24 141
Regels van internationaal privaatrecht met betrekking tot corporaties (Wet conflictenrecht corporaties)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 10 oktober 1995

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.

Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. ALGEMEEN

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel waarin het geldende recht wordt gecodificeerd en van de heldere en uitvoerige memorie van toelichting waarvoor zij hun waardering willen uitspreken.

Met de voorgestelde bepalingen kunnen zij instemmen.

De leden van de CDA-fractie vragen of een niet-rechtspersoonlijkheid hebbende corporatie als de maatschap, de vennootschap onder firma, de commanditaire vennootschap, een statutaire zetel kan hebben in een ander land dan in het land van het centrum van optreden naar buiten ten tijde van de oprichting.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel.

Zij waarderen het positief dat de regering met betrekking tot de voorliggende problematiek de knoop wil doorhakken. Zij billijken de keuze voor het incorporatiestelsel en de afwijzing van het stelsel van de werkelijke zetel. Bij het wetsvoorstel als zodanig plaatsen zij enige kanttekeningen.

In eerste instantie hechten deze leden eraan de keuze voor de nationale weg aan de orde te stellen. Hoewel de leden van de VVD-fractie regelmatig terughoudendheid bepleiten met betrekking tot Europese regelgeving, kunnen zij zich met betrekking tot de voorliggende problematiek juist wel een Europese weg voorstellen, mede om oneigenlijke concurrentieverschillen te voorkomen.

In de memorie van toelichting stelt de regering dat naar haar oordeel een reële kans op een internationale regeling ontbreekt. De leden van de VVD-fractie vragen waaraan zij die veronderstelling ontleent. Het is voor hen van wezenlijk belang te vernemen of en zo ja in hoeverre, de Europese optie is uitgeput, alvorens definitief de noodzaak tot nationale codificatie te onderschrijven. Strekt de pessimistische veronderstelling met betrekking tot een Europese regeling voor dit onderwerp zich ook uit tot het algemene streven om te komen tot een bepaalde mate van harmonisatie en gelijktrekking van vennootschapsrechtelijke regimes van de lidstaten? Indien dat onverhoopt het geval mocht zijn, vernemen de leden van de VVD-fractie gaarne welke initiatieven de regering beoogt te nemen om het tij te keren.

Binnen het kader van de eventuele beperkingen op het incorporatiestelsel hebben de leden van de VVD-fractie belangstelling voor meer kwantitatieve informatie met betrekking tot het aantal gevallen waarin misbruik is geconstateerd en de vormen waarin zich dat heeft voorgedaan. Neemt het aantal failissementen van buitenlandse vennootschappen onevenredig toe? Gaarne vernemen deze leden of in het bijzonder voor startende ondernemers is onderzocht in hoeverre de kapitaalsstorting van f 40 000,– en de lange duur van de oprichtingsprocedure relevante argumenten zijn voor de keuze tot oprichting van een buitenlandse vennootschap in plaats van een Nederlandse vennootschap.

Op bladzijde 10 van de memorie van toelichting maakt de regering melding van de mogelijkheid dat de incorporatie in het buitenland voornamelijk ten doel heeft de rechtspersoon op gemakkelijke voorwaarden op te richten, waarna kan worden geprofiteerd van het liberale Nederlandse erkenningsregime. Is dit een veronderstelling van de regering of beschikt zij over een gefundeerd onderzoek ter zake? Hoe kan naar haar oordeel een onderscheid worden gemaakt met die buitenlandse ondernemingen die volledig vanuit Nederland worden geëxploiteerd, maar de hoedanigheid van een buitenlandse vennootschap hanteren om bij voorbeeld vertrouwen te wekken bij de buitenlandse afnemers of om een internationaal cachet te geven?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij onderschrijven het uitgangspunt van de regering dat het incorporatiestelsel moet worden gehandhaafd. Een belangrijke voorwaarde hierbij is evenwel dat beperkingen op het incorporatiestelsel moeten worden toegestaan om voldoende te kunnen waarborgen dat misbruik van buitenlandse rechtspersonen hier te lande op een adequate manier kan worden bestreden. In de bijdrage van de D66-fractie aan het schriftelijk verslag bij het wetsvoorstel op de formeel buitenlandse vennootschappen (kamerstuk 24 139) wordt hierop nader ingegaan.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

Met betrekking tot de definitie van het begrip corporatie als genoemd in artikel 1 sub a ondersteunen de leden van de VVD-fractie de keuze voor «het naar buiten als zelfstandige eenheid optreden» dan wel «het functioneren als zelfstandig subject van rechten» als onderscheidend criterium.

Artikel 2

Met betrekking tot het in artikel 2 neergelegde systeem stellen de leden van de VVD-fractie evenals de Raad van State de vraag of het niet meer opportuun was geweest te kiezen voor het zuivere incorporatiestelsel. De leden van de VVD-fractie zijn niet bijzonder enthousiast over het criterium «het centrum van het optreden naar buiten».

Zij vragen de regering uiteen te zetten waaraan zij de veronderstelling ontleent dat het niet waarschijnlijk zal zijn dat het hoofdbestuur (de hoofdadministratie) van een corporatie is gevestigd op een andere plaats dan waar het centrum van het optreden naar buiten zich bevindt. Zij wijzen op het voorbeeld van uitzendbureaus dan wel koppelbazen die hun hoofdadministratie op papier in het buitenland hebben, doch waarvan de werknemers (vrijwel) permanent in Nederland werken. In premiezaken bij de Centrale Raad van beroep is die constructie regelmatig vastgesteld. In enkele gevallen droeg die constructie bij aan het opzettelijk scheppen van verwarring bij de autoriteiten. Bovendien is voorzienbaar dat het in geval van meer vestigingen moeilijk zal worden te bepalen, waar het centrum van het optreden naar buiten is gelegen.

De leden van de VVD-fractie stellen eveneens de vraag of in de overeenkomst waarbij de maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap wordt opgericht, uitdrukkelijk kan worden bepaald dat zij haar zetel in land X heeft, ook als zij haar centrum van optreden naar buiten in land Y heeft. Kan dat naar Nederlands recht en zou een dergelijke zetelbepaling in een door buitenlands recht beheerste overeenkomst in Nederland worden erkend? Is deze vorm van rechtskeuze toegestaan?

Ziet de regering eveneens het navolgende risico: kwaadwillende ondernemers zouden in de verleiding kunnen komen om een buitenlandse rechtspersoon op te richten, vervolgens keurig aan de volstortings- en publikatieverplichtingen kunnen voldoen om aldus de in Nederland noodzakelijke verklaring van geen bezwaar te omzeilen. Is de regering van mening dat dat risico op enigerlei wijze moet worden voorkomen?

In het wetsvoorstel is behalve voor de rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap ook een conflictregel gegeven voor de als zelfstandige eenheid optredende organisatie die geen rechtspersoonlijkheid bezit, zoals de Nederlandse Vennootschap onder firma (VOF), de commanditaire vennootschap en de maatschap, aldus de leden van de D66-fractie. Ingevolge het voorgestelde artikel 2 van het wetsvoorstel wordt een dergelijke organisatie beheerst door het recht van de staat waar deze haar centrum van optreden naar buiten heeft ten tijde van de oprichting. In de memorie van toelichting, bladzijde 17, staat hierover: het land van oprichting is in beginsel hetzelfde als dat waar de statutaire zetel is gevestigd. Waar dat niet het geval is, laat het wetsvoorstel de rechter de vrijheid het toepasselijke recht te kiezen. Die keuze zal sterk op de concrete situatie moeten worden toegespitst en leent zich daarom niet voor een wettelijke regeling.

Kan de regering de vraag beantwoorden of in de overeenkomst waarbij de maatschap, VOF of commanditaire vennootschap wordt opgericht, uitdrukkelijk kan worden bepaald dat zij haar zetel in land X heeft, ook als zij haar centrum van optreden naar buiten ten tijde van de oprichting nergens heeft of in land Y? Kan dat naar Nederlands recht en wordt een dergelijke zetelbepaling in een door buitenlands recht beheerste overeenkomst in Nederland erkend?

De leden van de D66-fractie zijn namelijk van mening dat het wetsvoorstel duidelijkheid moet bieden wat betreft het antwoord op de vraag of een rechtskeuze bij de oprichting van een niet-rechtspersoonlijkheid bezittende corporatie toegestaan is. Zij verzoeken de regering hierop nader in te gaan.

De voorzitter van de commissie,

V.A.M. van der Burg

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), De Hoop Scheffer (CDA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Aiking-van Wageningen (GN), Rabbae (GroenLinks), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Van Vliet (D66).

Plv. leden: Koekkoek (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Biesheuvel (CDA), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Van Traa (PvdA), Van Heemst (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Boogaard (GN), Sipkes (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Apostolou (PvdA), Versnel-Schmitz (D66), Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD), De Koning (D66).

Naar boven