24 073
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kroatië inzake internationaal vervoer over de weg; Zagreb, 20 september 1994

A
nr. 189a
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 29 november 1994 en het nader rapport d.d. 12 januari 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken.

Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 28 oktober 1994, no. 94.008482, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Kroatië inzake het internationale vervoer over de weg; Zagreb, 20 september 1994, met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 oktober 1994, nr. 94.008482, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 november 1994, nr. W09.94.0645, bied ik U hierbij aan.

1. De Gemengde Commissie, die ingevolge artikel 8 van het verdrag wordt ingesteld, heeft onder meer regulerende bevoegdheid. De toelichtende nota stelt dienaangaande dat de Gemengde Commissie de eisen voor de toegang tot de markt bepaalt, deze eisen kan aanpassen aan het gewenste niveau, zonder dat voor elke wijziging van het vervoersregime een wijziging van het verdrag nodig is en dat het verdrag daarmee het karakter heeft gekregen van een kaderverdrag.

Om onduidelijkheden in verband met het karakter van deze nadere regulering te voorkomen – de nadere regulering kan zich aan het goedkeuringsrecht van de Staten-Generaal onttrekken – verdient het aanbeveling in de toelichtende nota aan te geven dat wat in deze commissie overeengekomen wordt, voor zover dat volkenrechtelijke rechten en verplichtingen in het leven roept, beschouwd moet worden als uitvoeringsverdrag, dat geen parlementaire goedkeuring behoeft, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring voorbehouden.

Aan de aanbeveling van de Raad is gevolg gegeven.

2. In de preambule van het verdrag worden de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Republiek Kroatië als de verdragspartijen aangeduid. Zowel volkenrechtelijk als naar Nederlands staatsrecht geldt echter de staat en niet de regering als verdragspartij.

De Raad van State dringt erop aan dat in de toekomst bij de onderhandelingen over de tekst van verdragen wordt bevorderd dat het Koninkrijk als verdragspartij wordt aangegeven en niet de regering van het Koninkrijk.

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad moge worden verwezen naar het nader rapport d.d. 30 november jl., DVE/PA-103199, met betrekking tot het advies van de Raad van State bij het op 27 augustus 1994 te Tirana tot stand gekomen SNV-verdrag met Albanië, in welk rapport onder meer werd vermeld dat ook in die gevallen dat in een verdrag de staten niet worden genoemd als verdragspartij, toch steeds vaststaat dat er sprake is van binding van de staten. Overigens verdient hierbij vermelding dat het thans aan de orde zijnde verdrag reeds in februari 1993 werd geparafeerd – d.w.z. vóór de tijd dat (zoals vermeld in genoemd rapport) meer dan voorheen van Nederlandse kant bij de onderhandelingen wordt gestreefd naar het noemen van de staten als verdragspartij.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoelde Overeenkomst wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

W. Kok

Naar boven