24 095 Frequentiebeleid

Nr. 340 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 april 2013

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen die de vaste commissie voor Economische Zaken van uw Kamer heeft gesteld naar aanleiding van de kennisgeving over het ontwerp-bekendmakingsbesluit voor de uitgifte van de kavels A7, B38 en C08 (Kamerstuk 24 095, nr. 337.). Voordat ik op de vragen van de leden van de vaste commissie in ga (de antwoorden op de vragen van de commissie zijn gedrukt onder Kamerstuk 24 095, nr. 341), wil ik eerst kort de uitgangspunten van het gevoerde frequentiebeleid en de achtergronden van de thans ontstane situatie toelichten.

Etherfrequenties zijn schaars. Dit geldt ook voor de FM-frequenties. In mijn beleid streef ik naar een doelmatig gebruik van de beschikbare frequentieruimte. In verband met dat streven is het wenselijk om de thans braakliggende kavels A7, B38 en C08, inclusief verplichting tot digitalisering, alsnog uit te geven voor de resterende periode tot 1 september 2017. Zoals ook in eerdere correspondentie met uw Kamer is aangegeven past dit in het gevoerde digitaliserings- en verlengingsbeleid. Zie hiervoor onder meer Kamerstuk 24 095, nr. 241. Met de voorgenomen uitgifte van de kavels A7, B38 en C08 inclusief verplichting tot digitalisering wordt schaarse frequentieruimte opnieuw beschikbaar gesteld aan potentiële gegadigden en wordt het aanbod van zowel analoge als digitale radio voor de luisteraar verder vergroot. Dit draagt bij aan een doelmatig frequentiegebruik en een succesvolle transitie naar digitale radio.

Conform de aankondiging in de hierboven genoemde brief zijn per september 2011 de reeds vergunde landelijke commerciële FM-vergunningen verlengd voor een periode van zes jaar (2011–2017) met een verplichting tot digitalisering. Voor deze verlenging betalen de vergunninghouders gezamenlijk in totaal bijna € 100 miljoen aan de Nederlandse Staat in de vorm van een afdracht die in termijnen betaald mag worden. Deze waarde is gebaseerd op een zorgvuldige berekening uitgevoerd door het onderzoeksbureau SEO economisch onderzoek. Voor de toen nog braakliggende kavels A7 en A8 is in de zomer van 2011 een uitgifteprocedure doorlopen. De vergunning voor het (geclausuleerde) kavel A8 is daarbij verleend, terwijl de vergunning voor het ongeclausuleerde kavel A7 onverdeeld is gebleven, omdat geen van de aanvragers aan de gestelde voorwaarden voldeed. De vorige minister van Economische Zaken heeft daarop het uitgangspunt ingenomen – en ik deel dat uitgangspunt – dat de vergunninghouders van wie de vergunning is verlengd, vergelijkbare financiële verplichtingen moeten hebben als de partij die een vergunning verwerft tijdens een verdeling.

Tegen deze achtergrond is de toezegging gedaan zo nodig de voor de verlenging opgelegde eenmalige bedragen te corrigeren. Of er sprake is van een «level playing field» en of met andere woorden de door de verlengde vergunninghouders betaalde eenmalige bedragen gecorrigeerd dienen te worden om een gelijk speelveld te realiseren zal eerst na afloop van de uitgifte van kavel A7 worden bezien. Eerst dan is duidelijk welke financiële verplichtingen op de nieuwe vergunninghouder rusten (in de vorm van het te betalen veilingbod) en met welke verschillen tussen de verlengde en de verleende vergunningen rekening moet worden gehouden. Wat dit laatste betreft valt te denken aan de kortere looptijd van de vergunning, de gewijzigde marktomstandigheden en de gewijzigde economische vooruitzichten. In verband hiermee zal de marktwaarde van kavel A7 anno 2013 naar verwachting lager zijn dan de in 2011 berekende marktwaarde. Als de veiling van kavel A7 leidt tot een lagere prijs dan de in 2011 berekende marktwaarde, dan is dat enkele feit op zich dus geen aanleiding om een correctie toe te passen.

De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven