24 089
Regeling van de vergoeding voor de werkzaamheden, de secundaire voorzieningen en de kostenvergoedingen van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, alsmede van de toelage en de andere voorzieningen van de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Wet vergoedingen leden Eerste Kamer)

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 27 januari 1995 en het nader rapport d.d. 10 februari 1995, aangeboden aan de Koningin door de Minister van Binnenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 16 januari 1995, no.95.000354, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot regeling van de vergoeding voor de werkzaamheden, de kostenvergoedingen en de secundaire voorzieningen van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Wet vergoedingen leden Eerste Kamer).

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 januari 1995, nr. 95.000354, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 27 januari 1995, nr. W04.95.0012, bied ik U hierbij aan.

1. Het wetsvoorstel geeft een regeling van de vergoeding voor de werkzaamheden, van de kostenvergoedingen en van de secundaire voorzieningen van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De materiële rechtspositie van de voorzitter van de Eerste Kamer is geregeld in een aparte wet (wet van 12 november 1975 tot nadere vaststelling toelage Voorzitter Eerste Kamer der Staten-Generaal, Stb. 1992, 306). In de toelichting, onder Algemeen, wordt aangegeven dat de rechtspositie van de voorzitter van de Eerste Kamer met de wetswijziging van 1 juli 1992 definitief is geregeld, anders dan de rechtspositie van de andere leden van de Eerste Kamer. Het wetsvoorstel beoogt nu een definitieve regeling te geven van de rechtspositie van de andere leden. De Raad van State constateert dat niet is geopteerd voor het samenvoegen van de beide rechtspositieregelingen in één wet. Daar komt bij dat blijkens artikel 3 een deel van het voorstel, te weten de hoofdstukken I, III en V, eveneens van toepassing is op de rechtspositie van de voorzitter van de Eerste Kamer.

Het college is van mening dat het de overzichtelijkheid en de consistentie van de regelingen ten goede zou komen wanneer de rechtspositie van de voorzitter en van de andere leden van de Eerste Kamer in één wet wordt vastgelegd. De Raad adviseert daartoe.

1. Het voorstel van wet is zodanig gewijzigd dat daarin de regeling van de rechtspositie van de voorzitter van de Eerste Kamer is opgenomen.

2. In de toelichting, onder Algemeen, worden mededelingen gedaan over de fiscale behandeling van de voorgestelde vergoedingen. Blijkens de notitie van 17 februari 1994 van de Minister van Binnenlandse Zaken heeft over de fiscale behandeling van de voorgestelde vergoedingen overleg plaatsgevonden met de Staatssecretaris van Financiën (kamerstukken I 1993/94, nr. 267a, blz. 9). Het verdient aanbeveling een mededeling in vorenstaande zin op te nemen in de memorie van toelichting.

2. In de memorie van toelichting is een passage opgenomen over het overleg dat heeft plaatsgevonden met de Staatssecretaris van Financiën inzake de fiscale behandeling van de voorgestelde vergoedingen van de leden van de Eerste Kamer.

3. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

3. De redactionele kanttekeningen van de Raad van State zijn overgenomen.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het voorstel van wet op een aantal technische punten aan te passen.

– De toelagen van de fractievoorzitters in de Tweede Kamer zijn per 1 januari 1995 nog gewijzigd. In verband hiermee zijn de bedragen, genoemd in artikel 7, aangepast.

– In de wet van 25 juni 1969 is een regeling opgenomen voor het kamerlid dat de gehele dag het voorzitterschap van de Eerste Kamer heeft waargenomen. De bestaande praktijk is echter dat in de meeste gevallen de eerste ondervoorzitter de voorzitter vervangt. Bovendien is gebleken dat ondervoorzitters extra werkzaamheden verrichten. Gelet hierop wordt de vergoedingsregeling aan deze praktijk aangepast. Hiervoor wordt aangesloten bij de regeling die geldt voor de vervanging van de voorzitter van de Tweede Kamer.

– De redactie van artikel 10 (oud artikel 13) is minder imperatief gesteld, omdat het aanwenden van secundaire voorzieningen niet verplichtend kan worden opgelegd. De vergoeding voor het treffen van secundaire voorzieningen heeft een definitief karakter gekregen. In verband hiermee wordt het bedrag van deze vergoeding op basis van een nieuw tweede lid geïndexeerd.

– Voor de indexering van verblijfkosten is aangesloten bij het Reisbesluit binnenland en de regeling die geldt voor de leden van de Tweede Kamer. De bedragen zullen worden geïndexeerd overeenkomstig de procentuele wijzigingen van de som van de componenten, genoemd in artikel 13 van het Reisbesluit binnenland. Deze componenten zijn logies, ontbijt, lunch, avondmaaltijd, kleine uitgaven overdag en kleine uitgaven 's avonds.

– Omdat op maandag geen Staatsblad verschijnt, is de inwerkingtredingsbepaling gewijzigd. Handhaving van de redactie van artikel 23 (oud artikel 17) zou betekenen, dat de wet op woensdag 14 juni 1995 in werking treedt. Gelet hierop bepaalt artikel 23 dat de wet op 13 juni 1995, de dag waarop de nieuwe Eerste Kamer voor de eerste maal bijeenkomt, in werking treedt.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 27 januari 1995, no.W04.95.0012, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 8, eerste lid, aangeven dat de wijzigingen in de bedragen worden vastgesteld door Onze Minister. Verwezen zij naar het vergelijkbare artikel 5 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer der Staten-Generaal.

– De zinsnede «het door het kamerlid bewoonde deel van de woonplaats» (artikel 11, eerste lid) verduidelijken.

– In de toelichting bij de verwijzing naar een regeling zonder citeertitel aanwijzing 87 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) in acht nemen.

– In de toelichting, onder Algemeen, de verwijzing naar «(Kamerstukken I 1993/94, nr. 276)» vervangen door: (Kamerstukken I 1993/94, nrs. 267–267c, 51–51b).

– In de toelichting op artikel 2 de verwijzing naar «het tweede lid» vervangen door: artikel 2.

– In de toelichting op artikel 13 de verwijzing naar «(Kamerstukken II 1993/94, 21 972, nr. 20) aan de voorzitter van de Eerste Kamer» vervangen door: (Kamerstukken II 1993/94, 20 921, nr. 20) aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

– Bij verwijzing in de toelichting naar andere stukken aanwijzing 219 Ar in acht nemen.

Naar boven