24 103
Wijziging van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds onder meer in verband met de invoering van een premiegrensinkomen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Het onderhavige wetsvoorstel, dat grotendeels op initiatief van het notariaat tot stand is gekomen, strekt er met name toe in artikel 6, derde en vierde lid, een premiegrensinkomen te introduceren. Tot nu toe was de pensioenbijdrage afhankelijk van de uit het beroep van notaris genoten beroepswinst respectievelijk uit het beroep van kandidaat-notaris genoten inkomen en was ongelimiteerd. Met het invoeren van een premiegrensinkomen is het systeem van volstrekte solidariteit van de notaris met de kandidaat-notaris verlaten en is dit vervangen door een systeem van beperkte solidariteit. Beperkte solidariteit omdat de kandidaat-notaris per kalenderjaar nog steeds, zoals voorheen, een lager percentage (7,8%) dan de notaris (14,3%) van zijn inkomen resp. van zijn beroepswinst aan het pensioenfonds is verschuldigd. Deze percentages zijn respectievelijk vastgelegd in de artikelen 37 en 38 van het pensioenreglement. Het maximumbedrag waarover premie moet worden betaald is zowel voor de notaris als voor de kandidaat-notaris gelijk en wordt door het bestuur van de stichting notarieel pensioenfonds vastgesteld. Het instellen van een verschillend maximumbedrag waarover premie is verschuldigd wordt niet gewenst geacht. Er wordt bij de financiering van de jaarlijks door de kandidaat-notaris te vestigen aanspraak ongeveer 50% van de daartoe benodigde premie door de notaris opgebracht in de vorm van een hoger premiepercentage. Deze bijdrage van ongeveer 50% in de pensioenlasten van de kandidaat-notaris is in overeenstemming met wat de notaris bijdraagt in de pensioenregeling voor personeelsleden met een andere status dan die van kandidaat-notaris. Het instellen van verschillende maximumbedragen voor notarissen en kandidaat-notarissen zou deze verhouding kunnen verstoren en leiden tot een (nog) hogere premiebijdrage door de notaris in de pensioenlasten van de kandidaat-notaris.

Overigens dient in aanmerking te worden genomen dat de deelnemers aan het notarieel pensioenfonds zelf de kosten van hun pensioenvoorzieningen dragen, terwijl ook overigens de Staat geen financiële bemoeiing heeft met de (kandidaat-)notarissen.

Tevens wordt voorgesteld om in artikel 6, tweede lid, het begrip «wettige kinderen» te wijzigen in «kinderen die in familierechtelijke betrekkingen staan tot de deelnemer of gewezen deelnemer». Daarmede is het onderscheid tussen wettige en onwettige kinderen weggenomen en wordt tevens geanticipeerd op de ontwikkelingen terzake in het afstammingsrecht.

2. De voorgestelde bepalingen, zoals neergelegd in de artikelen 19 en 20, stemmen inhoudelijk overeen met het «oude» artikel 20.

In het voorgestelde artikel 19 wordt thans, voor wat betreft de verrekening met danwel het beslag op pensioen verwezen naar de desbetreffende toepasselijke bepalingen uit de Ambtenarenwet, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 1994. De term «verrekening» is in de plaats gekomen van: «inhouding».

Overdracht van het recht op pensioen of inpandgeving van pensioen is geregeld in artikel 20. Anders dan ingevolge de Ambtenarenwet kan het hier ook gaan om nog niet daadwerkelijk ingegane pensioenen. Zulks wordt gewenst geacht opdat het notarieel pensioenfonds medewerking kan verlenen aan een bijvoorbeeld door een deelnemer en zijn gewezen echtgenote overeengekomen overdracht van nog niet ingegane rechten.

Omwille van de duidelijkheid is hier artikel 32, tweede, derde en zevende lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet uitgeschreven.

3. Tevens zij opgemerkt dat enkele redaktionele wijzigingen worden voorgesteld zoals de vervanging van het woord «stichtingsbrief» door het meer eigentijdse woord «statuten».

In artikel 23, eerste lid, dient de zinsnede «van de tweede afdeling» te worden geschrapt omdat de tweede afdeling van de tweede titel van het Eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarop wordt gedoeld, bij Wet van 31 januari 1991, Stb. 50, is vervallen.

4. Ten slotte wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om artikel 3 te schrappen. Hierin is een tabel opgenomen van de data van ontslag van die notarissen die vóór 1 januari 1889 zijn geboren. Het moge duidelijk zijn dat de inhoud van dit artikel reeds geruime tijd niet meer van waarde is.

Er zij op gewezen dat de Verzekeringskamer omtrent de thans voorgestelde wetswijziging is gehoord en hiermede kan instemmen.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven