nr. 13
AMENDEMENTEN VAN DE LEDEN VAN DER HOEVEN EN VAN DER VLIES
De ondergetekenden stellen de volgende amendementen voor:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt in artikel 15 na het tweede lid een nieuw
derde lid ingevoegd, dat luidt:
3. Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat op gronden die verband
houden met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan het
onderwijs ten grondslag ligt, toepassing van het tweede lid onverenigbaar
is met die overtuiging, geeft het bevoegd gezag dit in het document aan en
vindt het tweede lid geen toepassing.
II
In artikel II, onderdeel A, wordt in artikel 23 na het tweede lid een
nieuw derde lid ingevoegd, dat luidt:
3. Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat op gronden die verband
houden met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan het
onderwijs ten grondslag ligt, toepassing van het tweede lid onverenigbaar
is met die overtuiging, geeft het bevoegd gezag dit in het document aan en
vindt het tweede lid geen toepassing.
III
In artikel III, onderdeel A, wordt in artikel 32c na het tweede lid een
nieuw derde lid ingevoegd, dat luidt:
3. Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat op gronden die verband
houden met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan het
onderwijs ten grondslag ligt, toepassing van het tweede lid onverenigbaar
is met die overtuiging, geeft het bevoegd gezag dit in het document aan en
vindt het tweede lid geen toepassing.
IV
In artikel IV wordt in artikel 4.1.1a na het tweede lid een nieuw derde
lid ingevoegd, dat luidt:
3. Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat op gronden die verband
houden met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan het
onderwijs ten grondslag ligt, toepassing van het tweede lid onverenigbaar
is met die overtuiging, geeft het bevoegd gezag dit in het document aan en
vindt het tweede lid geen toepassing.
V
In artikel VI, onderdeel A, wordt «derde tot en met vijfde lid»
vervangen door: derde tot en met zesde lid.
VI
In artikel VI, onderdeel B, aanhef, wordt «derde tot en met vijfde
lid» vervangen door «derde tot en met zesde lid» en wordt
in artikel 4.2 na het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt:
5. Indien het instellingsbestuur van oordeel is dat op gronden die verband
houden met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan het
onderwijs ten grondslag ligt, toepassing van het vierde lid onverenigbaar
is met die overtuiging, geeft het instellingsbestuur dit in het document aan
en vindt het vierde lid geen toepassing.
Toelichting
Deze amendementen strekken tot het invoegen van de zg. nul-optie in het
wetsvoorstel. Het bevoegd gezag resp. het instellingsbestuur kan in het vast
te stellen document betreffende de evenredige vertegenwoordiging opnemen dat
het geen toepassing aan het desbetreffende artikellid geeft op grond van de
godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging van de school of instelling.
Van der Hoeven
Van der Vlies