nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende
regels van internationaal privaatrecht met betrekking tot corporaties (Wet
conflictenrecht corporaties).
De toelichtende memorie (en bijlagen) die het wetsvoorstel vergezelt,
bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
11 april 1995
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bij de wet
regels te stellen houdende internationaal privaatrecht met betrekking tot
corporaties;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder
a. corporatie: vennootschappen, verenigingen, coöperaties, onderlinge
waarborgmaatschappijen, stichtingen en andere als zelfstandige eenheid of
organisatie naar buiten optredende lichamen en samenwerkingsverbanden;
b. functionaris: hij die, zonder orgaan te zijn, krachtens het op de corporatie
toepasselijke recht en haar statuten of samenwerkingsovereenkomst bevoegd
is deze te vertegenwoordigen.
Artikel 2
Een corporatie die ingevolge de oprichtingsovereenkomst of akte van oprichting
haar zetel of, bij gebreke daarvan, haar centrum van optreden naar buiten
ten tijde van de oprichting, heeft op het grondgebied van de Staat naar welks
recht zij is opgericht, wordt beheerst door het recht van die Staat.
Artikel 3
Het op een corporatie toepasselijke recht beheerst naast de oprichting
in het bijzonder de volgende onderwerpen:
a. het bezit van rechtspersoonlijkheid, of van de bevoegdheid drager te
zijn van rechten en verplichtingen, rechtshandelingen te verrichten en in
rechte op te treden;
b. het inwendig bestel van de corporatie en alle daarmee verband houdende
onderwerpen;
c. de bevoegdheid van organen en functionarissen van de corporatie om
haar te vertegenwoordigen;
d. de aansprakelijkheid van bestuurders, commissarissen en andere functionarissen
als zodanig jegens de corporatie;
e. de vraag wie naast de corporatie, voor de handelingen waardoor de corporatie
wordt verbonden aansprakelijk is uit hoofde van een bepaalde hoedanigheid
zoals die van oprichter, vennoot, aandeelhouder, lid, bestuurder, commissaris
of andere functionaris van de corporatie;
f. de beëindiging van het bestaan van de corporatie.
Artikel 4
Indien een rechtspersoonlijkheid bezittende corporatie haar statutaire
zetel verplaatst naar een ander land en het recht van de Staat van de oorspronkelijke
zetel en dat van de Staat van de nieuwe zetel op het tijdstip van de zetelverplaatsing
het voortbestaan van de corporatie als rechtspersoon erkennen, wordt haar
voortbestaan als rechtspersoon ook naar Nederlands recht erkend. Vanaf de
zetelverplaatsing beheerst het recht van de Staat van de nieuwe zetel de in
artikel 3 bedoelde onderwerpen, behoudens indien ingevolge dat recht daarop
het recht van de Staat van de oorspronkelijke zetel van toepassing blijft.
Artikel 5
1. In afwijking in zoverre van het in de artikelen 2 en 3 bepaalde zijn
de artikelen 138 en 149 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing
dan wel van overeenkomstige toepassing op de aansprakelijkheid van bestuurders
en commissarissen van een ingevolge artikel 2 of artikel 4 door buitenlands
recht beheerste corporatie die in Nederland aan de heffing van vennootschapsbelasting
onderworpen is, indien de corporatie in Nederland failliet wordt verklaard.
Als bestuurders zijn eveneens aansprakelijk degenen die met de leiding van
de in Nederland verrichte werkzaamheden zijn belast.
2. De rechtbank die het faillissement heeft uitgesproken is bevoegd tot
de kennisneming van alle vorderingen uit hoofde van het bepaalde in het eerste
lid.
Artikel 6
Deze wet laat onverlet hetgeen bepaald is bij de Wet op de formeel buitenlandse
vennootschappen.
Artikel 7
De Wet van 25 juli 1959, Stb. 256 houdende uitvoering van het op 1 juni
1956 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag nopens de erkenning van de rechtspersoonlijkheid
van vreemde vennootschappen, verenigingen en stichtingen wordt hierbij ingetrokken.
Artikel 8
Artikel 131, tweede zin, en artikel 138, elfde lid, van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek vervallen.
Artikel 9
Deze wet wordt aangehaald als: Wet conflictenrecht corporaties.
Artikel 10
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,