24 092
Goedkeuring van het op 5 november 1992 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden (Trb. 1993, 1 en 199)

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 december 1994 en het nader rapport d.d. 8 februari 1995, aangeboden aan de Koningin door de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 27 september 1994, no. 94.007529, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, de heer Kohnstamm, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende goedkeuring van het op 5 november 1992 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden (Trb.1993, 1 en 199).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 september 1994, nr. 94.007529, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 december 1994, nr. W04.94.0586, bied ik U hierbij aan.

1. Blijkens de memorie van toelichting ondersteunt de regering het algemene doel van het Handvest, het beschermen en bevorderen van de deels kwetsbare Europese streektalen of talen van minderheden als wezenlijk en levend onderdeel van het Europese culturele erfgoed.

Op de eerste dag waarop ondertekening mogelijk was, 5 november 1992, is het Koninkrijk der Nederlanden daartoe ook overgegaan. Naar het oordeel van de Raad van State dient in de memorie van toelichting te worden uiteengezet waarom eerst op 27 september 1994 het goedkeuringsvoorstel inzake het verdrag aan de Raad is voorgelegd.

1. De memorie van toelichting is uitgebreid met een passage op dit punt.

2. Het Handvest kent in artikel 1, naast de streektalen of talen van minderheden, de «niet-territoriale talen», in onderdeel c omschreven als: «talen gebruikt door onderdanen van de staat, die verschillen van de taal of talen gebruikt door de overige bevolking van die staat maar die, hoewel zij van oudsher binnen het gebied van die staat worden gebruikt, niet met een bepaald gebied daarvan kunnen worden vereenzelvigd».

Zoals in de memorie van toelichting terecht wordt opgemerkt, gelden de doelstellingen en beginselen van deel II van het Handvest in principe ook voor de zogenaamde niet-territoriale talen. Hierbij kan worden gedacht aan zigeunertalen en het Jiddisch, zo wordt gesteld, waarop vervolgens wordt vermeld dat voor Nederland deze bepaling maar in zeer beperkte mate relevant is.

De Raad is van oordeel dat deze passage nader moet worden uitgewerkt, aldus dat duidelijker wordt of en hoe de overeenkomstige toepassing van artikel 7, eerste tot en met vierde lid, van het Handvest zal leiden tot concrete maatregelen ten opzichte van bedoelde minderheidstalen.

2. Bedoelde passage is in de memorie van toelichting uitgewerkt.

3. In de keuze uit het «menu» van deel III van het Handvest verplicht het Koninkrijk zich tot het toepassen van vijf bepalingen uit artikel 9. In de Nederlandse vertaling van het «explanatory report» omvat de toelichting op artikel 9 de nummers 89 tot en met 98. De Raad acht de samenhang van de uitleg in de nummers 91 en 92 onhelder. Met name is niet duidelijk wat hier onder nummer 92 wordt verstaan onder «andere rechtsprekende instanties».

De Raad beveelt aan in de memorie van toelichting op dit punt helderheid te verschaffen.

3. De memorie van toelichting is op dit punt aangepast.

4. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gehoor gegeven.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 20 december 1994, no. W04.94.0586, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de memorie van toelichting aanwijzing 60 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) steeds in acht nemen.

– In de memorie van toelichting «lidstaat» en «lidstaten» steeds wijzigen in respectievelijk: lid-staat en: lid-staten (aanwijzing 93 Ar en bijbehorende toelichting).

– In hoofdstuk 3 van de memorie van toelichting, aanwijzing 90, eerste lid, Ar in acht nemen.

– De vermelding in de memorie van toelichting, hoofdstuk 3, dat een wetsvoorstel tot verruiming van de mogelijkheden van het gebruik van het Fries in het rechtsverkeer door de ministerraad is aanvaard en nu ter advisering ligt bij de Raad van State, behoeft actualisering, aangezien de Raad inzake dit wetsvoorstel (kamerstukken II, 23 818) op 18 juli 1994 (no. W03.94.0251) advies heeft uitgebracht.

– De opsomming van bepalingen uit deel III van het verdrag, zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting, vermelden overeenkomstig aanwijzing 80, derde lid, Ar.


XNoot
1

De tekst van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven