24 074 (R1531)
Goedkeuring van het op 17 mei 1994 te Parijs tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake personencontrole op de luchthavens op Sint Maarten (Trb. 1994, 144)

nr. 12
NADER VERSLAG VAN DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

Ontvangen 20 maart 1998

De Staten van de Nederlandse Antillen hebben met belangstelling de Nota naar aanleiding van het verslag van de Staten van de Nederlandse Antillen op bovenvermeld ontwerp van Rijkswet gelezen.

Naar aanleiding van deze nota willen de Staten de volgende op- en aanmerkingen naar voren brengen.

De P.A.R.-fractie is van mening dat ratificatie van het onderhavige verdrag onderhand dient plaats te vinden. De oneffenheden die nog in het verdrag zijn overgebleven zullen, naar de mening van de P.A.R.-fractie, op grond van de ervaring die men tijdens de uitvoering van het verdrag zal opdoen, gladgestreken dienen te worden. Een ervan is volgens de P.A.R.-fractie de personele samenstelling van de bij het verdrag in te stellen Commissie en Werkgroep. Deze samenstelling zal volgens het verdrag, een prerogatief zijn van de verdragsluitende partijen, aldus de P.A.R.-fractie. De P.A.R.-fractie betreurt het echter dat deze Commissie en Werkgroep zulk een veelheid aan taken en zulke vergaande bevoegdheden in handen krijgen, zonder dat enige invloed hierop door het parlement gewaarborgd wordt. De P.A.R.-fractie wil de Minister in overweging geven om bij de benoeming van de leden van de Commissie en Werkgroep tenminste de voorkeur te geven aan personen afkomstig van Sint Maarten, danwel personen die voldoende binding hebben met het eiland.

De D.P.-Sint Maarten-fractie heeft goede nota genomen van de antwoorden van de Minister op de verslagen van zowel de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken als de Staten van de Nederlandse Antillen. Bedoelde antwoorden hebben de D.P.-Sint Maarten-fractie echter nog steeds niet kunnen overtuigen; vooralsnog blijft de D.P.-Sint Maarten-fractie op haar standpunt staan dat de verdragsbepalingen in hun huidige bewoordingen nadelige gevolgen zullen hebben voor de economie van het eiland Sint Maarten, in het bijzonder v.w.b. het kooptoerisme op het Nederlands gedeelte van Sint Maarten.

Voor wat betreft de definitie van het woord vreemdeling in de begripsbepaling, artikel 2 van het verdrag, blijft de D.P.-Sint Maarten-fractie op haar standpunt staan dat deze conform de bepalingen van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no. 17) dient te luiden.

Verder blijft de D.P.-Sint Maarten-fractie zich verzetten tegen het vereiste dat een persoon die het Nederlandse gedeelte van Sint Maarten binnen wil komen, dient te voldoen aan de toelatingsvereisten voor het Franse gedeelte, en vice versa. Artikel 4, lid 1, sub b dient daarbij overeenkomstig gewijzigd te worden.

Eveneens blijft het voor de D.P.-Sint Maarten-fractie een moeilijke zaak dat aan de Commissie (artikel 13 van het verdrag) zulke vergaande bevoegdheden worden toegekend. Bovendien, zo brengt de D.P.-Sint Maarten-fractie naar voren, ziet zij het nut van een werkgroep niet in.

Concluderend wil de D.P.-Sint Maarten-fractie verklaren dat, mocht de tekst van het verdrag ongewijzigd blijven, zij ratificatie van het onderhavige verdrag niet wenselijk acht.

De D.P.-Curaçao-fractie brengt naar voren dat uit het antwoord van de minister blijkt dat er reeds een commissie aan het werk is.

Door wie zijn de leden van deze commissie benoemd? De D.P.-Curaçao-fractie ondersteunt de mening van de D.P.-Sint Maarten-fractie en geeft de Minister in overweging om de onderhandelingen over het verdrag te heropenen.

De P.N.P.-fractie is van mening dat er een oplossing dient te worden gevonden voor de in het vorige verslag van de Staten naar voren gebrachte knelpunten, vóórdat ratificatie plaats heeft. Deze fractie acht deze knelpunten van zulk een fundamenteel belang, dat zij het onaanvaardbaar acht dat deze pas na ratificatie opgelost gaan worden. Eveneens is de P.N.P.-fractie van oordeel dat de te benoemen Commissie (artikel 13 van het verdrag) representatief zal moeten zijn voor het eiland Sint Maarten.

Resumerend komen de Staten tot de conclusie dat de inhoud van het verdrag indruist tegen het belang van het eiland Sint Maarten en haar sociaal-economische ontwikkeling. De Staten vinden het noodzakelijk dat onderhandelingen over de inhoud van het verdrag worden heropend zodat in een hernieuwde tekst van het verdrag duidelijk tot uiting komt dat rekening is gehouden met de bezwaren, wensen en bezorgdheid van de bevolking van Sint Maarten. De Staten geven de Koninkrijksregering in overweging om, middels de geëigende diplomatieke kanalen, de Franse Republiek te benaderen, teneinde de noodzakelijke wijzigingen in het verdrag aan te brengen, zodat eveneens het onderscheid met betrekking tot de toelatings- en uitzettingsvereisten welke tussen de Nederlandse Antillen en de Franse Republiek bestaan, tot uiting komt.

De Staten willen op grond van het voorgaande adviseren om ratificatie van het onderhavige verdrag af te wijzen en de Minister van Buitenlandse Zaken op te dragen hernieuwde onderhandelingen over de inhoud van het verdrag te openen, met inachtneming van bovenvermelde bezwaren.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de Centrale Commissie van de 18de maart 1998.

De Rapporteur,

L. A. George-Wout

Naar boven