Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24087 nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24087 nr. 14 |
Ontvangen 17 oktober 1995
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1.1 komt te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;
b. regionale uitkering: het totaal van de uitkeringen waarop de provincie recht heeft op grond van de artikelen 238, 247 en 249 van de Provinciewet en op grond van artikel 39b van de Financiële-Verhoudingswet 1984;
c. uitkeringsjaar: het kalenderjaar waarover het recht op de onder b bedoelde uitkeringen ontstaat.
B. De bevoegdheid van de commissaris van de Koning
Artikel 2.2.2.1 vervalt.
a. Artikel 3.1.1 vervalt.
b. In de artikelen 3.2.1, tweede lid, en 3.2.6, tweede lid, wordt de zinsnede «het bedrag, bedoeld in artikel 3.3.2» vervangen door: de bedragen, bedoeld in de artikelen 3.3.2 en 3.4.2.
c. Artikel 3.2.7 vervalt.
d. Na paragraaf 3.3 worden twee nieuwe paragrafen ingevoegd die luiden:
Paragraaf 3.4. Tijdelijke uitkeringen
1. Het provinciaal bestuur is bevoegd om naast de provinciale inhouding, bedoeld in paragraaf 3.2, een deel van de regionale uitkering over een uitkeringsjaar in te houden ten behoeve van de bekostiging van tijdelijke uitkeringen aan de gemeenten over dat uitkeringsjaar.
2. Een tijdelijke uitkering komt ten goede aan de algemene middelen van de gemeente.
3. Het provinciaal bestuur regelt de tijdelijke uitkering. Daarbij wordt bepaald binnen welke termijn de uitkering wordt opgenomen in de gemeentelijke uitkering.
1. Het provinciaal bestuur stelt over ieder uitkeringsjaar het bedrag vast dat ten behoeve van de bekostiging van de tijdelijke uitkeringen wordt ingehouden.
2. Het bedrag is niet groter dan het bedrag dat over het uitkeringsjaar voor de gemeenten gezamenlijk wordt vastgesteld op grond van artikel 38 van de Financiële-Verhoudingswet 1984.
1. Het provinciaal bestuur doet betalingen in verband met de in dit hoofdstuk bedoelde uitkeringen aan de gemeenten, zo nodig vooruitlopend op de vaststelling van de uitkeringen over het uitkeringsjaar.
2. Indien de over enig uitkeringsjaar verrichte betalingen aan een gemeente hoger of lager zijn dan de over dat jaar voor die gemeente vastgestelde uitkeringen, wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald.
D. Het beheer van het politiekorps
a. In artikel 4.4.1 wordt de zinsnede «45, vijfde lid» vervangen door: 45, vierde en vijfde lid.
b. Na artikel 4.4.1.12 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:
1. Onze Minister houdt, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, toezicht op het financieel beheer van het politiekorps.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van het in het eerste lid bedoelde toezicht nadere regels gegeven, die zo nodig afwijken van het bepaalde in de artikelen 207 tot en met 215 en 254 tot en met 257 van de Provinciewet.
E. Luchtvaartongevallen, ongevallen Noordzee en stralingsongevallen
In artikel 4.4.5.5, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.
1. De zinsnede in de aanhef «ongevallen met meer de plaatselijke betekenis» wordt vervangen door: ongevallen van meer dan plaatselijke betekenis.
2. In het eerste lid, onder c, wordt «in plaats» vervangen door: in de plaats.
Paragraaf 4.2.1 vervalt.
Paragraaf 4.4.6 vervalt.
H. Educatie en beroepsonderwijs
In artikel 4.8.1.1, vijfde lid, wordt «bijdragen» vervangen door: bedragen.
In de artikelen 4.8.2.1, 4.8.2.3, 4.8.2.7 en 4.8.2.8 wordt «Archiefwet 19..» vervangen door: Archiefwet 1995.
J. Het centrumindelingsbesluit
a. Het opschrift van hoofdstuk 5 komt te luiden: Het havenindelingsbesluit.
b. De aanduiding «Paragraaf 5.1. Het havenindelingsbesluit» vervalt.
c. Paragraaf 5.2 vervalt.
Artikel 6.1.1, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd.
1. In het opschrift van het in de Wet op de Ruimtelijke Ordening in te voegen hoofdstuk IVB vervalt «en het centrumgebied».
2. De aanhef van het eerste lid van het in te voegen artikel 36o van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt te luiden:
Voor het gebied dat krachtens de Wet bijzondere bepalingen provincie Rotterdam is aangeduid als havengebied, treden voor de toepassing van de hoofdstukken IV, V, VA, VI, VII en VIII van deze wet en hoofdstuk IV van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing en de daarop berustende bepalingen,
3. De laatste zinsnede van het eerste lid van het in te voegen artikel 36o van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, beginnend met de woorden «met dien verstande dat», wordt op een nieuwe regel geplaatst.
In hoofdstuk 6 wordt na paragraaf 6.1 een paragraaf ingevoegd die luidt:
Paragraaf 6.1a. Stads- en dorpsvernieuwing
De wet op de stads- en dorpsvernieuwing wordt als volgt gewijzigd.
A. In artikel 39 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
1. In het tweede lid wordt in de eerste volzin «bedragen per gemeente» vervangen door: aan gemeenten en provincies uit te keren bedragen; voorts vervalt in de tweede volzin: per gemeente.
2. In het derde lid wordt na «per gemeente» ingevoegd: buiten de provincie Rotterdam.
3. In het vierde lid wordt na «per gemeente» ingevoegd: buiten de provincie Rotterdam; voorts wordt «onderscheidene» vervangen door: desbetreffende.
4. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd dat luidt:
5. Het bedrag voor de provincie Rotterdam wordt uitgekeerd aan die provincie ter storting in een provinciaal stadsvernieuwingsfonds.
B. Artikel 41, derde lid, komt te luiden:
3. Provinciale Staten van de provincie Rotterdam stellen een verordening vast, op grond waarvan die provincie geldelijke steun in het belang van de stadsvernieuwing verleent aan de gemeenten op haar grondgebied. Provinciale Staten van de andere provincies stellen een verordening vast, op grond waarvan die provincies geldelijke steun in het belang van de stadsvernieuwing verlenen aan binnen hun grondgebied gelegen gemeenten als bedoeld in artikel 39, vierde lid.
C. In artikel 41a, eerste lid, en derde lid, tweede volzin, wordt «derde of vierde lid» vervangen door: derde, vierde of vijfde lid.
In artikel 6.2.1, in het in te voegen artikel 117 van de Woningwet, wordt «of als centrumgebied» geschrapt.
In artikel 6.3.1, in het toe te voegen artikel 1, tweede lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten, wordt «of als centrumgebied» geschrapt.
In artikel 6.5.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
1. In onderdeel B, in het in te voegen artikel 26a, eerste lid, van de Wet personenvervoer, worden de laatste twee zinnen vervangen door: Zij stellen de dienstregelingen van het lokale en het interlokale openbaar vervoer vast.
2. In onderdeel C wordt de zinsnede «vierde lid» vervangen door: derde lid.
3. In onderdeel G, in het in te voegen artikel 68a van de Wet personenvervoer, wordt de zinsnede «vastgestelde of goedgekeurde dienstregeling als bedoeld in de artikelen 14 en 19» vervangen door: op grond van artikel 26a vastgestelde dienstregeling.
Aan paragraaf 6.6a wordt een artikel toegevoegd dat luidt:
In artikel 66, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, vervalt de zinsnede «Rotterdam,».
Q. Reconstructie Midden-Delfland
Na paragraaf 6.6b wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd die luidt:
Paragraaf 6.6c. Reconstructie Midden-Delfland
In hoofdstuk III van de Reconstructiewet Midden-Delfland wordt in afdeling 1, voor artikel 9 een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:
1. Voor zover een besluit van gedeputeerde staten als bedoeld in dit hoofdstuk betrekking heeft op het gebied van de provincie Rotterdam, nemen gedeputeerde staten het besluit vanaf de datum van instelling van die provincie in overeenstemming met gedeputeerde staten van die provincie.
2. Indien zij niet tot overeenstemming zijn gekomen, neemt Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het besluit, in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat.
a. Artikel 7.1.1.1, tweede lid, onder a, komt te luiden:
a. het gewogen gemiddelde van de tarieven in een jaar niet sterker stijgt dan met de maximale wijzigingsfactor voor dat jaar;
b. Artikel 7.1.2.1, tweede lid, wordt vervangen door:
2. In afwijking van artikel 3.2.3 worden het inhoudingsbesluit en het uitkeringsbesluit over het eerste uitkeringsjaar vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën. De artikelen 3.2.3, vierde lid, en 3.2.4 blijven daarbij buiten toepassing.
c. Na artikel 7.1.2.1 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. een geleidelijke invoering gedurende de eerste drie uitkeringsjaren van de verdeling van de regionale uitkering overeenkomstig hoofdstuk 3;
b. de inpassing van de uitkeringen op grond van de artikelen 3.3.1 en 3.15.1 van het Besluit verfijningen algemene uitkering 1984 in de verdeling van de regionale uitkering.
2. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen afwijken van hoofdstuk 3.
d. Na artikel 7.1.2.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd dat luidt:
In afwijking van paragraaf 3.4 worden de tijdelijke uitkeringen voor de eerste maal bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld.
e. Het opschrift van paragraaf 7.1.5 komt te luiden: Het havenindelingsbesluit.
f. Artikel 7.1.5.1, tweede lid, vervalt. Daarbij vervalt de nummering van het eerste lid van het artikel.
a. Artikel 7.2.1 komt te luiden:
Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad stelt Onze Minister de nummering van de hoofdstukken, afdelingen, paragrafen en artikelen opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen met de nieuwe nummering in overeenstemming.
b. In artikel 7.2.2, tweede lid, wordt de zinsnede «als bedoeld in de paragrafen 4.3.2, 4.8.1, 4.8.2, of in artikel 6.6.3» vervangen door: als bedoeld in paragraaf 4.3.2 of 4.8.1, of als bedoeld in artikel 6.6.3.
In samenhang met het besluit om het voorstel van Wet instelling provincie Rotterdam zodanig aan te passen dat er een herkenbare centrumgemeente blijft bestaan1, is de taakverdeling tussen provincie en gemeenten, zoals die is opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel, opnieuw bezien. Deze heroverweging heeft het kabinet tot de conclusie gebracht dat het takenpakket van de stadsprovincie grosso modo gehandhaafd dient te blijven.
Enkele taken zijn in deze nota van wijziging van het provinciaal niveau naar het gemeentelijk niveau teruggebracht. Het betreft taken die lokale karaktertrekken hebben, maar in het wetsvoorstel op provinciaal niveau waren gelegd als direct gevolg van de voorgestelde splitsing van Rotterdam in tien gemeenten. Die splitsing vroeg om een overdracht van de taak naar de provincie of naar een overdracht van bovenlokale aspecten van de taak naar de provincie. De nieuwe gemeentelijke indeling heeft de noodzaak voor die overdracht weggenomen. Het betreft met name de regeling omtrent het centrumindelingsbesluit en de regeling omtrent openbare manifestaties.
Voorts bevat deze tweede nota van wijziging bepalingen omtrent de financiële verhoudingen in de provincie, worden enkele artikelen geactualiseerd, een enkele fout of omissie hersteld en de redactie van enkele artikelen verbeterd.
Een terminologisch punt verdient in dit algemene deel nog enige bijzondere aandacht. Het wetsvoorstel kent op meerdere plaatsen een in-de-plaats-stelling. Deze is vaak als volgt geredigeerd: voor de toepassing van artikel x of hoofdstuk y van wet z treedt het provinciaal bestuur in de plaats van het gemeentebestuur. Indien bij deze redactie artikel x of hoofdstuk y een delegatie naar een algemene maatregel van bestuur kent, werkt de in-de-plaats-stelling in beginsel door in die algemene maatregel van bestuur.
In hoofdstuk 6 van het wetsvoorstel, het hoofdstuk waarin wijzigingen van andere wetten zijn opgenomen, is op enkele plaatsen van dit systeem afgeweken. De interne consistentie van de desbetreffende wetten noopte in die gevallen tot het expliciet aanduiden van de gedelegeerde regelgeving. Onderdeel K van deze nota van wijziging bevat een voorbeeld van een dergelijke afwijking.
In de onderstaande toelichting op de onderdelen wordt nader op de wijzigingen ingegaan.
In artikel 3.1.1 van het wetsvoorstel wordt een definitie gegeven van de begrippen «regionale uitkering» en «uitkeringsjaar». Omdat deze begrippen na deze nota van wijziging ook gebruikt worden in hoofdstuk 7 zijn de begrippen opgenomen in artikel 1.1 van de wet. Artikel 3.1.1 kan dan vervallen.
B. De bevoegdheid van de commissaris van de Koningin
In de eerste nota van wijziging (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 087, nr. 10) is in verband met het standpunt van het kabinet inzake de wijze van aanstelling en de bevoegdheden van de burgemeester en de commissaris der Koningin en het voornemen op dit punt algemene wetgeving voor te bereiden artikel 2.2.2.2 ingetrokken. Per abuis is daarbij artikel 2.2.2.1 niet ingetrokken. Dit wordt in onderdeel B hersteld.
Voor een toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel A.
b, c en d. Tijdelijke uitkeringen en betalingen
De regionale uitkering omvat onder meer de uitkeringen uit het Gemeentefonds, bedoeld in artikel 38 van de Financiële-Verhoudingswet 1984, de zogenaamde integratieuitkeringen. Deze uitkeringen worden gebruikt om de integratie van specifieke uitkeringen in de algemene uitkeringen te vergemakkelijken. De gelden van een specifieke uitkering kunnen naar het Gemeentefonds worden overgebracht, waarbij de verdeling van die gelden nog niet aanstonds overeenkomstig de verdeelmaatstaven hoeft te geschieden, maar tijdelijk op een andere wijze kan plaatsvinden. Deze tijdelijke verdeling wordt geregeld in een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 38 van de Financiële-Verhoudingswet 1984.
De provincie Rotterdam ontvangt deze middelen in de regionale uitkering, om ze op grond van het regionale stelsel te verdelen. Het kan wenselijk zijn om, evenals in het landelijke stelsel, de middelen tijdelijk op een andere wijze dan door middel van de regionale verdeelmaatstaven te verdelen. De bij deze nota van wijziging ingevoegde paragraaf 3.4 schept hiertoe de bevoegdheid voor het provinciaal bestuur. Het is een bevoegdheid van het provinciaal bestuur: het is ook mogelijk om de middelen wel mee te laten gaan in de verdeling door middel van de regionale verdeelmaatstaven. De bevoegdheid van het provinciaal bestuur om met een tijdelijke uitkering aan de gemeenten, gelden buiten de verdeling door middel van de regionale verdeelmaatstaven te houden is begrensd. Het bedrag aan tijdelijke uitkeringen kan het bedrag van de aan de provincie Rotterdan toegekende integratieuitkeringen niet overstijgen.
Artikel 3.2.6 van het wetsvoorstel handelt over de betalingen. Het artikel verplicht het provinciaal bestuur tot het bevoorschotten van de gemeenten, zolang de uitkeringen over het uitkeringsjaar nog niet zijn vastgesteld. De bepalingen hebben niet alleen betrekking op de gemeentelijke uitkering, maar ook op de aanvullende uitkering en de tijdelijke uitkering. Het artikel is daarom in deze nota van wijziging verplaatst van de paragraaf betreffende de provinciale inhouding en de gemeentelijke uitkering naar een aparte paragraaf.
D. Het beheer van het politiekorps
In de opsomming in artikel 4.4.1.1 van het wetsvoorstel, waarin de bepalingen van de Politiewet 1993 worden genoemd die niet van toepassing zijn, wordt artikel 45, vierde lid, van de Politiewet 1993 niet genoemd. Als gevolg daarvan zou het toezicht door de Minister van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie, op het financieel beheer van het politiekorps ook in de provincie Rotterdam plaatsvinden overeenkomstig de artikelen 203 tot en met 211 en 260 tot en met 264 van de Gemeentewet, waarbij de kanttekening moet worden gemaakt dat artikel 264 per 1 januari 1994 is vervallen. De Provinciewet kent echter overeenkomstige bepalingen als de genoemde artikelen uit de Gemeentewet. Derhalve is er bij nader inzien voor gekozen artikel 45, vierde lid, van de Politiewet 1993 niet van toepassing te laten zijn. Daarvoor in de plaats is een nieuw artikel 4.4.1.12a geformuleerd, waarin het toezicht op het financieel beheer van het politiekorps in de provincie Rotterdam wordt gebaseerd op de desbetreffende artikelen uit de Provinciewet, met dien verstande dat (net als bij artikel 45, vierde lid, van de Politiewet 1993) het toezicht door de Minister van Binnenlandse Zaken plaatsvindt in overeenstemming met de Minister van Justitie en dat bij algemene maatregel van bestuur nadere, waar nodig afwijkende, regels worden gesteld.
E. Luchtvaartongevallen, ongevallen Noordzee en stralingsongevallen
In dit onderdeel wordt de redactie van artikel 4.4.5.5 verbeterd.
Dit onderdeel en onderdeel L hangen samen. Dit onderdeel leidt ertoe dat in hoofdstuk 4 een artikel komt te vervallen. In onderdeel L wordt in hoofdstuk 6 van de wet een nieuw artikel ingevoegd.
Het nieuwe artikel bevat enkele wijzigingen in de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing als gevolg van de instelling van de provincie Rotterdam. Met de wijziging van artikel 39, tweede lid, van die wet wordt bewerkstelligd, dat niet meer voor elke afzonderlijke gemeente een bedrag hoeft te worden berekend in het kader van de vaststelling van de bijdrage op voet van die wet. De berekening van afzonderlijke bedragen voor de gemeenten die in de plaats treden van de op te heffen gemeente Rotterdam zou een voor de provincie Rotterdam nadelig – en daarmee ook landelijk afwijkend – resultaat opleveren in vergelijking met de situatie dat die gemeente zou voortbestaan.
De overige wijzigingen zijn technische aanpassingen waarmee duidelijk in genoemde wet wordt vastgelegd dat geen enkele gemeente in de provincie Rotterdam zal beschikken over een gemeentelijk stadsvernieuwingsfonds.
In een eerder stadium is in de memorie van toelichting aangekondigd dat nog zou worden bezien op welke wijze de benodigde provinciale sturing ten aanzien van grootschalige evenementen vorm gegeven zou kunnen worden. Deze sturing leek met name nodig ten aanzien van grootschalige evenementen in het stedelijk gebied van de provincie Rotterdam. Bij eerste nota van wijziging is daarom paragraaf 4.4.6 in het wetsvoorstel ingevoegd. In die paragraaf worden enkele bevoegdheden van het gemeentebestuur, zoals die zijn geregeld in de Wet openbare manifestaties en in de Zondagswet, op provinciaal niveau gelegd. Hiermee werd een provinciale sturing mogelijk gemaakt van de bovenlokale aspecten van deze wettelijke regelingen
De heroverweging van de taakverdeling, die samenhangt met het nieuwe voorstel voor de gemeentelijke indeling van de provincie Rotterdam, heeft in dit geval opnieuw geleid tot een wijziging van het wetsvoorstel. De noodzaak van een provinciale sturing van grootschalige evenementen kwam met name voort uit de omstandigheid dat het centrum van het stedelijk gebied (waar zich verreweg het grootste deel van deze evenementen afspeelt) in verschillende gemeenten was gelegen. Dit is in het nieuwe indelingsvoorstel niet meer het geval. De behoefte aan provinciale sturing van grootschalige evenementen is daarmee sterk verminderd. Dat is evenzeer het geval ten aanzien van die evenementen of aspecten van evenementen die onder de regeling van de Wet openbare manifestaties en van de Zondagswet vallen. Op grond hiervan wordt in deze nota van wijziging paragraaf 4.4.6 uit het wetsvoorstel geschrapt. Dat betekent overigens niet dat de provincie alle invloed op het terrein van de grootschalige evenementen is ontzegd. In dit verband wordt verwezen naar het betoog in de toelichting op de eerste nota van wijzigingen (zie pagina 19 e.v. van die toelichting).
H. Educatie en beroepsonderwijs
In verband met een wijziging van het voorstel van Wet educatie en beroepsonderwijs (Kamerstukken I, 23 778) naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer dienen de bepalingen over educatie en beroepsonderwijs in de WbbpR op één punt te worden aangepast. Onderdeel H bevat deze aanpassing.
In paragraaf 4.8.2 van de WbbpR wordt verwezen naar de nieuwe Archiefwet. Omdat de nieuwe Archiefwet op het moment van verzending van de WbbpR naar de Tweede Kamer nog geen definitieve citeertitel had werd nog gesproken van de «Archiefwet 19..». Door middel van deze wijziging wordt de verwijzing in paragraaf 4.8.2 aangepast aan de definitieve citeertitel: Archiefwet 1995.
J. Het centrumindelingsbesluit
Het centrum van Rotterdam heeft een bovengemeentelijke betekenis. Dat is niet anders bij het nieuwe voorstel voor de indeling van de gemeente Rotterdam. De stadsprovincie heeft op grond van het wetsvoorstel krachtige instrumenten om sturing te geven aan de ontwikkelingen in het centrum. Het integraal strategisch plan (ISP) en de bevoegdheden ten aanzien van het grondbeleid zijn voorbeelden hiervan. In een eerder stadium heeft het kabinet besloten om naast deze instrumenten nog een extra instrument aan het provinciaal bestuur ter beschikking te stellen: het centrumindelingsbesluit.
De introductie van het centrumindelingsbesluit hing voor een belangrijk deel samen met de wens het centrum van het stedelijk gebied eenduidig aan te sturen, hetgeen door een verdeling van dat gebied over verschillende gemeenten minder goed mogelijk was. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt geconstateerd dat de concentratie van regionale functies in het centrum, de daarmee samenhangende dynamiek in het centrum en het belang van het centrum in de concurrentie van Rotterdam met andere Europese (haven)steden tot een adequate regionale sturing nopen. Gelet op de verdeling van het centrumgebied over meerdere gemeenten werd het noodzakelijk geacht de provincie een instrument aan te reiken dat een meer directe werking heeft dan het ISP. Door middel van het centrumindelingsbesluit werd de provincie in staat gesteld om op voorhand de gemeentelijke bevoegdheden ten aanzien van (onder meer) bestemmingsplannen en bouw- en aanlegvergunningen over te nemen.
Nu van een verdeling van het centrumgebied over verschillende gemeenten geen of althans veel minder sprake is, valt ook de noodzaak voor dit directe instrument weg. Van de nieuwe gemeente Rotterdam kan zonder meer verwacht worden dat zij in staat is tot een snelle en doeltreffende implementatie van de beleidskeuzen die door de provincie Rotterdam in (onder meer) het ISP zijn neergelegd. Het centrumindelingsbesluit kan daarmee komen te vervallen.
Het laten vervallen van het centrumindelingsbesluit heeft overigens tot gevolg dat de overige instrumenten die de provincie kan gebruiken om de ontwikkelingen in het centrum te sturen, aan belang toenemen. Het belang van het ISP en van de bevoegdheden ten aanzien van het grondbeleid wordt groter. Aan de provincie zullen de mensen en de middelen toegekend moeten worden om van deze bevoegdheden een goed gebruik te maken.
Deze wijziging hangt samen met het vervallen van het centrumindelingsbesluit. Bovendien is nu expliciet aangegeven dat de in-de-plaats-stelling ook betrekking heeft op de gedelegeerde regelgeving. Tot slot is de indeling van het artikel verbeterd.
De wijzigingen zijn toegelicht bij de toelichting van onderdeel F.
Deze wijziging hangt samen met het vervallen van het centrumindelingsbesluit.
Deze wijziging hangt samen met het vervallen van het centrumindelingsbesluit.
De redactie van artikel 6.5.1 van het wetsvoorstel bleek verwarring op te roepen. De redactie van het artikel is verbeterd. Daarbij is bovendien rekening gehouden met een recente wijziging van de Wet personenvervoer, waarbij de leden van artikel 27 van die wet zijn vernummerd.
In enkele wetten is voor de vier grote gemeenten bepaald dat taken die in algemene zin door het provinciebestuur worden uitgevoerd in die vier gemeenten door het gemeentebestuur worden uitgeoefend. Voorbeelden hiervan zijn de Wet op de bejaardenoorden, de Welzijnswet en de Wet bodembescherming. Na de vorming van een stadsprovincie in de regio Rotterdam verliest deze bijzondere taaktoewijzing haar grond voor de gemeente Rotterdam. In het wetsvoorstel zoals dat in februari jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden zijn deze bijzondere taaktoewijzingen daarom geschrapt. Per abuis was dit nog niet gebeurd met een dergelijke bevoegdheid op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs: de bevoegdheid een verzoek in te dienen om opname in het zg. plan van scholen.
Q. Reconstructie Midden-Delfland
Ten behoeve van de herinrichting van Midden-Delfland – een weidegebied gelegen tussen Delft, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en het Westland – is in 1977 een aparte wet vastgesteld: de Reconstructiewet Midden-Delfland. Deze wet bevat regelingen voor de voorbereiding en de uitvoering van de reconstructie van het gebied. De wet bevat voorts een regeling voor grondverwerving ten behoeve van de reconstructie. Op grond van deze wet is de leiding en de uitvoering van de werkzaamheden opgedragen aan een reconstructie-commissie. In deze commissie zitten vertegenwoordigers van de overheid (provincie Zuid-Holland en enkele gemeenten) en belanghebbende organisaties (landbouw, natuur, recreatie).
De wet voorziet voorts in een bijzondere positie voor de provincie Zuid-Holland. Zo dienen gedeputeerde staten van Zuid-Holland onder meer een plan van voorzieningen vast te stellen (artikel 44 van de Reconstructiewet). Voorts kunnen gedeputeerde staten bepaalde besluiten nemen ten behoeve van de uitvoering (artikel 46). Gedeputeerde staten dienen een plan van wegen en waterlopen en een landschapsplan vast te stellen (artikel 70). Na de reconstructie wijzen gedeputeerde staten bepaalde eigendommen toe en regelen zij bepaalde beheersaspecten (artikelen 72).
Een deel van Midden-Delfland komt met de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel in de provincie Rotterdam te liggen. In dit deel van Midden-Delfland is de reconstructie nog niet volledig voltooid. Naar verwachting zal het plan van voorzieningen voor dat gebied in de tweede helft van 1996 worden vastgesteld. De reconstructie zal echter pas in 2003 of 2004 zijn voltooid. Om die reden is het noodzakelijk een voorziening te treffen op basis waarvan de provincie Rotterdam wordt betrokken bij de reconstructie. Onderdeel Q voorziet daarin.
a. Overgangsbepaling onroerende zaakbelasting
Het tarief voor onroerende zaakbelasting voor niet-woningen is, mede naar aanleiding van de inspraakreacties van ondernemersorganisatie op het voorontwerp van wet, voor een overgangsperiode van vier jaar bevroren. De overgangsbepalingen zijn daarbij zo geformuleerd dat het ook niet mogelijk is de tarieven in de overgangsperiode te verlagen. De wijziging in onderdeel R, onder a, voorziet in een andere formulering van de overgangsbepalingen waardoor een belastingverlaging in de overgangsperiode niet wettelijk wordt geblokkeerd.
b. Inhoudingsbesluit en uitkeringsbesluit voor het eerste jaar
In dit onderdeel wordt geregeld dat de bedragen per eenheid over het eerste uitkeringsjaar, zoals die worden neergelegd in het inhoudingsbesluit en in het uitkeringsbesluit over dat jaar, door de Minister van Binnenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Financiën worden vastgesteld. Vaststelling in een algemene maatregel van bestuur, zoals dit in het voorstel was neergelegd, is niet goed mogelijk, gelet op het tijdstip waarop de gegevens die hiervoor nodig zijn definitief kunnen worden bepaald. Tot in een relatief laat stadium zullen (kleine) wijzigingen op kunnen treden.
c. Overgangsregeling verdeling regionale uitkering
De invoering van het nieuwe regionale verdeelstelsel zal een verschuiving van de verdeling van de gelden uit het Gemeentefonds over de gemeenten met zich brengen. In de rapportage van april 1995 over de financiële aspecten van de wetsvoorstellen voor de provincie Rotterdam is hierover reeds aan de Tweede Kamer bericht (Kamerstukken II, 1994–1995, 24 087, nr. 7). Op dit moment wordt onderzoek verricht om de kwantificering van de herverdeeleffecten nader te preciseren. Zodra hierover meer bekend is zal de Kamer worden geïnformeerd.
Evenals bij de invoering van het nieuwe landelijke verdeelstelsel, is het niet de bedoeling om de herverdeeleffecten op één moment volledig door te voeren, maar om een overgangsperiode van drie jaren te maken. Gedurende deze drie jaren zullen de herverdeeleffecten, zowel de positieve als de negatieve, worden gematigd. De wijze waarop deze overgangsregeling vorm wordt gegeven is mede afhankelijk van de wijze van samenloop van de invoering van het nieuwe landelijke verdeelstelsel met de invoering van het regionale stelsel. De vormgeving wordt daarom nader bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld.
In de artikelen 3.3.1 en 3.15.1 van het Besluit verfijningen algemene uitkering 1984 worden de tijdelijke verfijning monumenten en de tijdelijke verfijning rioleringen geregeld. Dit zijn uitkeringen aan gemeenten uit het Gemeentefonds die het karakter hebben van een vaste vergoeding over 25 jaar in verband met de door een gemeente gedane investeringen in monumenten en rioleringen. Zij worden bij de invoering van het nieuwe landelijke verdeelstelsel voortgezet. Deze uitkeringen maken deel uit van de regionale uitkering. Het is de bedoeling om deze uitkeringen aan de desbetreffende gemeenten gewoon door te laten lopen. Zij dienen dan buiten de verdeling door middel van de regionale verdeelmaatstaven te blijven. Ook in dit geval is de wijze van vormgeving van de inpassing van deze uitkeringen in het regionale stelsel mede afhankelijk van de wijze van samenloop met de invoering van het nieuwe landelijke verdeelstelsel. De vormgeving wordt daarom ook hier bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld.
In artikel 7.2.1 van het wetsvoorstel wordt de Minister van Binnenlandse Zaken opgedragen de nummering van hoofdstukken, afdelingen, paragrafen en artikel opnieuw vast te stellen en de zinsnede «Archiefwet 19..» te vervangen door de definitieve citeertitel van de nieuwe Archiefwet. Omdat dit laatste al is gebeurd in onderdeel I van deze nota van wijziging is de redactie van de slotbepaling aangepast.
Doordat de Archiefwet 1995 reeds in werking is getreden kunnen de bijzondere archiefbepalingen voor de provincie Rotterdam (paragraaf4.8.2) gelijk met de andere bepalingen van het voorliggende wetsvoorstel in werking treden. Om die reden kan de vermelding van paragraaf 4.8.2 in slotbepaling 7.2.2 komen te vervallen.
Zie de tweede nota van wijziging met betrekking tot het voorstel voor de Wet instelling provincie Rotterdam (Kamerstukken II, 24 088).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24087-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.