24 090
Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met de instelling van een adviesorgaan voor het beleid op het terrein van de cultuur (Raad voor het cultuurbeleid)

nr. 23
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 november 1995

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Nuis, over diens brief inzake de instelling van een tijdelijke commissie voor informatiebeleid (24 090, nr. 22).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 1 november 1995.

Van deze vragen en antwoorden brengt de commissie als volgt verslag uit.

De voorzitter van de commissie,

M. M. H. Kamp

De griffier van de commissie,

Roovers

1

Waarom beperkt de taak van de Tijdelijke Commissie voor informatiebeleid zich tot een taak bij de afstemming tussen deze adviesraden?

De taak van de Commissie is niet beperkt tot afstemming. De tijdelijke Commissie zal de meest betrokken ministers adviseren over brede vraagstukken op het terrein van informatie, communicatie en technologie.

2

Waarom adviseert de Tijdelijke Commissie voor Informatiebeleid alleen desgevraagd uitsluitend over sectoroverstijgende vraagstukken op het terrein van het informatiebeleid?

Voor de beperking tot «sectoroverstijgende vraagstukken» is gekozen omdat de instelling van de tijdelijke commissie naar het oordeel van de regering niet een uitholling tot gevolg mag hebben van de wettelijke adviestaken van de bestaande adviescolleges op de verschillende beleidsterreinen die onder de noemer informatiebeleid begrepen kunnen worden. Dat zou leiden tot onduidelijkheid, ondoelmatigheid en competitie en niet tot samenhang.

Voor het «alleen desgevraagd» adviseren is in eerste instantie gekozen omdat door deze handelwijze wordt voorkomen dat een advies niet relevant is of wordt uitgebracht, nadat beleidskeuzen al gemaakt zijn. Dit uitgangspunt is in lijn met het regeringsbeleid naar aanleiding van Raad op Maat, dat erop gericht is ongevraagde advisering te beperken. In de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 14 juli 1995 (Kamerstukken II 1994/95, 23 275, nr. 13) is nader ingegaan op de «vrije ruimte» die vaste adviescolleges binnen het door de betrokken bewindspersoon vast te stellen adviesprogramma zullen hebben. Het gaat daarbij om «vrije ruimte» voor ongevraagd advies en voor het geval actuele vraagstukken opkomen die aanleiding kunnen geven voor advisering. Wil het adviescollege die «vrije ruimte» benutten, ligt het in de rede dit tevoren met de betrokken bewindslieden te bespreken. Het is denkbaar dat dit overleg op zich zelf al leidt tot een adviesaanvraag van de betrokken bewindslieden. Anderzijds zou een bewindspersoon benutting van «vrije ruimte» door het college bij voorkeur niet moeten weigeren dan op zwaarwegende gronden.

Naar aanleiding van het overleg met de Eerste Kamer over het voorstel van tot instelling van de Raad voor cultuur en het voorstel van wet tot intrekking van de Wet op de Raad van Advies inzake Bibliotheekwezen en Informatieverzorging op 24 oktober 1995 is toegezegd dat de bovengenoemde gedragslijn, vooruitlopend op het opnemen hiervan in de Kaderwet Adviescolleges, ook voor de Tijdelijke Commissie voor Informatiebeleid van toepassing zal zijn. Daarmee zal ook voor deze commissie het door de regering beoogde evenwicht tussen politieke aansturing en mogelijkheden van eigen initiatief ontstaan.

3

Is de regering zich ervan bewust dat er ook «informatiebeleid» als onderwerp gevoerd moet worden en niet alleen per departement en daaraan verbonden afzonderlijke adviesorganen?

Ja. Bij het invullen van de taak van de tijdelijke Commissie voor informatiebeleid en bij de vormgeving daarvan heeft de zorg voor een samenhangend informatiebeleid op beide niveaus – in de advisering èn met betrekking tot het regeringsbeleid in het algemeen – een doorslaggevende rol gespeeld.

Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat het informatiebeleid een zeer breed en moeilijk te definiëren verzamelbegrip is, dat noodzakelijkerwijze wordt gekenmerkt door verschillende invalshoeken. Het feit dat het kabinet op dit vlak een actief beleid voert en een samenhangend informatiebeleid wil bevorderen betekent overigens niet dat de eigensoortige rol van de thans bij het informatiebeleid betrokken ministeries en adviescolleges daarmee opgeheven is.

4

Waarom kan er alleen uitsluitend op grond van gezamenlijke adviesaanvragen van de betreffende ministers geadviseerd worden?

De verantwoordelijke bewindspersonen hebben zich verplicht tot gezamenlijke adviesaanvragen om daarmee ook aan regeringszijde de nodige afstemming en samenhang zeker te stellen. Zie ook het antwoord op vraag 2.

5

Waarvoor is de «goede terugkoppeling naar en afstemming met de drie betrokken adviesraden nodig»?

Een goede terugkoppeling naar en afstemming met de bestaande adviescolleges wordt wenselijk geacht teneinde overlap van werkzaamheden te voorkomen en informatie-uitwisseling en afstemming van advieswerkzaamheden te bevorderen.

6 en 7

Kan nader worden toegelicht dat met het instellen van de Tijdelijke Commissie voor Informatiebeleid een dergelijke (structurele) samenwerkingsvorm wordt beproefd en dat wordt aangetoond dat deze effectief en toereikend is om de gewenste mate van samenhang in de advisering over het informatiebeleid te realiseren?

Welke gevolgen heeft dat voor de aangenomen motie Lambrechts c.s. (24 090, nr. 19)?

De Kamer is bekend met het regeringsstandpunt dat het instellen van een afzonderlijke Raad voor informatiebeleid niet noodzakelijk en dus niet gewenst is en dat een effectieve en toereikende, integrale advisering over het informatiebeleid gewaarborgd kan worden door samenwerking tussen de betrokken adviesraden. Dit overeenkomstig de regeringsstandpunten in het kader van de discussie over «Raad op Maat». Het instellen van de Tijdelijke Commissie voor Informatiebeleid biedt een extra mogelijkheid om vast te stellen of dit standpunt van de regering terecht is of dat toch de vorming van een zelfstandige Raad voor informatiebeleid wenselijk is. Indien dit laatste wordt geconcludeerd, dient daaraan in onze ogen ook daadwerkelijk gestalte te worden gegeven. Maar deze gevolgtrekking zal onderwerp van overleg in het kabinet moeten zijn.

De in vraag 6 aangehaalde passage uit onze brief van 6 september jl. heeft derhalve geen gevolgen voor de motie Lambrechts c.s. De daarin opgenomen evaluatie van de commissie over twee jaar zal immers worden uitgevoerd, zoals ik hierna verder zal toelichten.

8

Waarom wordt de commissie samengesteld uit de leden van de betrokken raden?

Een personele unie tussen de tijdelijke Commissie enerzijds en de betrokken adviescolleges anderzijds komt tegemoet aan de beoogde samenhang. Een samenstelling van de commissie uit personen die geen binding hebben met de bestaande colleges biedt naar mijn mening aanzienlijk minder garanties op een frequente uitwisseling van informatie, kennis en standpunten. Overigens sluit de regering het inschakelen van externe deskundigen, bijvoorbeeld de op deelaspecten meest vooraanstaande experts, door de commissie geenszins uit.

9

Zou de bedoeling van de indieners van de motie niet veel meer gaan in de richting van (externe) deskundigen niet zitting hebbende in de bestaande adviesraden?

Motie nr. 17 is ingediend door de leden Van Nieuwenhoven en Lambrechts. Het lid Van Nieuwenhoven heeft tijdens het plenair overleg over de aanpassing van de Wet specifiek cultuurbeleid op 14 juni 1995 in eerste termijn het volgende over de samenstelling van de commissie gezegd: «Uit de Raad voor het cultuurbeleid, uit de Raad voor verkeer en waterstaat en uit de soortgelijke raad op het gebied van economische zaken kan misschien een commissie samengesteld worden die zich zal bezighouden met het brede terrein van het informatiebeleid en de technologische vernieuwing». De huidige uitvoering van de motie komt daarmee overeen met de bedoeling van de indieners van de motie.

10

Waarom wordt de Tijdelijke Commissie voor Informatiebeleid niet ondergebracht bij de Raad voor Cultuur, zoals de motie Van Nieuwenhoven c.s. vraagt?

In de discussie in de Tweede Kamer over de onderbrenging van de Commissie is zowel door de indienster van de motie als van de zijde van de regering aangegeven dat «ophanging» van de Commissie aan de Raad voor cultuur niet de enig denkbare mogelijkheid was. In mijn brief van 6 september 1995 heb ik aangegeven dat onderbrenging van de commissie bij één van de betrokken raden afbreuk doet aan het beoogde grensoverschrijdende karakter van de commissie en kan leiden tot overheersing in de advisering door één van de invalshoeken die binnen het verzamelbegrip informatiebeleid onderscheiden kunnen worden. Op een ander argument kom ik bij vraag 11 terug.

11

Is de regering zich er van bewust dat het onderbrengen bij de Raad voor cultuur samenhangt met de 2-jarige periode en dus van zeer tijdelijke aard moet zijn? Overeenkomstig de motie komt daarna immers een zelfstandige raad voor het informatiebeleid aan de orde?

De regering realiseert zich de tijdelijke aard van de commissie en heeft geen beslissingen genomen die moeilijk zijn terug te draaien. Dat geldt ook voor de onderbrenging van de commissie. De regering meent dat de voorstructurerende werking die van onderbrenging bij één van de bestaande raden uitgaat, moet worden vermeden.

12

Waarom wordt niet vooraf een budget voor deze commissie geregeld?

Over de adviesaanvragen die de regering voornemens is voor te leggen aan de tijdelijke commissie, zal volgens de werkwijze zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 begin 1996 meer duidelijkheid ontstaan. Pas op dat moment valt ook meer te zeggen over het door de commissie benodigde middelen en de wijze van financiering hiervan. Wij zeggen u echter toe dat de commissie kan beschikken over een eigen financiële ruimte met het oog op het vervullen van haar taken.

13

Waarom wordt niet (op zijn minst) een permanent secretariaat van de Tijdelijke Commissie voor Informatiebeleid aangewezen?

Met betrekking tot de secretariële ondersteuning van de Commissie moet onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de beschikbaarheid van een of meer inhoudelijk deskundige secretarissen en anderzijds de beschikbaarheid van een secretariaat, vergaderruimte, postadres, archief, etcetera.

Het is naar mijn mening goed denkbaar dat voor het inhoudelijke secretariaat geput wordt uit het medewerkersbestand van de secretariaten van de betrokken adviescolleges, al naar gelang het type deskundigheid dat in het kader van een adviesaanvraag het meest door de commissie gewenst wordt. Dit laat vanzelfsprekend de mogelijkheid onverlet dat binnen de secretariaten medewerkers op meer permanente basis betrokken zijn bij de adviestaken van de commissie. Wij zullen bevorderen dat de algemeen secretarissen van de betrokken raden op korte termijn met elkaar in overleg treden over het treffen van een adequate voorziening voor zowel het logistieke als het inhoudelijke secretariaat van de commissie.

14

Kan uitgelegd worden waarom de regering wel een Interdepartementale Commissie voor Informatiebeleid nodig acht als ambtelijk voorportaal van de ministerraad voor dit beleidsterrein en niet (zelfs niet) een (tijdelijke) commissie voor informatiebeleid met «enige» eigen werkzaamheden wil instellen.

Deze vraag lijkt mij op een verkeerde premisse te berusten. De regering heeft immers toegezegd de motie Van Nieuwenhoven uit te voeren. Zoals in de beantwoording van uw eerste vraag reeds aangegeven, zal de taak van de commissie niet beperkt zijn tot een afstemmende taak, maar zal de commissie ook «eigen» adviestaken hebben.

Dat sprake is van een vast ambtelijk voorportaal en een tijdelijke commissie, heeft alles te maken met de achtergronden waarop ik in vraag 6 en 7 reeds ben ingegaan.

15

Wat wordt bedoeld met «(zelf-)evaluatie» van de in te stellen Tijdelijke Commissie voor Informatiebeleid?

Wij stellen ons voor dat de Commissie een verslag van haar werkzaamheden maakt en daarnaast tevens een advies geeft over de positieve en negatieve kanten van het functioneren van de Commissie in de gekozen constructie, rekening houdend met de aard en het aantal van de ontvangen adviesaanvragen. Dit advies zal een rol kunnen spelen in de evaluatie zoals bedoeld in de motie Lambrechts.

16

Hoe kan een commissie bestaande uit 3 x 2 leden van de betrokken adviesraden opgehangen aan 3 departementen in de ogen van de regering komen tot (zelf-)evaluatie?

De gekozen onderbrenging en de samenstelling van de Commissie staan naar onze mening een dergelijke (zelf-)evaluatie niet in de weg.

17

Verdient het geen aanbeveling om in elk geval ook een andere instantie dan bovengenoemde commissie de werkwijze te laten evalueren?

Ja. De betrokken ministeries zullen eveneens een evaluatie-onderzoek verrichten, eventueel ondersteund door een extern onderzoeksbureau.

18

Op welke wijze denkt de regering die evaluatie aan de Kamer voor te leggen?

Het advies van de commissie en het op grond van het eigen evaluatie-onderzoek in te nemen regeringsstandpunt over het functioneren van de advisering over het informatiebeleid kunnen in het voorjaar van 1998 onderwerp van overleg tussen Kamer en regering zijn.

19

Kan de regering de indruk wegnemen dat de motie Van Nieuwenhoven c.s. niet naar zijn bedoelingen uitgevoerd wordt?

Wij hopen met de voorgaande beantwoording van de door u gestelde vragen deze indruk te hebben weggenomen.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), M.M.H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Boers-Wijnberg (CDA), Huys (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks (HDRK), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J.M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66) en Bremmer (CDA).

Plv. leden: Schutte (GPV), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Marijnissen (SP), Duivesteijn (PvdA), Beinema (CDA), Reitsma (CDA), Lilipaly (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), Deetman (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Van der Ploeg (PvdA), Leerkes (U55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA) en Lansink (CDA).

Naar boven