24 095
Frequentiebeleid

nr. 102
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 mei 2002

Hierbij informeer ik uw Kamer, mede namens de staatssecretaris van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in antwoord op de volgende moties:

1. Motie van de leden Vendrik en Wagenaar, TK 2001–2002, 24 095, nr 89; inzake de grondslagen van de prijsvaststelling voor de tijdelijke uitgifte van zero base frequenties;

2. Motie van het lid Wagenaar c.s., TK 2001–2002, 24 095, nr 94, inzake het overleg met de uitvoeringsorganisaties Nozema en Broadcast Partners om te bevorderen dat de kavels voor nieuwkomers daadwerkelijk per 1 september 2002 in gebruik kunnen worden genomen;

3. Motie van het lid Wagenaar c.s., TK 2001–2002, 24 095, nr 95, inzake een adequate bedekking voor de regionale omroepen.

Ad 1. Grondslagen van de prijsvaststelling Financieel Instrument

De regeling vaststelling eenmalig bedrag commerciële radio-omroep 2002 (DGTP/02/01445), is door mij, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, op 8 april 2002 vastgesteld en woensdag 10 april 2002 gepubliceerd in Staatscourant nr. 69.

Met de regeling wordt beoogd gelijke gevallen gelijk en ongelijke gevallen ongelijk te behandelen. Dat is ook één van de kerngedachten van het financieel instrument. Dit betekent dat het instrument binnen dezelfde categorie voor alle partijen gelijkelijk moet worden toegepast. Het beginsel van non-discriminatie brengt dit met zich mee. Dit neemt echter niet weg dat er in het geval van zero base tussen de verschillende frequentiekavels relevante verschillen bestaan die voor de waarde van de kavel, en daarmee de vaststelling van het eenmalig bedrag, essentieel zijn.

Uit het gelijkheidsbeginsel volgt dat met die verschillen rekening dient te worden gehouden.

Bij het berekenen van het eenmalige bedrag is, gelet op het gelijkheidsbeginsel, onder meer rekening gehouden met toenemende meeropbrengst (progressief toenemende winstgevendheid) per procent luisterbereik. Potentiële radioreclame-inkomsten nemen namelijk toe bij een groter bereik, terwijl de vaste kosten ongeveer constant blijven. Er wordt een gedifferentieerd afdrachtpercentage toegepast op basis van het demografische bereik.

Daarnaast is rekening gehouden met de artistieke prestatie, de relatie die er bestaat tussen het hanteren van een bepaald verplicht format, het te behalen marktaandeel en de hieraan gekoppelde (lagere) reclame inkomsten.

Eveneens is rekening gehouden met de positie van nieuwkomers, de operationele prestatie. Er is in verband met de relatief korte looptijd van één jaar rekening gehouden met een relatief lagere omzet voor nieuwkomers alsmede met het feit dat de terugverdientijd voor investeringen voor deze nieuwe partijen aanzienlijk minder is dan voor bestaande partijen.

Daar met de vaststelling van de eenmalige bijdragen rekening is gehouden met verschillen in meeropbrengsten door toepassing van een gedifferentieerd afdrachtpercentage op basis van het bovengenoemde, is een toepassing van het financieel instrument bewerkstelligd, die alle partijen redelijk en gelijk behandeld. Het hanteren van de gemitigeerde bedragen naar aanleiding van de relevante verschillen tussen de kavels stelt de nieuwkomers alsmede de vergunninghouders met een verplicht format in staat, op basis van de verwachtingen opgenomen in de regeling, een redelijk rendement te behalen.

Ad 2. Overleg inzake implementatie kavels voor nieuwkomers

Inzake de technische implementatie van de nieuwe verdeling van radiofrequenties per 1 september 2002 vindt bij voortduring overleg plaats tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de uitvoeringsorganisaties Nozema en Broadcast Partners.

Vooropgesteld dient te worden dat de technische implementatie van zero base een technisch zeer complexe, en qua omvang bijzonder grote, frequentietechnische en logistieke operatie is, die zeker nationaal, maar ook in europees perspectief gezien zonder precedent is. Extra complicerend is dat er tijdens de omschakeling van frequenties een technisch noodzakelijke onderlinge afhankelijkheid en volgtijdigheid in acht moet worden genomen. De beide uitvoeringsorganisaties zijn reeds geruime tijd bezig met de voorbereiding daarvan, en voor een deel is de fysieke omschakeling al reeds in uitvoering genomen. Een en ander is echter mede afhankelijk van de beschikbaarheid van bouw- en milieuvergunningen voor antenne-opstelpunten.

Ter uitvoering van de motie Wagenaar c.s. (TK 2001–2002, 24 095, nr. 94) is in het overleg met de uitvoeringsorganisaties speciale aandacht besteed aan de technische beschikbaarheid van de kavels voor nieuwkomers. De uitvoeringsorganisaties hebben toegezegd zich maximaal te zullen inspannen om aan hetgeen in de motie wordt verzocht te voldoen. Duidelijk is echter dat vanwege technische en logistieke redenen het niet mogelijk zal zijn deze kavels per 1 september 2002 voor de volle 100% beschikbaar te hebben. De uitvoeringsorganisaties zullen zich echter inspannen om een zo groot mogelijk gedeelte van deze kavels op voorhand te implementeren. De volledige beschikbaarheid van deze kavels zal naar verwachting in de periode 1 september 2002 en eind december 2002 gerealiseerd worden. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat faciliteert reeds het implementatieproces op diverse wijzen, en zal deze inspanningen continueren totdat de technische implementatie geheel zal zijn afgerond.

Ad 3. Adequate bedekking voor regionale publieke omroep

Bij brief van 19 mei 2000 (TK 1999–2000, 240 95, nr. 42) zijn aan uw Kamer de eindresultaten van de onderzoeken naar de herplanning van de FM-radiofrequenties aangeboden. Door uit dit onderzoek blijkt dat er veel frequentieruimte voor de commerciële omroep beschikbaar is gekomen, echter met behoud van de vereiste ontvangskwaliteit van de publieke omroep.

Eveneens bij brief van 19 mei 2000 (TK 1999–2000 24 095, nr. 43) is uw Kamer geïnformeerd over het feit dat voor de uitzending van regionale publieke omroepprogramma's provinciaal dekkende FM-netten zijn gepland, waarbij is gesteld dat deze planningen het wettelijk voorgeschreven verzorgingsgebied niet aantasten, en dat voor een aantal provincies de bedekking binnen het verzorgingsgebied zelfs aanmerkelijk is verbeterd door middel van deze nieuwe planning.

Sindsdien zijn de frequentieplanningen ten behoeve de regionale publieke omroepen niet meer gewijzigd, dit in tegenstelling tot de planningen in het commerciële domein.

Destijds waren de regionale publieke omroepen van mening dat de geplande dekkingsgraden voldoende zekerheid bieden om aan het 100% ontvangstcriterium te voldoen. Ook de zenderexploitant Nozema was deze mening toegedaan. Sindsdien zijn de standpunten van zowel de regionale publieke omroepen, verenigd in de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) alsmede van de zenderexploitant Nozema niet gewijzigd. Overleg met deze partijen naar aanleiding van de motie Wagenaar c.s. (TK 2001–2002 24 095, nr. 95) heeft geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd. Conclusie was dat er mogelijk verwarring is ontstaan over het criterium 100% feitelijke ontvangst (wat met de huidige planningen gerealiseerd wordt) en het criterium 100% demografische dekking volgens een (strenge) planningsnorm, zoals weergegeven in de grafische presentatie van de kavels voor de publieke regionale omroep.

Een en ander is nogmaals bevestigd in een recent schrijven van de ROOS en van de zenderexploitant Nozema (zie bijlagen).1

Derhalve concludeer ik dat er aan wens van de motie, een adequate bedekking van 100% voor alle regionale publieke omroepen, is voldaan, daarbij in overweging nemende dat ook de functie van regionale rampen- en calamiteitenzender daarmee op een adequate wijze is gegarandeerd.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven