nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
De ondergetekenden hebben met belangstelling kennis genomen van de inhoud
van het door de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgebrachte
verslag.
De leden van de CDA-fractie hadden enige aarzeling bij het onderhavige
wetsvoorstel, omdat naar hun oordeel de hogere consumptie van ziekenfondsverzekerden
niet alleen wordt verklaard door het verschil in sociaal-economische posities,
maar ook door het verschil in prikkels dat uitgaat op de medische consumptie,
samenhangend met de verzekeringsvorm. De ondergetekenden willen op zichzelf
niet uitsluiten dat verschillen in prikkels tussen verzekeringsvormen –
hoewel niet gemakkelijk aantoonbaar – aanleiding kunnen geven tot bepaalde
consumptieverschillen. Voor zover daarvan sprake zou zijn, is de laatste jaren
juist ook door middel van het invoeren van verzekeraarsbudgettering en vergroten
van de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerden een beleid gevoerd om
binnen het stelsel van ziektekostenverzekeringen meer eenvormigheid van prikkels
te bereiken. Het voorliggende wetsvoorstel richt zich evenwel niet op het
rechttrekken van verschillen in prikkels tussen de diverse onderdelen van
het verzekeringssysteem, maar houdt verband met het rechttrekken van institutioneel
bepaalde consumptieverschillen. Voor de kostenverschillen die het gevolg zijn
van het feit dat in het bijzonder uitkeringsgerechtigden op grond van de sociale
zekerheidsregelingen wegens inkomensderving bij arbeidsongeschiktheid verplicht
ziekenfondsverzekerd zijn, terwijl zij, in verband met hun ziekte/arbeidsongeschiktheid,
gemiddeld relatief hoge ziektekosten hebben, kunnen de ziekenfondsen niet
verantwoordelijk worden gesteld. De verzekeringsvormparameter in de AWBZ-budgettering
voorkomt dat de ziekenfondsen met de nadelige financiële gevolgen van
deze institutioneel, door de wetgever bepaalde verschillen worden geconfronteerd.
Bovendien wijzen de ondergetekenden er op dat het in het kader van het
onderhavige wetsvoorstel vanuit het oogpunt van prikkels voor de verzekerden
niet zozeer relevant is of de verzekerden de ziekenfondsverzekering dan wel
de particuliere of publiekrechtelijke verzekering als achtergrond hebben.
De door de leden van de CDA-fractie bedoelde prikkels werken immers gelijk
uit voor alle AWBZ-verzekerden, of deze nu zijn aangemeld via
een ziekenfonds, een particuliere of een publiekrechtelijke verzekeraar. Binnen
de uitvoering van de AWBZ geldt geen onderscheid tussen verzekerden, afkomstig
uit de diverse verzekeringssectoren. Zo gelden bij voorbeeld de regels van
het Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS) op gelijke wijze voor alle AWBZ-verzekerden.
De leden van de fracties van de VVD, het CDA en de RPF wensten geïnformeerd
te worden over de duur van het «voorlopige» karakter van het hanteren
van de verzekeringsvormparameter in de AWBZ-verstrekkingenbudgettering. In
verband daarmee merken de ondergetekenden op dat het in het voornemen van
het kabinet ligt met ingang van 1 januari 1996 een aantal AWBZ-verstrekkingen
over te hevelen naar de ziekenfondsverzekering, de particuliere en de publiekrechtelijke
verzekering. Het betreft hier de verstrekkingen farmaceutische hulp, hulpmiddelen,
audiologische hulp, erfelijkheidsonderzoek en revalidatievoorzieningen. Aangezien
juist ten aanzien van deze verstrekkingen de AWBZ-verzekeraars thans worden
gebudgetteerd, zal met ingang van genoemde datum die budgettering –
en daarmee tevens het hanteren van onder meer de verzekeringsvormparameter –
de facto komen te vervallen.
De onderhavige wijziging van artikel 40 van de WFV wordt echter niettemin
nodig geacht, omdat zij terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1992 –
het moment van aanvang van de AWBZ-verstrekkingenbudgettering – zal
hebben.
Hiermee is tevens antwoord gegeven op de vraag van de leden van de fracties
van de VVD en de RPF inzake de relatie tussen het onderhavige wetsvoorstel
en de kabinetsnota «Zorg in het regeerakkoord» (kamerstukken II,
1994–1995, 24 124, nrs. 1 en 2).
De leden van de fracties van de VVD en de RPF vroegen ten slotte waarom
de onderhavige wijziging niet eerder is voorgesteld.
In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is reeds
aangeduid dat ten tijde van de invoering van de AWBZ-verstrekkingenbudgettering
(1992) ten onrechte buiten beschouwing is gebleven dat weliswaar doel en strekking
van artikel 40, vijfde lid, van de WFV het hanteren van de verzekeringsvorm
als verdeelcriterium toelieten c.q. noodzakelijk maakten, maar dat de letter
van die bepaling zich daartegen verzette.
Overigens zij opgemerkt dat een ontwerp van het wetsvoorstel op 23 juni
1994, drie maanden nadat de Ziekenfondsraad over het voornemen tot wijziging
van artikel 40 van de WFV had geadviseerd, is aangeboden aan Hare Majesteit
de Koningin ter advisering door de Raad van State. Dat de verdere afwikkeling
tot op heden niet sneller is verlopen vindt zijn reden in het feit dat tussentijds
prioriteit moest worden gegeven aan onder meer de implementatie van de Wet
Van Otterloo, de invoering van de ZFW-franchise, de afschaffing van de nominale
kinderpremies in de AWBZ en de ZFW en aan de voorbereiding van de wijzigingen
in de budgettering op grond van de AWBZ en de ZFW met ingang van 1-1-1996
als gevolg van de in het regeerakkoord van 1994 opgenomen beleidsmaatregelen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
R. L. O. Linschoten