24 168
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in verband met de invoering van een wettelijke grondslag voor de vergoeding voor schoolspecifieke knelpunten in de personeelsvoorziening

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 16 augustus 1995

Inleiding

Op de vragen en opmerkingen van de leden van de vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in het verslag over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in verband met de invoering van een wettelijke grondslag voor de vergoeding voor schoolspecifieke knelpunten in de personeelsvoorziening, gaat ondergetekende hierna gaarne in.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie plaatsen kanttekeningen bij de voortgang ten aanzien van de materie die in het onderhavige wetsvoorstel is weergegeven. Zij willen vernemen wat deze onzorgvuldige manier van wetgeving met terugwerkende kracht tot 1 augustus 1994 rechtvaardigt.

Naar mijn oordeel is hier geen sprake van onzorgvuldige wetgeving. Ter bepaling van een toewijzingscriterium is allereerst een onderzoek uitbesteed, gericht op de ontwikkeling van een indicator voor knelpunten op de arbeidsmarkt voor het onderwijs. Dit resulteerde in de zogenoemde methodiek van de ArbeidsmarktKNElpunten Score (AKNES-methodiek). In het kader van de afspraken op basis van de Raamovereenkomst O&W-Centrales inzake verbetering positie onderwijspersoneel (Convenant II; kamerstukken II 1993/94, 23 400, hfdst. VIII, nr. 6), dat deel uitmaakt van het CAO-akkoord 1993, is met ingang van 1 augustus 1994 op basis van de AKNES-methodiek overgegaan tot toewijzing van het budget voor schoolspecifieke knelpunten. De scholen zijn hierover geïnformeerd bij de publikatie «Arbeidsmarktknelpunten primair onderwijs» van 27 mei 1994 (kenmerk PO/JP-94009470, Uitleg OenW-Regelingen 1994, nr. 17). De wetgever heeft over dit budget een beslissing genomen in het kader van de Rijksbegroting 1994. Gelet op het bovenstaande en gelet op het traject dat tot dusverre diende te worden doorlopen alvorens tot indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal te kunnen overgaan, lijkt mij van een onzorgvuldig handelen geen sprake te zijn.

De leden van de CDA-fractie sluiten zich aan bij de opmerkingen van de Onderwijsraad en de Raad van State dat het, zowel met het oog op de waarborgfunctie van artikel 23 van de Grondwet als uit een oogpunt van ordelijk wetgevingsbeleid, aangewezen is om de regels voor het openbaar onderwijs en de bekostigingsvoorwaarden voor het bijzonder onderwijs te expliciteren in de wet, en, indien zulks niet mogelijk is, in een algemene maatregel van bestuur.

Met betrekking tot het beleid ten aanzien van de onderwijswetgeving, merk ik op dat het streven erop is gericht zoveel mogelijk regelingen op een zo hoog mogelijk wettelijk niveau vast te leggen. Dit streven wordt, naast het algemene beleid ten aanzien van wetgeving, ook ingegeven door de waarborgfunctie van artikel 23 van de Grondwet. In de onderwijswetgeving zijn de laatste jaren dan ook verschillende delegatiebepalingen komen te vervallen, en zijn een aantal voorschriften naar een hoger wettelijk niveau getild. Het voorgaande doet er echter niet aan af dat er situaties zijn, waarin is te voorzien dat de voorschriften nog dikwijls een wijziging behoeven die ook op korte termijn tot stand moet kunnen komen. In zulke situaties is het toegestaan de bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften te delegeren aan de minister. Het onderhavige voorstel heeft betrekking op schoolspecifieke knelpunten in de personeelsvoorziening. Problemen die in verband staan met de arbeidsmarkt, kunnen een wisselend karakter hebben en zijn derhalve moeilijk in een permanente bepaling onder te brengen. Verder loopt er, in het kader van het streven om tot een goede regeling te komen, nog steeds een onderzoek naar de mogelijkheid om de huidige toedelingscriteria te verbeteren. Met het oog op het voorgaande stel ik vast, dat er thans sprake is van een vergoedingsregeling waarvan de verwachting bestaat, dat die na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel meer dan eens gewijzigd zal moeten worden. Derhalve acht ik het in dit geval gerechtvaardigd en zie ik als enige reële en werkbare oplossing, de nadere invulling van de wet bij ministeriële regeling te doen plaatsvinden.

Artikel 23 van de Grondwet houdt tevens in dat scholen op adequate wijze bekostigd dienen te worden. Het onderhavige wetsvoorstel heeft tot doel deze adequate bekostiging te bewerkstelligen, en wel bij de scholen en op de punten waar dat het meest nodig is. Het onderhavige wetsvoorstel is voor niets anders dan dat bedoeld. Het is zelfs zo, dat het op dit moment niet goed mogelijk is om de situatie op de arbeidsmarkt in een dusdanige permanente definitie vast te leggen, dat kan worden gegarandeerd dat de scholen die in de toekomst worden geconfronteerd met knelpunten in de personeelsvoorziening, voor de vergoeding in kwestie in aanmerking zullen komen. Derhalve is het in het belang van de scholen voor een instrument te kiezen dat flexibeler is. Daarbij benadruk ik dat ook in de beoogde ministeriële regeling zowel scholen voor openbaar onderwijs als scholen voor bijzonder onderwijs die in een gelijke situatie verkeren, in dezelfde mate aanspraak zullen hebben op deze vergoeding. Voorlopig zal het daarbij gaan om scholen die in een RBA-gebied liggen, waar zich relatief de meeste knelpunten in de personeelsvoorziening voordoen.

Mocht evenwel naar aanleiding van het onderzoek of na verloop van tijd blijken dat een meer structurele regeling mogelijk is, dan zal alsnog worden bewerkstelligd dat de invulling van deze vergoedingsregeling op een hoger wettelijke niveau wordt gebracht. Derhalve heb ik voorzien in een nota van wijziging die bewerkstelligt dat dit, indien inderdaad mogelijk, te zijner tijd zal geschieden.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven niet de stelling dat op basis van de nu voorliggende constructie scholen die in eenzelfde situatie verkeren, ook gelijk behandeld zullen worden, omdat die stelling slechts opgaat voor zover scholen in hetzelfde RBA-gebied liggen.

Toekenning van de vergoeding vindt thans plaats op basis van de relatieve ernst van de knelpunten op de arbeidsmarkt. Daarbij wordt uitsluitend toegekend aan scholen die zijn gelegen in de regio's waarbinnen zich de grootste knelpunten voordoen. Het is niet uitgesloten dat scholen in andere regio's ook worden geconfronteerd met knelpunten. In het algemeen zullen knelpunten in die gevallen echter relatief minder ernstig zijn. Het AKNES-criterium gaat derhalve wel degelijk uit van het principe dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld.

De leden van de CDA-fractie geven er de voorkeur aan dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vergoeding in een algemene maatregel van bestuur in plaats van in een ministeriële regeling worden vastgelegd.

Ik deel de voorkeur van de CDA-fractie om regelingen op een zo hoog mogelijk niveau vast te leggen. Ik acht dit echter, zoals ik hiervoor reeds heb uitgelegd bij een soortgelijke opmerking van de leden van de CDA-fractie, in het onderhavige geval vooralsnog niet mogelijk en evenmin werkbaar.

De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting op de wijze waarop de AKNES werkt. Tevens willen deze leden weten welke gebreken kleven aan deze methodiek.

Per RBA-regio is een score vastgesteld die aangeeft of in de betreffende regio (tijdelijke en structurele) vacatures moeilijk vervulbaar zijn of niet. Deze score is gebaseerd op onderzoeken naar de volgende drie grootheden: het aantal vacatures, het aantal wachtgelders, het aantal bij de RBA's bekende werkzoekenden in het onderwijs niet zijnde wachtgelders. Op basis van de scores zijn aan de scholen in de RBA-regio's met de hoogste AKNES-score en dus de grootste knelpunten de middelen toegekend voor het oplossen van arbeidsmarktknelpunten. Die regio's zijn: Flevoland, Midden- en West-Utrecht, Gooi- en Vechtstreek, Noord-Holland Noord, Amsterdam/Zaanstreek/Waterland, Kennemerland/Amstelland en Meerlanden, Den Haag/Delft, Drechtsteden en Rijnmond. Er is dus sprake van een methodiek die de relatieve ernst aangeeft van de problematiek op de onderwijsarbeidsmarkt; over de absolute problematiek wordt geen uitsluitsel gegeven. De AKNES-methodiek maakt verder geen onderscheid naar verschillen binnen de regio's; de methodiek doet dus geen uitspraak over individuele scholen. In het onderzoek van het Instituut voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek te Tilburg (IVA) waarin de AKNES is ontwikkeld, zijn aanbevelingen gedaan voor verbetering dan wel verfijning van de AKNES-methodiek.

De leden van de CDA-fractie merken op dat het de bedoeling is dat scholen een grote vrijheid krijgen bij de besteding van de gelden voor de schoolspecifieke knelpunten in de personeelsvoorziening. Zij vragen zich af of het huidige wetsvoorstel, waarin wordt bepaald dat bij ministeriële regeling aanvullende regelgeving kan worden gemaakt en voorwaarden ten aanzien van de besteding van deze vergoeding kunnen worden gesteld, wel bijdraagt aan de ontwikkeling van de autonome school.

De aanvullende regelgeving waarop de leden van de CDA-fractie doelen, betreft slechts de in de ministeriële regeling op te nemen wijze van vaststelling van de gevallen waarin scholen in aanmerking zullen komen voor deze vergoeding. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, betreft dat op dit moment de scholen in RBA-regio's, waarin zich relatief de meeste knelpunten in de personeelsvoorziening voordoen. Ik zie niet in op welke wijze de bepaling van welke scholen in aanmerking komen voor de vergoeding, de autonomie van scholen zou kunnen beperken. Over de voorwaarden ten aanzien van de besteding van de vergoeding wil ik opmerken, dat deze de scholen niet beperken in hun autonomie ten aanzien van het personeelsbeleid. Deze voorwaarden houden immers in dat de scholen vrij zijn in de wijze waarop zij het beschikbare budget inzetten voor het oplossen van de personele knelpunten, mits zij maar blijven binnen de drie beleidsterreinen (personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie) waarvoor het schoolprofielbudget, waarvan het budget voor knelpunten op de arbeidsmarkt deel uitmaakt, is bedoeld.

Het verheugt mij dat de leden van de VVD-fractie positief oordelen over de beschikbaarstelling, in het verlengde van het schoolprofielbudget, van een budget voor arbeidsmarktknelpunten in verband met het oplossen van knelpunten bij de werving van onderwijspersoneel.

De leden van de VVD-fractie hebben op zich begrip voor de ruime aanwendingsmogelijkheden voor scholen van het budget. Een en ander biedt de overheid en de scholen immers mogelijkheden om in te springen op de wisselende omstandigheden bij de knelpunten in de personeelsvoorziening. Anderzijds achten de leden de wettelijke grondslag summier en geeft de memorie van toelichting onvoldoende inzicht in nadere toewijzingscriteria, waardoor een zekere mate van onzekerheid voor scholen niet kan worden uitgesloten.

Het toewijzingscriterium bij de regeling is de AKNES waarmee de relatieve ernst van knelpunten in de personeelsvoorziening in de RBA-regio's wordt vastgesteld. Het spreekt vanzelf dat het vaststellen van een ministeriële regeling voor het oplossen van knelpunten in de personeelsvoorziening op een zorgvuldige wijze zal geschieden. Dit betekent onder meer dat zal worden voorkomen dat er voor scholen onzekerheid ontstaat.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de omstandigheden op de arbeidsmarkt wel zo snel zullen wijzigen. Zij achten een verwijzing in dit kader naar de AKNES-indicator te summier en vernemen gaarne een nadere toespitsing van de omstandigheden en toewijzingscriteria.

Voor een reactie op deze opmerkingen zij verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie over de wijze waarop de AKNES werkt.

De leden van de VVD-fractie geven de regering in overweging om de materiële invulling van de wettelijke regeling, gezien de structurele aard van de maatregel alsmede de omvang van de ter beschikking te stellen bedragen, niet bij ministeriële regeling maar bij algemene maatregel van bestuur tot stand te brengen.

De onderhavige regeling kent, zoals blijkt uit de daarvoor geraamde gelden voor de komende jaren en het doel waarvoor deze zijn bestemd, inderdaad een structureel aspect. Echter de begrotingswetgever zal een en ander nog moeten accorderen, terwijl daarnaast de voorwaarden voor de toekenning zijn verbonden aan de situatie op de arbeidsmarkt. Het is, daargelaten het aspect van de begrotingsgelden, vooralsnog niet mogelijk gebleken bij de variërende situatie op de arbeidsmarkt te komen tot een bepaling die scholen in dergelijke probleemsituaties op langere termijn recht doet. Voor een nadere motivering van de keuze om de materiële invulling van de wettelijke regeling bij ministeriële regeling te doen plaatsvinden, verwijs ik verder naar het antwoord op de opmerkingen van de leden van de CDA-fractie ten aanzien van het wetgevingsbeleid.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de toekenning van de vergoeding zal geschieden aan scholen in RBA-regio's waar zich de grootste arbeidsmarktknelpunten kunnen voordoen. Vooralsnog, zo stellen deze leden, kiest de regering hierbij voor een grofmazige indeling die op termijn zo nodig kan worden verfijnd en uitgesplitst tussen scholen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs.

De leden van de VVD-fractie willen weten waarom vooralsnog is gekozen voor een grofmazige verdeling en of er altijd een relatie met arbeidsmarktspecifieke knelpunten moet bestaan.

De keuze van verdeling van de middelen via bepaalde RBA-regio's is ingegeven door het feit dat een verfijnder toedelingsinstrument niet voorhanden is. Het IVA, dat de AKNES-methodiek heeft ontwikkeld, heeft aangegeven tot een verfijning te kunnen komen van deze methodiek. Ook bij die eventuele verfijning zal er een verband blijven bestaan tussen de toedeling van middelen en de arbeidsmarktspecifieke knelpunten. Bij de besteding van de middelen als onderdeel van het schoolprofielbudget mogen de scholen overigens de bedragen ook voor andere doeleinden binnen de beleidsterreinen van het schoolprofielbudget (personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering, innovatie) besteden.

De leden van de VVD-fractie vragen verder of een nadere differentiatie wordt gekoppeld aan de tot stand te brengen evaluatie en of er wordt overwogen na deze evaluatie de middelen onder te brengen in een meer generieke vergoeding.

De vergoeding voor de knelpunten in de personeelsvoorziening maakt deel uit van het schoolprofielbudget en zal daarom worden meegenomen in de evaluatie van het schoolprofielbudget die in Convenant II is afgesproken en die in het schooljaar 1995–1996 zal plaatsvinden. Ik kan niet, vooruitlopend op deze evaluatie, nu al een uitspraak doen of de middelen voor het oplossen van knelpunten in de personeelsvoorziening op een andere wijze aan scholen zullen worden toebedeeld dan nu het geval is.

De leden van de VVD-fractie vragen of de maximumbedragen die zijn genoemd in het financiële overzicht, los staan van de toewijzingscriteria.

In de normatieve onderbouwing van het schoolprofielbudget, zoals overeengekomen in Convenant II, is ervan uitgegaan dat voor het primair onderwijs 10–20% van dit budget bestemd is voor het oplossen van arbeidsmarktknelpunten. Daarop is in de structurele situatie het bedrag afgestemd (14% van f 152,3 miljoen). Bij de vaststelling van het bedrag per formatieplaats wordt uitgegaan van het voor het desbetreffende jaar beschikbare budget.

De leden van de VVD-fractie vragen of er inmiddels bedragen aan de scholen zijn uitgekeerd en of een en ander betekent dat hiermee een voorschot is genomen op de nadere vaststelling van toewijzingscriteria.

Voor wat betreft het schooljaar 1994–1995 zijn op grond van de toewijzingscriteria in de publikatie «Arbeidsmarktknelpunten primair onderwijs» van 27 mei 1994 inderdaad bedragen uitgekeerd; in de maand augustus 1995 is hiervan eveneens sprake voor wat betreft het schooljaar 1995–1996 op basis van de publikatie «Nadere vaststelling per regio van het schoolprofielbudget» van 14 maart 1995 (kenmerk PO/JP-95 003 997, Uitleg OC&W-regelingen 1995, nr. 9), waarin dezelfde toewijzingscriteria worden gehanteerd als voor het schooljaar 1994–1995.

Met genoegen constateer ik dat de leden van de D66-fractie met instemming hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel en dat zij de toekenning van een budget voor arbeidsmarktknelpunten bij de werving van onderwijspersoneel, in het kader van het schoolprofielbudget, ondersteunen.

De leden van de D66-fractie zouden graag vernemen waaruit de knelpunten precies bestaan en welke knelpuntenregio's er op dit moment zijn.

Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik kortheidshalve naar de reactie op de vraag van de leden van de CDA-fractie over de wijze waarop de AKNES werkt.

Met het oog op de opmerkingen van de Onderwijsraad en de Raad van State verzoeken de leden van de D66-fractie om een toelichting waarom is gekozen voor een ministeriële regeling en niet voor een algemene maatregel van bestuur. De leden van de D66-fractie verwijzen daarbij naar de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarin terughoudendheid bij het toepassen van ministeriële regelingen wordt bepleit.

Voor een toelichting op de keuze voor een ministeriële regeling zij verwezen naar de reactie op de opmerkingen van de leden van de CDA-fractie over het wetgevingsbeleid.

De leden van de D66-fractie merken met betrekking tot het onderzoek naar de mogelijkheid van een verdere differentiatie van het toewijzingscriterium binnen een RBA-regio op, dat deze differentiatie een wenselijke ontwikkeling zou zijn omdat de AKNES door betrokkenen als ontoereikend wordt ervaren. De leden van de D66-fractie vragen wanneer de staatssecretaris denkt het gedifferentieerde verdelingsmechanisme in te voeren.

De verwachting is dat nog vóór het eind van 1995 een verfijndere versie van de AKNES-methodiek door het IVA kan worden opgeleverd. Op basis daarvan en op basis van de evaluatie van het schoolprofielbudget zal worden besloten hoe de beschikbare middelen voor het oplossen van knelpunten in de personeelsvoorziening in het schooljaar 1996–1997 zullen worden toebedeeld.

De leden van de D66-fractie merken op dat scholen in de schooljaren 1994–1995 en 1995–1996 de vergoeding voor schoolspecifieke knelpunten ook mogen inzetten voor andere onderdelen van het schoolprofielbudget. In dat kader vragen de leden van de D66-fractie welke garantie er is, dat de toegekende middelen ook daadwerkelijk voor schoolspecifieke voorzieningen zullen worden ingezet.

Scholen dienen jaarlijks verantwoording af te leggen over de besteding van de ontvangen vergoedingen. Als het geoormerkte vergoedingen betreft, zal uit de aard van de oormerking uit de boeken moeten blijken voor welke doeleinden deze vergoedingen zijn uitgegeven. De vergoedingen moeten in ieder geval binnen de doeleinden van het schoolprofielbudget worden besteed, dat wil zeggen binnen de drie beleidsgebieden personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie. Bij de jaarlijkse accountantscontrole wordt hieraan aandacht besteed.

De leden van de SGP-fractie zijn door de memorie van toelichting nog niet overtuigd van de noodzaak van extra vergoedingen voor het oplossen van knelpunten op de arbeidsmarkt. Zij constateren bovendien dat het lastig is om de regeling zo in te kleden dat de beoogde extra middelen inderdaad op die plaatsen komen waar bijzondere knelpunten in de personeelsvoorziening zijn. De leden van de SGP-fractie vragen zich dan ook af waarom, indien al extra vergoedingen noodzakelijk worden geacht, deze niet via het schoolprofielbudget kunnen worden toegekend. Een specifieke toedeling achten deze leden pas realistisch als de criteria helder kunnen worden vastgesteld.

Zoals in de memorie van toelichting reeds werd opgemerkt, is gelet op de aard van de knelpunten die zich kunnen voordoen op het gebied van de personeelsvoorziening een voorspelling op de langere termijn minder goed mogelijk. De criteria die thans zijn vastgesteld zijn volstrekt helder, hetgeen niet wegneemt dat nog wordt onderzocht of verdere verfijningen mogelijk zijn. Het vaststellen van de criteria bij ministeriële regeling maakt het mogelijk flexibel in te spelen op wijzigingen die zich voordoen in de knelpunten. Het budget voor schoolspecifieke knelpunten in de personeelsvoorziening maakt onderdeel uit van het schoolprofielbudget, doch dit onderdeel van het schoolprofielbudget wordt via een andere toekenningssystematiek verdeeld. Hantering van de toekenningssystematiek zoals deze krachtens het Formatiebesluit WBO 1992 en het Formatiebesluit ISOVSO 1992 geldt voor het overige schoolprofielbudget zou enerzijds leiden tot minder flexibiliteit, terwijl anderzijds versleuteling zou plaatsvinden over alle scholen in Nederland. Een nadeel van dit laatste zou zijn dat scholen in regio's die veel knelpunten kennen een minder groot bedrag zouden ontvangen, terwijl scholen in regio's die geen knelpunten kennen ten onrechte een bedrag zouden ontvangen.

Ook de leden van de SGP-fractie sluiten zich aan bij de opmerkingen van de Onderwijsraad en de Raad van State. De leden van de SGP-fractie vinden het met het oog op de waarborgfunctie van artikel 23 van de Grondwet en uit oogpunt van ordelijk wetgevingsbeleid aangewezen om de regels voor het openbaar onderwijs en de bekostigingsvoorwaarden voor het bijzonder onderwijs te expliciteren in de wet, en indien dat niet mogelijk is, bij een algemene maatregel van bestuur. Deze leden merken op dat terughoudenheid op zijn plaats is bij delegatie aan de minister.

Voor een reactie op deze opmerkingen zij verwezen naar het antwoord op de opmerkingen van de leden van de CDA-fractie over het wetgevingsbeleid.

De leden van de GPV-fractie staan positief tegenover een regeling die schoolspecifieke knelpunten in de onderwijsvoorziening oplost.

De leden van de GPV-fractie kunnen zich vinden in de kritiek van de Onderwijsraad en de Raad van State, die ervoor pleiten de regeling via een algemene maatregel van bestuur vorm te geven. De leden van de GPV-fractie zouden wellicht kunnen instemmen met een ministeriële regeling, indien deze de adequate bekostiging op grond van artikel 23 van de Grondwet zou waarborgen. Van dit laatste zijn de leden van de GPV-fractie echter nog niet overtuigd.

Voor een reactie op deze opmerkingen zij verwezen naar het antwoord op de opmerkingen van de leden van de CDA-fractie over het wetgevingsbeleid.

De leden van de GPV-fractie merken op dat voor de oplossing van de knelpunten in de personeelsvoorziening een instrumentarium is vereist, dat een precieze meting van die knelpunten waarborgt. Aangezien een dergelijk instrumentarium niet bestaat, ontstaat op het niveau van de RBA-regio's een zekere vergroving. De leden van de GPV-fractie vragen of op deze wijze een adequate bekostiging wel is gewaarborgd, en of er sprake zou kunnen zijn van ongelijke behandeling.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de GPV-fractie, merk ik op dat de toekenning van het schoolprofielbudget geschiedt op basis van een normatieve onderbouwing. Scholen besluiten vervolgens zelf hoe de middelen worden ingezet. Daarbij kan de rijksbijdrage die normatief beschikbaar wordt gesteld voor schoolspecifieke knelpunten in de personeelsvoorziening worden besteed voor andere doeleinden van het schoolprofielbudget, doch bestaat ook de vrijheid om een groter deel van het overige schoolprofielbudget in te zetten voor de schoolspecifieke knelpunten in de personeelsvoorziening. Het is derhalve uitdrukkelijk de bedoeling dat scholen zelf beleid ontwikkelen en zo adequaat mogelijk omgaan met de beschikbaar gestelde middelen.

Voor wat betreft de vraag van deze leden of er sprake kan zijn van ongelijke behandeling zij verwezen naar de reactie op een soortgelijke opmerking van de leden van de CDA-fractie.

In verband met de vraag van de leden van de GPV-fractie of het onderhavige wetsvoorstel wellicht prematuur is, zij verwezen naar de reactie op de opmerking van de leden van de SGP-fractie over een mogelijke toedeling door middel van het schoolprofielbudget.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven