24 112
Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 (wijziging van de regelingen van de invordering en inhouding van rijbewijzen en de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 (wijziging van de regelingen van de invordering en inhouding van rijbewijzen en de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen).

De toelichtende memorie (en bijlagen) die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

9 maart 1995

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, ter verbetering van de bestrijding van ernstige snelheidsovertredingen in het verkeer, de regeling van de invordering en inhouding van rijbewijzen te wijzigen, alsmede dat het wenselijk is de regeling van de bijkomende straf van de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen) te verbeteren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goed gevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt vervangen door:

Artikel 164

1. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdelen a en b, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een van die personen proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van een overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag in de Nederlandse Antillen, in Aruba of in het buitenland afgegeven rijbewijs en, indien hem in het buitenland een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs.

2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan in geval van:

a. overtreding van artikel 8, indien bij een onderzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, van die bepaling blijkt of, bij ontbreken van een dergelijk onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger is dan vijfhonderdzeventig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht;

b. overtreding van artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid;

c. overschrijding van een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid met vijftig kilometer of meer, indien het proces-verbaal direct na de overtreding wordt opgemaakt.

3. De in het eerste lid bedoelde vordering kan worden gedaan indien door de overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht.

4. De ingevorderde rijbewijzen worden tegelijk met het proces-verbaal onverwijld opgezonden aan de betrokken ambtenaar van het openbaar ministerie.

Artikel 164a

1. De ambtenaar van het openbaar ministerie is bevoegd het rijbewijs of de rijbewijzen onder zich te houden, indien:

a. bij het in artikel 164, tweede lid, onder a, bedoelde onderzoek is gebleken of, bij ontbreken van een dergelijk onderzoek, een ernstig vermoeden bestaat dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger was dan zevenhonderdvijfentachtig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht,

b. de maximumsnelheid met zeventig kilometer of meer is overschreden, dan wel

c. op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in artikel 164, tweede of derde lid, zal begaan.

2. De ambtenaar van het openbaar ministerie kan, indien hij daartoe op grond van het eerste lid bevoegd is, het rijbewijs of de rijbewijzen onder zich houden totdat de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of, indien bij die uitspraak de bestuurder de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen onvoorwaardelijk is ontzegd, tot het tijdstip waarop die uitspraak, voor wat betreft de bijkomende straf van ontzegging, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden. In het laatste geval levert de ambtenaar na het bovenbedoelde tijdstip, het rijbewijs of de rijbewijzen in bij degene, die dat bewijs of die bewijzen heeft afgegeven.

3. Indien de ambtenaar van het openbaar ministerie binnen tien dagen na de dag van invordering geen gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid, geeft hij het rijbewijs of de rijbewijzen onverwijld terug aan de houder. Teruggave vindt eveneens plaats, indien:

a. ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de houder in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd,

b. ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de houder in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke ontzegging van langere duur dan de tijd gedurende welke het rijbewijs is of de rijbewijzen zijn ingevorderd of ingehouden geweest of

c. het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen zes maanden na de dag van invordering is aangevangen.

4. De ambtenaar van het openbaar ministerie is bevoegd de toepassing van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid te schorsen indien:

a. de geldigheid van de rijbewijzen ingevolge artikel 131, derde lid, onderdeel a, voor alle categorieën van motorrijtuigen waarvoor zij zijn afgegeven, wordt geschorst;

b. de rijbewijzen ingevolge artikel 124 voor alle categorieën van motorrijtuigen waarvoor zij zijn afgegeven, ongeldig worden verklaard voor een bepaald deel van de geldigheidsduur;

c. een rechterlijke uitspraak waarbij de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.

De schorsing duurt voort zolang de rijbewijzen ingevolge de onderdelen a, b of c ongeldig zijn.

Artikel 164b

1. In geval van toepassing van artikel 164, eerste lid, of van artikel 164a, eerste, lid, kan elke belanghebbende bij klaagschrift daartegen opkomen. Zolang in de zaak nog geen vervolging is ingesteld, wordt het klaagschrift ingediend ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waar het in het eerste lid bedoelde feit werd begaan, en anders ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de vervolging plaatsvindt, dan wel het laatst plaatsvond. Artikel 552a, derde en vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is verder dan overeenkomstige toepassing.

2. Het gerecht geeft zo spoedig mogelijk, na de belanghebbende, desverlangd bijgestaan door diens raadsman, te hebben gehoord, althans opgeroepen, zijn met redenen omklede beslissing, welke onverwijld aan de belanghebbende wordt betekend.

3. Tegen de beslissing kan door het openbaar ministerie binnen veertien dagen daarna en door de belanghebbende binnen veertien dagen na de betekening beroep in cassatie worden ingesteld. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk.

4. Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging doch op grond van een feit waarvoor de toepassing van artikel 164, eerste lid, of van artikel 164a, eerste lid, niet is toegelaten, kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van die toepassing heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 89, derde tot en met zesde lid, 90, 91 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 164c

In geval van toepassing van artikel 164, eerste lid, kan het motorrijtuig voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die het proces-verbaal opmaakt zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede tot en met vijfde lid, 171, 172, eerste, tweede, vierde en vijfde lid en 173, eerste en vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats indien aan de vordering is voldaan.

B

In artikel 177, eerste lid, onderdeel a, vervallen de woorden «en 180, derde lid,».

C

Artikel 179, zesde lid, komt als volgt te luiden.

6. Bij het opleggen van de bijkomende straf, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid, wordt de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 onderscheidenlijk artikel 164a voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering gebracht.

D

Artikel 180 komt als volgt te luiden.

Artikel 180

1. Voor wat betreft de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is artikel 557, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering op rechterlijke uitspraken niet van toepassing.

2. De rechterlijke uitspraak is voor wat betreft de bijkomende straf niet voor tenuitvoerlegging vatbaar, zolang de termijn waarvoor de veroordeelde bij een andere rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, nog niet is verstreken.

3. Indien de rechterlijke uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, geschiedt de tenuitvoerlegging niet dan nadat aan de veroordeelde in persoon een schrijven is uitgereikt, volgens de artikelen 587 en 588 van het Wetboek van Strafvordering, waarin het tijdstip van ingang en de duur van de ontzegging, de verplichting tot inlevering van het rijbewijs uiterlijk op dat tijdstip, alsmede het gevolg van niet tijdige inlevering worden medegedeeld.

4. De houder van een rijbewijs is, tenzij het is ingevorderd en niet is teruggegeven, verplicht dat rijbewijs in te leveren op het parket van het openbaar ministerie vanwaar hij het schrijven, bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen, uiterlijk op het tijdstip van ingang van de ontzegging.

5. Teruggave van het rijbewijs vindt plaats zodra de termijn van de ontzegging is verstreken.

6. De termijn van ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt van rechtswege verlengd met het aantal dagen dat is verstreken tussen het tijdstip waarop het rijbewijs ingevolge het vierde lid had moeten worden ingeleverd en het tijdstip waarop nadien die inlevering heeft plaatsgevonden.

7. Voor de toepassing van het derde, vierde, vijfde en zesde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

ARTIKEL II

Artikel I, onderdeel A, is niet van toepassing op overtredingen die zijn begaan voor het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven