24 137
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake samenwerkingsscholen

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 4 juni 1996

In het verslag bij het wetsvoorstel samenwerkingsscholen is door de leden van diverse fracties gevraagd naar het aantal scholen dat bij de vorming van een samenwerkingsschool is betrokken. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik opgemerkt dat de huidige wetgeving geen grond voor samenwerkingsscholen openbaar-bijzonder bevat, en dat deze bij het ministerie dan ook niet als samenwerkingsschool worden geregistreerd. Om meer inzicht te hebben in de huidige stand van zaken omtrent het aantal samenwerkingsscholen heb ik CFI verzocht onderzoek hiernaar te verrichten.

CFI heeft dit onderzoek naar het aantal thans bestaande samenwerkingsscholen inmiddels uitgevoerd. CFI heeft in maart 1996 aan alle Nederlandse gemeenten een brief gezonden met het verzoek aan te geven of in de betrokken gemeente sprake is van een of meer samenwerkingsscholen. Aangegeven is dat het gaat om scholen waarbinnen materieel en formeel (dat wil zeggen statutair of anderszins vastgelegd) zowel openbaar als bijzonder onderwijs wordt verzorgd (zie bijlage 1)1.

Een belangrijke conclusie van het onderzoek is dat er thans 87 samenwerkingsscholen openbaar-bijzonder zijn. Omdat gevraagd is alleen te reageren indien in de gemeente sprake is van een of meer samenwerkingsscholen, gaat het hierbij om een minimumaantal. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is opgemerkt dat – uitgaande van de door de TAS geformuleerde definitie van samenwerkingsscholen – volgens in 1991 en 1992 gemaakte schattingen sprake is van ongeveer 194 samenwerkingsscholen. Omdat daarbij ook samenwerkingsscholen zijn meegeteld waar het wetsvoorstel niet op ziet (ook samenwerkingsscholen bijzonder-bijzonder), kan derhalve worden aangenomen dat het bij ongeveer de helft van het totale aantal samenwerkingsscholen om samenwerkingsscholen openbaar-bijzonder in de zin van het wetsvoorstel gaat.

Een tweede belangrijke conclusie is dat 2/3 van alle samenwerkingsscholen volgens opgave van de gemeenten voor de privaatrechtelijke rechtsvorm gekozen heeft.

Voor een overzicht van de scholen en hun plaats van vestiging, verwijs ik u naar bijlage 21. Voor de cijfermatige resultaten van het onderzoek verwijs ik u naar bijlage 31.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven