nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
In de wet van 16 juni 1994, houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen,
het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met
de doorbreking van het exclusieve recht van de concessiehouder in hoofdzaak
door middel van de invoering van een gelimiteerd vergunningenstelsel voor
specifieke vormen van openbare mobiele telecommunicatie (mobiele telecommunicatie)
(Stb. 628), is voorzien in de verplichting van de houder van een vergunning
tot het verlenen van medewerking aan een bevoegd gegeven bijzondere last tot
het afluisteren of opnemen van telecommunicatie die over de telecommunicatie-infrastructuur
wordt afgewikkeld. Dit is gebeurd door een aanpassing van het bestaande artikel
64 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (WTV) waar deze verplichting
voor de houder van de concessie is opgenomen. Het bestaande artikel 64 brengt
mee dat de houder van de concessie niet alleen medewerking verleent aan de
bovenbedoelde bevoegd gegeven bijzondere last, maar ook dat hij de technische
voorzieningen treft die het mogelijk maken gehoor te geven aan deze last.
Die verplichting is uitdrukkelijk neergelegd in artikel 13g, eerste lid, onder
a, van de WTV, zoals die thans luidt.
Het onderhavige voorstel legt de kosten voor het voldoen aan de in artikel
13g, eerste lid, onder a, neergelegde verplichting voor zover het de aftapbaarheid
betreft, bij de vergunninghouder. Het betreft hier immers geen kosten die
direct voortvloeien uit het aftappen zelf, maar kosten die de vergunninghouder
moet maken om te voldoen aan de wettelijke vereisten. Vanuit dit oogpunt ligt
het voor de hand de vergunninghouder deze kosten te laten dragen.
Daarnaast spelen ook budgettaire overwegingen een rol.
Het aftappen van telecommunicatie wordt een steeds belangrijker, zo niet
onmisbaar middel bij de bestrijding van met name de georganiseerde criminaliteit
en de bescherming van de staatsveiligheid. Het aftappen brengt dan ook in
toenemende mate hoge kosten voor de Staat met zich mee. Deze kostenstijging
wordt enerzijds veroorzaakt doordat opsporingsinstanties bij de bestrijding
van de criminaliteit vaker dan voorheen het middel van de telefoontap moeten
gebruiken, en anderzijds doordat het afluisterbaar maken van nieuwe vormen
van telecommunicatie steeds opnieuw investeringen vereist. De
Staat heeft geen invloed op de technische ontwikkelingen op het gebied van
de telecommunicatie, maar wordt wel geconfronteerd met de gevolgen daarvan
in de vorm van steeds hogere voor rekening van de Staat komende kosten voor
het aftappen van telecommunicatie.
Teneinde deze ontwikkeling een halt toe te roepen, wordt in het onderhavige
wetsvoorstel – in aanvulling op de reeds in de WTV neergelegde verplichting
om vanaf het begin alle voorzieningen te treffen die nodig zijn om het voor
de ter zake bevoegde autoriteiten mogelijk te maken daadwerkelijk af te luisteren
of op te nemen – bepaald dat de kosten voor de infrastructurele voorzieningen
die het GSM-net aftapbaar maken, voor rekening van de vergunninghouder komen.
Het gaat bij de voor rekening van de houder van de vergunning komende kosten
zowel om (eenmalige) investeringskosten ten behoeve van de technische voorzieningen
in de telecommunicatie-infrastructuur als om de hiermee gepaard gaande jaarlijkse
onderhouds- en exploitatiekosten van deze infrastructuur. De variabele kosten
samenhangend met het aftappen, zoals de lijnhuur en de inrichting van tapkamers
blijven voor rekening van de Staat.
Naar de mening van ondergetekende ligt het, mede gelet op het voorgaande,
meer voor de hand de kosten voor de infrastructurele voorzieningen die het
GSM-netwerk aftapbaar maken en de onderhouds- en exploitatie-kosten daarvoor
ten laste te brengen bij de houder van een vergunning voor de aanleg, instandhouding
en exploitatie van een GSM-netwerk, dan dat deze kosten door de Staat gedragen
worden. De houder van de vergunning is namelijk degene die het gebruik van
het netwerk mogelijk maakt, en zal daarbij ook de kosten dienen te dragen
die het mogelijke gebruik door criminele organisaties van dit netwerk oproept.
De mogelijke verrekening van de door de GSM-vergunninghouder gemaakte kosten
in de tariefstelling voor zijn klanten is zijn eigen verantwoordelijkheid
als ondernemer. De inhoud van dit wetsvoorstel blijft vooralsnog beperkt tot
mobiele telefonie volgens de GSM-specificaties zoals vastgesteld in aanbeveling
nr. 87/371/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1987,
inzake de gecoördineerde invoering van openbare paneuropese digitale
cellulaire mobiele communicatie te land in de Gemeenschap (PbEG L 196), omdat
voor dit systeem op dit moment al duidelijk is hoe hoog de kosten voor het
aftapbaar maken zullen zijn, omdat het gaat om een systeem dat europees gestandaardiseerd
is en omdat de verwachting gerechtvaardigd is dat als gevolg van de technische
karakteristieken (digitaal signaal) er door de georganiseerde criminaliteit
veel gebruik van gemaakt zal worden. De vraag of de problematiek van de kostentoedeling
voor andere vormen van openbare telecommunicatie op dezelfde wijze als in
dit wetsvoorstel opgelost zal worden, komt aan de orde in het kader van de
algemene herziening van de WTV. Een interdepartementale werkgroep is thans
doende een kabinetsstandpunt ter zake voor te bereiden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink