24 129
Goedkeuring van de op 19 maart 1991 te Genève tot stand gekomen herziening van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (Trb. 1992, 52), alsmede wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet (Uitvoeringswet UPOV 1991)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 31 mei 1994 en het nader rapport d.d. 6 maart 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 19 januari 1994, no.94.000352, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende goedkeuring van de op 19 maart 1991 te Genève tot stand gekomen herziening van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (Trb.1993, 153), alsmede wijziging van de Zaaizaad- en Plantgoedwet.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 19 januari 1994, No. 94.000352, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies betreffende het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 31 mei 1994, no. W11.94.0016, bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan.

De Raad van State geeft u in overweging in deze het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan zijn opmerkingen aandacht zijn geschonken. Ter zake zij het navolgende opgemerkt.

1. De Raad van State adviseert in de memorie van toelichting, onder Artikelsgewijs, (onder artikel I, Toelichting op het verdrag) aan te geven welke landen de op 19 maart 1991 te Genève tot stand gekomen herziening van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (het verdrag) reeds hebben geratificeerd. De Raad wijst er in dit verband op dat voor de inwerkingtreding van het verdrag ratificering door vijf lid-staten is vereist. Zolang hieraan niet is voldaan en het verdrag derhalve nog niet in werking is getreden, kan de Zaaizaad- en plantgoedwet niet gewijzigd worden, omdat alsdan niet meer aan het thans nog geldende oude verdrag wordt voldaan. Voor het geval zich de situatie voordoet waarin Nederland ratificeert alvorens het verdrag in werking treedt, verdient het aanbeveling ten aanzien van artikel I van het wetsvoorstel een afzonderlijke tijdstip van inwerkingtreding mogelijk te maken, welk voorafgaat aan het tijdstip van inwerkingtreding van de overige artikelen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van model B of C, opgenomen in aanwijzing 180 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

1. Het advies van de Raad van State om in de memorie van toelichting, onder Artikelsgewijs, (onder artikel I, Toelichting op het verdrag) aan te geven welke landen de op 19 maart 1991 te Genève tot stand gekomen herziening van het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten (het verdrag) reeds hebben geratificeerd, is overgenomen. Ten aanzien van artikel I van het wetsvoorstel is een afzonderlijk tijdstip van inwerkingtreding voorzien, te weten terstond na de uitgifte van het Staatsblad, hetgeen gebruikelijk is bij een wetsbepaling die de goedkeuring van een verdrag inhoudt. Artikel V is dienovereenkomstig aangepast.

2. In artikel 41b wordt bepaald dat het in artikel 40, eerste lid, bedoelde uitsluitend recht niet van toepassing is op handelingen met materiaal van het beschermde ras of van een ras als bedoeld in artikel 41, eerste lid, dat door of met toestemming van de houder van het kwekersrecht in Nederland in het verkeer is gebracht of dat van zodanig materiaal is afgeleid, met uitzondering van de handelingen genoemd onder a en b. De Raad is van oordeel dat in deze passage de woorden «in Nederland» dienen te worden vervangen door: in een lidstaat van de Europese Unie of een staat, partij zijnde bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-verdrag), niet zijnde een lid-staat van de Unie. De Raad is deze mening toegedaan omdat het uitputtingsbeginsel, inhoudende dat materiaal, eenmaal in het verkeer gebracht, verder «vrij» is (verwezen zij naar het slot van de toelichting op onderdeel M), geldt binnen dit gehele gebied en niet slechts binnen Nederland.

In aansluiting hierop is de Raad met betrekking tot de uitzondering genoemd onder b van voornoemd artikel van oordeel dat de woorden «een land» dienen te worden vervangen door: een land niet zijnde een lid-staat van de Unie of behorende tot het EER-verdrag.

2. Het advies is overgenomen door in artikel 41b te bepalen dat het met toestemming van de houder van het kwekersrecht in het verkeer brengen in één der Lid-Staten van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte eveneens het uitsluitend recht buiten toepassing verklaart.

3. De voorgestelde wijzigingen betreffende de artikelen 42 tot en met 46 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet hebben betrekking op de licenties die de houder van een kwekersrecht verplicht is te verlenen.

De Raad merkt op dat in de toelichting op genoemde artikelen ten onrechte wordt gesproken van «het aanbrengen van beperkingen in de werking van het kwekersrecht», welke woorden naar zijn oordeel niet dezelfde betekenis hebben. De tekst van de toelichting dient te worden afgestemd op de tekst van de wetsartikelen.

Voorts merkt de Raad met betrekking tot de licentie-artikelen op dat «het algemeen belang» waarvan sprake is in artikel 17, eerste lid, van het verdrag zonder enige rechtvaardiging in de voorgestelde artikelen wordt beperkt tot «het algemeen belang van de voedselvoorziening of van de voorziening van de markt met teeltmateriaal». Ten minste dient in de toelichting uiteen te worden gezet waarom de tekst van het verdrag op dit punt niet is gevolgd.

3. Anders dan de Raad van State lijkt te veronderstellen, vloeit uit artikel 17 van het verdrag niet de verplichting voort het criterium «algemeen belang» als zodanig over te nemen. Het betreft immers een bevoegdheid van de Lid-Staten om beperkingen in de vrije uitoefening van het kwekersrecht aan te brengen, waarbij zij ook gerechtigd zijn op hun eigen wijze aan dit begrip nadere invulling te geven. Dit neemt niet weg dat de voorgestelde wijziging van de licentie-artikelen, in samenhang met de toelichting, verwarring kan oproepen. Dit neemt niet weg dat de voorgestelde wijziging van de licentie-artikelen, in samenhang met de toelichting, verwarring kan oproepen. Teneinde de tekst van de wet nauwer op de tekst van het verdrag te laten aansluiten is derhalve naar aanleiding van het advies van de Raad besloten het eerste lid van de voorgestelde artikelen 42 en 45 te wijzigen en de toelichting op dit punt te verduidelijken.

4. In de toelichting op artikel II, onderdeel M, wordt uiteengezet dat kwekers eventueel gebruik kunnen maken van richtlijnen die de Union internationale pour la Protection des Obtentions Végétales (de UPOV) zal gaan opstellen om te bepalen of rassen zich inderdaad tot elkaar verhouden als moederras en afgeleid ras. Deze richtlijnen zijn – aldus de toelichting een nieuw verschijnsel in UPOV-verband in die zin dat alle tot nu toe opgestelde UPOV-richtlijnen zich niet richten tot de kwekers, maar tot de kwekersrechtverlenende autoriteiten. De Raad acht het daarom van belang dat in de toelichting enige aandacht wordt besteed aan het rechtskarakter van deze «richtlijnen».

4. Het advies van de Raad van State om in de toelichting enige aandacht te besteden aan het rechtskarakter van de richtlijnen van de Union internationale pour la Protection Obtentions Végétales is overgenomen.

5. Het voorgestelde artikel 41a van de Zaaizaad- en Plantgoedwet doet de vraag rijzen waarom niet gesproken wordt van akkerbouwgewassen in plaats van gewassen in het algemeen, nu in de toelichting op dat artikel wordt uiteengezet dat toepassing van het zogenaamde farmers' privilege alleen te overwegen is voor bepaalde akkerbouwgewassen waar de vermeerdering op het eigen bedrijf reeds in betekenende mate plaatsvindt. Gelet hierop dient de tekst van het artikel te worden aangepast. In geval de formulering wordt gehandhaafd, adviseert de Raad te motiveren waarom is gekozen voor de algemenere term «gewassen».

5. Het advies van de Raad van State om, gelet op de toelichting op het artikel, in het voorgestelde artikel 41a van de Zaaizaad- en Plantgoedwet het woord «gewassen» te vervangen door het woord «akkerbouwgewassen» is niet overgenomen. De reden hiervoor is dat het weliswaar de bedoeling is het farmers' privilege te beperken tot akkerbouwgewassen, doch dat ook rekening moet worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen ter zake in internationaal verband, ten behoeve waarvan het wenselijk is over een ruimere wettelijke basis te beschikken. De toelichting is op dit punt aangepast.

6. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

6. De in het advies genoemde redactionele kanttekeningen zijn overgenomen. In het voorstel zijn voorts enige redactionele wijzigingen aangebracht. Ook de redactie en vormgeving van – met name – het eerste hoofdstuk van de memorie van toelichting is aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzige memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 31 mei 1994, no.W11.94.0016, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft

Memorie van toelichting

– In de vierde alinea, laatste twee zinnen, «EEG» steeds wijzigen in: EG.

– In de vierde alinea de vindplaats vermelden van het daar genoemde voorstel van de Commissie van de Europese Gemeenschappen voor een Verordening (EEG) inzake het communautair kwekersrecht (aanwijzing 219 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

– Steeds de spelling «lid-staat» en «lid-staten» aanhouden (aanwijzing 93 Ar).

– Het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekprodukten, zoals herzien te Genève op 19 maart 1991, consequent aanduiden met «het UPOV-verdrag» dan wel «UPOV 1991», zoals ook aangegeven is in de eerste alinea van de memorie van toelichting.

– In de memorie van toelichting, paragraaf 1, vijfde alinea, (aanvangend met de woorden «op communautair niveau») de passage «tenzij Nederland hiertoe door de Gemeenschap zou worden gedwongen» wijzigen in bijvoorbeeld: tenzij Nederland hiertoe ter uitvoering van een communautaire regeling zal moeten overgaan.

– In de toelichting op artikel I, onder Inleiding, de daar genoemde Herziene Akte volledig en juist benoemen.

– In de toelichting op artikel I, onder «B: reikwijdte van het kwekersrecht», in het tweede punt «geoogste produkten» in navolging van artikel 40, vierde lid, steeds wijzigen in: geoogste materialen.

– In de toelichting op artikel I, onder «D: farmers' privilege» de vindplaats vermelden van de daar genoemde verklaring van de Diplomatieke Conferentie van de Union internationale pour la Protection des Obtentions Végétales (aanwijzing 219 Ar).

– In de toelichting op artikel I, onderdeel E, vierde alinea, laatste regel, voor «ontdekt» invoegen: heeft. Voorts «ontwikkelt» wijzigen in: ontwikkeld.

Ook in de tweede zin van de toelichting op artikel I, onderdeel G, de letterlijke tekst van artikel 30, eerste lid, vermelden.


XNoot
1

De tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven