat. Artikel 84, eerste lid, spreekt thans slechts over natuurlijke personen, verenigingen en stichtingen. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet er in dat ook andere rechtspersonen dan verenigingen en stichtingen en voorts vennootschappen die geen rechtspersoonlijkheid hebben onder de collectieve garantieregeling kunnen worden gebracht. Tenslotte wordt in het eerste lid «onder a, b of c» vervangen door «onder a». Het overleg bedoeld in het eerste lid strekt zich niet meer uit tot vorderingen op kredietinstellingen die in een andere lid-staat zijn gevestigd met een bijkantoor in Nederland (geregistreerd ingevolge artikel 52, tweede lid, onder c), want deze bijkantoren vallen ingevolge de richtlijn onder de collectieve garantieregeling van de lid-staat van herkomst. Wat betreft vorderingen op kredietinstellingen die in een derde land zijn gevestigd met een bijkantoor in Nederland (geregistreerd ingevolge artikel 52, tweede lid, onder b), bepaalt artikel 6, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn, dat de lid-staten mogen bepalen dat die bijkantoren aan het op hun grondgebied functionerende collectieve garantiestelsel moeten deelnemen, indien die bijkantoren niet beschikken over een dekking die gelijkwaardig is aan de in de richtlijn voorgeschreven dekking. De verwijzing naar bijkantoren uit derde landen in artikel 84, eerste lid, is geschrapt, en voor deze bijkantoren is een voorziening in artikel 84, derde lid, opgenomen (zie onderstaand).

In het tweede lid wordt «het overleg» vervangen door «het overleg bedoeld in het eerste lid». Het betreft een redactionele verduidelijking. Tevens wordt in het tweede lid «kredietinstellingen als bedoeld in het eerste lid» vervangen door «kredietinstellingen bedoeld in het eerste lid alsmede de instellingen die gebruik maken van de vrijstelling bedoeld in artikel 12 van de richtlijn». Deze toevoeging is gewenst, omdat op grond van artikel 12 van de richtlijn bepaalde Spaanse en Griekse kredietinstellingen, genoemd in bijlage III bij de richtlijn, tot 31 december 1999 zijn vrijgesteld van de verplichting aan een depositogarantiestelsel deel te nemen. Door de voorgestelde toevoeging in het tweede lid wordt bereikt dat de bijkantoren in Nederland van deze kredietinstellingen onder de verplichting bedoeld in het tweede lid vallen, indien deze kredietinstellingen gebruik maken van de desbetreffende vrijstelling.

Voorgesteld wordt het thans bestaande derde lid te vervangen door een nieuw derde lid. Op grond van het thans bestaande derde lid kan de minister van Financiën een ontheffing verlenen aan een kredietinstelling die in een andere lid-staat is gevestigd met een bijkantoor in Nederland (geregistreerd ingevolge artikel 52, tweede lid, onder c). Deze ontheffingsmogelijkheid kan vervallen, omdat deze bijkantoren ingevolge de richtlijn vallen onder de collectieve garantieregeling van de lid-staat van herkomst. Op grond van het voorgestelde nieuwe derde lid kan de minister van Financiën besluiten, dat een kredietinstelling die in een derde land is gevestigd met een bijkantoor in Nederland (geregistreerd ingevolge artikel 52, tweede lid, onder b) verplicht is aan de uitvoering van de regeling bedoeld in artikel 84, eerste lid, mee te werken, indien DNB van oordeel is dat voor de schuldvorderingen op die kredietinstelling geen garantieregeling van toepassing is, welke gelijkwaardig is aan de dekking bedoeld in artikel 6 van de richtlijn. Het voorgestelde nieuwe derde lid geeft uitvoering aan artikel 6, eerste lid, van de richtlijn.

In het vierde lid wordt «het overleg» vervangen door «het overleg bedoeld in het eerste lid». Het betreft een redactionele verduidelijking.

In het vijfde lid wordt «garantieregeling» vervangen door «regeling», omdat het vierde lid eveneens spreekt over een «regeling». Het betreft een redactionele aanpassing.

Het zesde lid blijft ongewijzigd. Opgemerkt zij evenwel dat, in geval van intrekking van de collectieve garantieregeling, van de mogelijkheid op grond van het vierde lid om bij koninklijk besluit een collectieve garantieregeling in te voeren gebruik zal worden gemaakt.

Artikel II

In artikel II is bepaald dat de ingevolge artikel 84 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 geldende garantieregeling van toepassing blijft op een kredietinstelling die ingevolge artikel 52, tweede lid, onder b, is geregistreerd, totdat de minister van Financiën ten aanzien van die kredietinstelling een besluit heeft genomen als bedoeld in het derde lid van dat artikel, doch uiterlijk tot 1 januari 1996. Het betreft een overgangsbepaling, die is bedoeld om DNB voldoende tijd te geven om tot het oordeel als bedoeld in artikel 84, derde lid te kunnen komen.

Artikel III

Ondergetekende is van mening dat schending van de verplichtingen uit hoofde van de collectieve garantieregeling strafbaar behoort te zijn, in verband met het imperatieve karakter van de richtlijn. Derhalve is in het wetsvoorstel een artikel opgenomen waarin schending van de verplichtingen vastgesteld krachtens artikel 84, tweede en vierde lid, wordt aangewezen als een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

BIJLAGE A

Transponeringstabel

Bepaling in Richtlijn 94/19/EGUitvoeringsregeling
Artikel 3, eerste lid, en artikel 6, eerste lidWetsvoorstel tot wijziging van artikel 84 Wtk 1992
  
Alle andere artikelenWijziging van de collectieve garantieregeling1

1 Op grond van artikel 84, eerste lid, van de Wtk 1992 pleegt DNB overleg met de betrokken representatieve organisaties over de wijziging van de thans bestaande collectieve garantieregeling. De Minister van Financiën toetst of het resultaat van dit overleg in overeenstemming is met de EU-richtlijnen (zo nodig zal gebruik worden gemaakt van de procedure van artikel 84, vierde lid).

Naar boven