24 107
Herziening van de Wet wapens en munitie

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 september 1995

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel B, onder 1, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel I, onder c, komt te luiden:

c. In onderdeel 3° wordt «en wurgstokken» vervangen door:

, wurgstokken, werpsterren, vilmessen, ballistische messen en geluiddempers voor vuurwapens;

2. Onderdeel III, onder c en d, komt te luiden:

c. Onderdeel 4° komt te luiden:

4°. alarm- en startpistolen en -revolvers, met uitzondering van alarm- en startpistolen die:

a. geen loop of een kennelijk verkorte, geheel gevulde loop hebben;

b. zodanig zijn ingericht dat zij uitsluitend knalpatronen van een kaliber niet groter dan 6 mm kunnen bevatten; en

c. waarvan de ligplaats van de patronen en de gasuitlaat loodrecht staan op de loop of op de lengterichting van het wapen.

d. Onderdeel 5° vervalt.

3. Onderdeel IV komt te luiden:

IV. Voor de bestaande tekst van categorie IV wordt de aanduiding «7°.» geplaatst, waarvoor 6 nieuwe onderdelen worden ingevoegd, luidende:

1°. blanke wapens waarvan het lemmet meer dan een snijkant heeft, voor zover zij niet vallen onder categorie I;

2°. degens, zwaarden, sabels en bajonetten;

3°. wapenstokken;

4°. lucht-, gas- en veerdrukwapens, behoudens zulke door Onze Minister overeenkomstig categorie I, sub 7°, aangewezen die zodanig gelijken op een vuurwapen dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn;

5°. kruisbogen en harpoenen;

6°. bij regeling van Onze Minister aangewezen voorwerpen die geschikt zijn om daarmee personen ernstig lichamelijk letsel toe te brengen;

B

Van het in artikel I, onderdeel F, voorgestelde artikel 7 komt de aanhef van het eerste lid te luiden:

1. De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan, geweigerd indien:

C

In het in artikel I, onderdeel P, voorgestelde artikel 20, tweede lid, onder b, wordt «niet gebleken is» vervangen door: niet uit een door de aanvrager over te leggen bewijsstuk blijkt of niet uit anderen hoofde bekend is.

D

Artikel I, onderdeel V, onder 3, komt te luiden:

3. Na het derde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

4. Onze Minister kan ten aanzien van de personen bedoeld in het tweede lid regels vaststellen met betrekking tot:

a. de medische geschiktheid en vaardigheid in het omgaan met wapens;

b. de vereiste kennis op het terrein van wapens; en

c. het aantal wapens dat zij ten hoogste voorhanden mogen hebben.

5. Het is personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt verboden een wapen van categorie IV voorhanden te hebben.

6. Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het vijfde lid verlenen in het kader van in verenigingsverband beoefende sporten.

E

Artikel I, onderdeel Z, komt te luiden:

Artikel 30 vervalt.

F

In artikel I, onderdeel OO, wordt «26, vierde lid,» vervangen door: 26, vijfde lid,

Toelichting

Onderdeel A

Naar aanleiding van de daaromtrent gemaakte opmerkingen door de leden van de CDA-fractie en van de D66-fractie, zijn de wurgstokken overgeheveld van categorie III, onder 4°, naar categorie I, onder 3°. Voor wurgstokken blijft daarmee het absoluut verbod gehandhaafd en vervalt daarmee de mogelijkheid om terzake een verlof tot het voorhanden hebben te verlenen. Als gevolg van deze wijziging gaan de alarm- en startpistolen en -revolvers van onderdeel 5° naar onderdeel 4° van categorie III. De onder 1 en 2 opgenomen wijzigingen strekken daartoe.

De onder 3 opgenomen wijziging beoogt een aanvullende voorziening te bieden om voorwerpen onder de werking van de Wet wapens en munitie te brengen, naast de op grond van categorie I, onder 7°, reeds bestaande mogelijkheid. Met enige regelmaat duiken nieuwe handwapens op, ten aanzien waarvan het wenselijk is deze onder de verbodsbepalingen van de Wet wapens en munitie te brengen. Dit is mogelijk op grond van categorie I, onder 7°, indien deze voorwerpen een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn. Aanwijzing van een voorwerp als wapen van categorie I heeft tot gevolg dat alle verboden van de wet daarop van toepassing zijn. Daarvan is in het recente verleden een aantal malen gebruik gemaakt. Aangezien het veelal slechts de bedoeling was om deze voorwerpen onder het draagverbod te brengen, ging de aanwijzing als wapen van categorie I veelal gepaard met een ingewikkelde combinatie van vrijstellingen. Het onderhavige wetsvoorstel strekt er mede toe om de wapens die in het verleden zijn aangewezen als wapen van categorie I, maar waarvoor op grond van vrijstellingen de facto alleen een draagverbod geldt, thans expliciet in categorie IV op te nemen. Daarmee wordt echter geen oplossing geboden voor thans nog niet voorzienbare ontwikkelingen op wapengebied. Teneinde alsdan niet wederom genoodzaakt te zijn genoemde ingewikkelde constructies toe te passen, wordt daarom alsnog voorgesteld ook ten aanzien van wapens van categorie IV een ministeriële aanwijzingsbevoegdheid in de wet op te nemen. Daartoe strekt het nieuw voorgestelde onderdeel 6° van categorie IV. Criterium voor de aanwijzing is dat het moet gaan om voorwerpen die geschikt zijn om daarmee personen ernstig lichamelijk letsel toe te brengen.

Onderdeel B

In het eerste lid van artikel 7 worden de algemene weigeringsgronden voorzien van een imperatieve redactie, overeenkomstig het gestelde in de nota naar aanleiding van het verslag bij onderdeel F.

Onderdeel C

Overeenkomstig het gestelde in de nota naar aanleiding van het verslag bij onderdeel P is in artikel 20, tweede lid, onder b, de oorspronkelijke redactie van de desbetreffende weigeringsgrond hersteld.

Onderdelen D, E en F

Naar aanleiding van de suggestie van de leden van de VVD-fractie, wordt – zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag bij onderdeel Z – voorgesteld om artikel 30 te integreren met artikel 26. De tekst van artikel 30 is overgebracht naar het vierde lid van artikel 26. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om een aanvullende voorziening op te nemen teneinde onoordeelkundige omgang met wapens te voorkomen. Naast de eisen met betrekking tot de praktische omgang met wapens (artikel 26, vierde lid, onder a), biedt het nieuw ingevoegde artikel 26, vierde lid, onder b, de grondslag voor het stellen van eisen met betrekking tot theoretische kennis op het terrein van wapens. Deze kunnen zowel op technisch vlak (hoe werkt een wapen?) als op juridisch vlak (wat mag wel en niet?) liggen. Vanwege deze aanvulling is artikel 26, vierde lid, uit een oogpunt van leesbaarheid in drie onderdelen gesplitst.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven