24 089
Regeling van de vergoeding voor de werkzaamheden, de secundaire voorzieningen en de kostenvergoedingen van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, alsmede van de toelage en de andere voorzieningen van de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Wet vergoedingen leden Eerste Kamer)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 20 maart 1995

De vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar dit wetsvoorstel, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de gestelde vragen door de regering tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De leden van de fractie van D66 zijn verheugd dat met onderhavig wetsvoorstel de rechtspositie van de leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal definitief wordt geregeld.

Deze leden onderschrijven het belang van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel vóór of op de datum waarop de nieuwe Eerste Kamer voor het eerst bijeenkomt. Zij spreken vooralsnog de verwachting uit dat deze rechtspositionele regeling daadwerkelijk vanaf deze datum kan gelden voor de nieuw gekozen Eerste Kamerleden, en vragen de regering deze gang van zaken te bevorderen.

Dat in het onderhavige wetsvoorstel de regeling van de rechtspositie van de voorzitter van de Eerste Kamer is geïncorporeerd, achten de leden van de fractie van D66 terecht en wenselijk met het oog op de overzichtelijkheid.

Artikel 4 introduceert de lijn van een 25%-norm van vergoedingen van Eerste Kamerfuncties ten opzichte van Tweede Kamerfuncties. De leden van de fractie van D66 steunen deze redenering. Deze leden stemmen in met de extra vergoeding voor fractievoorzitters. Zij zijn het eens met de regeling die de hoogte van het bedrag vaststelt op 25% van de toelage van de fractievoorzitters in de Tweede Kamer.

Hoewel hoofdstuk IV bepalingen bevat van reeds bestaande regelgeving, willen de leden van de fractie van D66 in dit verslag niet zonder meer aan deze bepalingen voorbijgaan.

Deze leden zijn van mening dat ten aanzien van de voorzitter van de Eerste Kamer terecht van de 25%-norm wordt afgeweken. Zij hebben de indruk dat de uitoefening van functie van voorzitter, naast de specifieke kamerwerkzaamheden, zodanige representatieve en kwalitatieve verplichtingen met zich brengt, dat het ambt lijkt uit te groeien tot een functie die een overheersend deel van de week in beslag neemt. De leden van de fractie van D66 vragen of de huidige vergoeding, zoals die is bepaald in artikel 11 van het onderhavige wetsvoorstel, in redelijke verhouding staat met de zwaarte van de functie. Deze leden zouden dienaangaande graag de mening van regeringszijde vernemen.

De leden van de GPV-fractie hadden met instemming kennis genomen van het voornemen de rechtspositie van de leden van de Eerste Kamer beter en duidelijker te regelen. Ook ten aanzien van politieke functies die niet als hoofdfunctie worden aangemerkt is het werken met presentiegelden voor bijgewoonde vergaderingen al lang in onbruik geraakt. De tot nu toe bij de Eerste Kamer vigerende regelgeving moet dan ook als enigszins achterhaald worden beschouwd. Uitgaan van een vast bedrag per jaar betekent in ieder geval minder administratieve belasting voor de griffie van de Eerste Kamer. Bovendien doet dit meer recht aan het feit dat ook het lidmaatschap van de Eerste Kamer zich heeft ontwikkeld tot een deeltijdfunctie van enige omvang. Het is dan niet goed meer te verdedigen dat de leden van deze Kamer voor een deel afhankelijk zijn van onzekere en wisselvallige inkomsten uit presentiegelden.

Is trouwens nader te kwantificeren in hoeverre de werkbelasting van de leden van de Eerste Kamer in de afgelopen jaren is toegenomen? Verwacht de regering dat deze ontwikkeling zich zal voortzetten, of verwacht de regering een kentering in deze ontwikkeling?

De hoogte van de voorgestelde vergoeding voor de leden van de Eerste Kamer is afgeleid van de hoogte van de schadeloosstelling van de leden van de Tweede Kamer en bedraagt ± 25 % hiervan. Hierbij is uitgegaan van het aantal vergaderingen (plenair en commissie) dat de leden van de beide Kamers bij benadering bijwonen. Is dit wel een adequate vergelijking? Immers leden van de Eerste Kamer zullen veel minder partijpolitieke activiteiten in den lande verrichten dan hun collega's aan deze zijde van het Binnenhof. Waarom is hiermee geen rekening gehouden?

Een van de uitgangspunten van de nieuwe regeling is dat deze budgettair neutraal is ten opzichte van de oude regeling. Waarom is voor dit uitgangspunt gekozen? Als nu ten principale een goede regeling voor de vergoeding van de leden van de Eerste Kamer wordt opgezet, dan moet budgettaire neutraliteit toch geen uitgangspunt zijn? Als de oude regeling te royaal was, dan zou een verantwoorde bezuiniging kunnen worden bereikt. Als de oude regeling te krap bemeten was dan moeten de extra kosten die de nieuwe regeling met zich meebrengt ook zonder morren opgebracht worden.

Nieuw in de voorgestelde regeling is een extra vergoeding voor fractievoorzitters. De leden van de GPV-fractie achten dit een alleszins te rechtvaardigen verfijning van de nieuwe regeling. Maar gelet op het uitgangspunt van de budgettaire neutraliteit leidt dit ertoe dat deze extra vergoeding van fractievoorzitters ten koste zal gaan van de vergoeding van de andere leden van deze Kamer. Zien deze leden dit juist? Zo ja, om welke reden acht de regering deze consequentie aanvaardbaar?

De leden van de GPV-fractie zouden het logisch gevonden hebben dat bij het bepalen van de hoogte van de overige vergoedingen (voor ambts-, reis- en verblijfskosten) ook een relatie was gelegd met de 25 % van de algemene vergoeding. Dit is echter niet gebeurd. Waarom niet? Als dit wel zou zijn gedaan, tot welke bedragen zou dit dan hebben geleid?

Verder viel op dat de wijze waarop de vergoeding voor reiskosten is geregeld nogal afwijkt van de manier waarop die in dit huis is vormgegeven. De vergoeding voor de kosten van openbaar vervoer komt in het geheel niet in beeld. Waarom is hier voor een afwijkende regeling gekozen?

Voor de kosten van secundaire voorzieningen is een vast bedrag geraamd dat is afgeleid van het bedrag dat voor dergelijke voorzieningen zou zijn ingehouden op basis van de APPA, indien deze wet van toepassing zou zijn geweest op leden van de Eerste Kamer. In de thans voorgestelde regeling komt dit bedrag echter boven op de voorgestelde vergoeding. Maar als de APPA hier model heeft gestaan betekent dit dan ook niet dat dit bedrag zou moeten worden ingehouden op de voorgestelde vergoeding in plaats dat dit bedrag nu als extra vergoeding wordt toegekend?

De voorzitter van de commissie,

De Cloe

De griffier van de commissie,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Brinkman (CDA), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Nijpels-Hezemans (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Essers (VVD), Dittrich (D66), Dijksman (PvdA), De Graaf (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Van Boxtel (D66), Rehwinkel (PvdA).

Plv. leden: Korthals (VVD), Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Mulder-van Dam (CDA), Van 't Riet (D66), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Vreeman (PvdA), Verhagen (CDA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), H. G. J. Kamp (VVD), Koekkoek (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+), Hoekema (D66), Van Oven (PvdA).

Naar boven