nr. 17
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Rijswijk, 21 augustus 1997
Op 10 april jl. bracht de Gezondheidsraad zijn advies «Hormoonontregelaars
in de mens» uit. Bij brief van 14 april jl. liet ik u weten dat ik een
standpunt over dit advies van de Gezondheidsraad zou bepalen. Mede namens
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer deel
ik u thans graag dat standpunt mede. Onderlinge afstemming was nodig. Ondanks
onze gezamenlijke inspanning is daardoor de termijn die de Kaderwet adviescolleges
stelt voor het bepalen van een standpunt helaas overschreden.
Ik heb waardering voor het advies van de Gezondheidsraad en kan me op
hoofdlijnen verenigen met de aanbevelingen van de Commissie Hormoonontregelaars
en de humane voortplanting en ontwikkeling.
De Gezondheidsraad concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat blootstelling
aan hormoonontregelaars een regelrechte, acute bedreiging vormt voor de volksgezondheid.
Gelet op het feit dat in Nederland wel bevolkingsbreed blootstelling aan dergelijke
stoffen optreedt, ben ik evenals de Gezondheidsraad van mening dat de mogelijke
invloed van hormoonontregelaars op de gezondheid echter wel aandacht behoeft.
De door de Gezondheidsraad geconstateerde leemtes in kennis, vereisen
nader onderzoek naar de mogelijke risico's van hormoonontregelaars voor de
volksgezondheid. Met de Raad ben ik van mening dat de Nederlandse bevolking
met betrekking tot de blootstelling aan hormoonontregelaars en gevoeligheid
voor deze stoffen geen bijzondere positie inneemt in mondiaal verband, en
dat derhalve internationaal gecoördineerd onderzoek de voorkeur verdient.
In dit verband kan ik u mededelen dat in december 1996 in het Verenigd Koninkrijk
een, mede op initiatief van het WHO-ECEH centrum te Bilthoven georganiseerde,
«European workshop on the impact of endocrine disruptors on human health
and wildlife», heeft plaatsgevonden. Ook hier werd geconcludeerd dat
de kennis op dit moment onvoldoende is om oorzakelijke verbanden tussen blootstelling
aan hormoonontregelaars en effecten bij de mens vast te kunnen stellen. Een
van de doelstellingen van deze workshop in het Verenigd Koninkrijk
was om consensus te bereiken over aard en omvang van het probleem en prioritering
van onderzoek, waarbij internationale coördinatie een vereiste is. Dit
laatste zal door de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer en Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de daarvoor geschikte
gelegenheden ook worden uitgedragen.
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu heb ik naar aanleiding
van het rapport «Volksgezondheidaspecten van oestrogene stoffen in het
milieu», dat het RIVM in mei 1996 in opdracht van het Ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimelijke Ordening en Milieubeheer en het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgebracht heeft, opdracht gegeven te inventariseren
waar de kennislacunes zich bevinden en de mogelijkheden te verkennen voor
vervolgonderzoek. Voor uitvoering van eventueel onderzoek wordt inkadering
in Europees verband beoogd. De aanbevelingen van de Gezondheidsraad voor doelgericht
onderzoek naar mogelijke risico's van hormoonontregelaars voor de volksgezondheid
zullen hier in meegenomen worden.
De wetenschappelijke discussie, die internationaal gevoerd zal worden,
zal door mij nauwlettend worden gevolgd. Indien resultaten van onderzoek daartoe
aanleiding geven, zal ik de Gezondheidsraad hierover advies vragen.
Ik vertrouw er op u hiermee naar behoren te hebben ingelicht.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers