24 103
Wijziging van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds onder meer in verband met de invoering van een premiegrensinkomen

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 28 december 1994 en het nader rapport d.d. 21 februari 1995, aangeboden aan de Koningin door de Staatssecretaris van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 27 oktober 1994, no.94.008442, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 oktober 1994, nr. 94.008442, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State, zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 28 december 1994, nr. WO3.94.0646, bied ik u hierbij aan.

1. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat met het invoeren van een premiegrensinkomen het systeem van «volstrekte» solidariteit van de notaris met de kandidaat-notaris is verlaten en is vervangen door een systeem van «beperkte» solidariteit. Laatstbedoelde solidariteit blijkt uit het verschil in premiepercentage voor notaris en kandidaat-notaris. Het is de Raad van State niet duidelijk of de gedachtengang die ten grondslag ligt aan de beperking in solidariteit van notarissen en kandidaat-notarissen voor wat betreft de afdracht aan het fonds tevens zou moeten leiden tot vaststelling bij of krachtens het pensioenreglement van een verschillend maximumbedrag voor notarissen en kandidaat-notarissen. Het college acht een nadere toelichting op de uitgangspunten van de voorgestelde wijziging gewenst.

Uit de toelichting blijkt niet of overleg met de betrokkenen, bijvoorbeeld via de Koninklijke Notariële Broederschap, plaats heeft gevonden.

Naar de mening van de Raad dient in de memorie van toelichting op genoemde punten te worden ingegaan.

1. De memorie van toelichting is overeenkomstig het advies van de Raad aangevuld.

2. Bij Wet van 23 december 1992, houdende enkele correcties in de Pensioen- en spaarfondsenwet en in enige andere wetten (Stb. 1993, 15), is een nieuw artikel 33 in de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) opgenomen waarin wordt geregeld dat de kantonrechter kennis neemt van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering uit een fonds waarop die wet van toepassing is. In de toelichting ware aan te geven waarom ten aanzien van de in artikel I, onderdeel K, voorgestelde wijziging geen aansluiting is gezocht bij de hiervoor vermelde wijziging van de PSW.

2. De Raad doet de suggestie om in de toelichting aan te geven waarom in artikel I, onderdeel K (thans L), geen aansluiting is gezocht bij het bij Wet van 23 december 1992 gewijzigde artikel 33 van de Pensioen- en spaarfondsenwet. In dit artikel wordt geregeld dat de kantonrechter kennis neemt van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering uit een fonds waarop die wet van toepassing is.

In dit verband is destijds in de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds in artikel 23, eerste lid, gekozen voor een regeling conform artikel 31 van de Wet van 29 juni 1972, Stb. 400, betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling. Zulks houdt in dat betreffende burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in een beroepspensioenregeling de bepalingen van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing zijn. Hierin zijn de bijzondere bepalingen beteffende de wijze van procederen voor de kantonrechter opgenomen. Derhalve is ook hier de kantonrechter bevoegd. Overigens is in het onderhavige voorstel van wet voor de redaktie van artikel 20 weliswaar de tekst van artikel 32, tweede, derde en zevende lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet gebruikt maar dit is om zuiver praktische redenen geschied.

Mitsdien bestaat er geen aanleiding om naar artikel 33 van de Pensioen- en spaarfondsenwet te verwijzen.

Naar mijn oordeel behoeft de memorie van toelichting op dit punt geen uitleg.

3. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

3. De redaktionele opmerkingen van de Raad zijn overgenomen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toe te zenden.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 28 december 1994, no. W03.94.0646, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft:

– In het opschrift rekening houden met aanwijzing 107, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).

– De considerans overeenkomstig aanwijzing 118 Ar en de toelichting op die aanwijzing redigeren.

– Van de gelegenheid gebruik maken het reeds meer dan vijfendertig jaar uitgewerkte artikel 3 van de wet te laten vervallen (aanwijzing 228 Ar).

– In het in artikel I, onderdeel A, gewijzigde artikel 4, vierde lid, ook een wijziging van de bij «statuten» behorende werkwoordsvorm opnemen.

– In artikel I, onderdeel I, «De bepalingen van» laten vervallen, onder aanpassing van de desbetreffende werkwoordsvormen; voorts in onderdeel J «het bepaalde in» laten vervallen (aanwijzing 52 Ar, alsmede de toelichting daarop).

– Het slotformulier redigeren overeenkomstig aanwijzing 193 Ar.

– In de memorie van toelichting, eerste volzin, «artikel 6, derde lid» vervangen door: artikel 6, derde en vierde lid.

– In de memorie van toelichting de vervanging in een aantal wetsartikelen van «stichtingsbrief» door «statuten» van een nadere toelichting voorzien.

– In de memorie van toelichting, vijfde alinea, «artikel 32, tweede, derde en vijfde lid» vervangen door: artikel 32, tweede, derde en zevende lid.

– In de memorie van toelichting, voorlaatste alinea, «tweede titel van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door: tweede titel van het Eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts «Wet van 31 december 1991» vervangen door: Wet van 31 januari 1991.

– Nu in de laatste volzin van de memorie van toelichting wordt meegedeeld dat de Verzekeringskamer is gehoord, tevens de mening van de Verzekeringskamer vermelden.

Naar boven