24 072
Enquête Opsporingsmethoden

24 764
Loopbaanbeleid topkader politie

nr. 98
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 juni 1998

De vaste commissie voor Justitie1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken2 hebben op 9 april 1998 overleg gevoerd met minister Sorgdrager van Justitie en minister Dijkstal van Binnenlandse Zaken over:

– de brief van 3 maart 1998 houdende de tweede voortgangsrapportage implementatie van de aanbevelingen parlementaire enquête opsporingsmethoden (IPEO) (24 072, nr. 97);

– de brief van 17 december 1997 over de voortgang plan van aanpak loopbaanbeleid topkader politie (24 764, nr. 5).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA) had moeite met het hoog technische gehalte van de tweede voortgangsrapportage IPEO. Te weinig wordt ingegaan op algemene kernvragen als: hebben politie en justitie voldoende wettelijke bevoegdheden om effectief criminaliteit te bestrijden, wat is er concreet veranderd in de opsporingspraktijk, welke bijzondere opsporingsmethoden zijn effectief en hoe vaak is er in de afgelopen twee jaar gebruik van gemaakt? In de geest van de desbetreffende motie-Schutte moet op enig moment aan de hand van dit soort vragen een grondige evaluatie van de effecten van de parlementaire enquête worden gehouden. In par. 1.2 staat dat politieregisters worden geschoond. Wie controleert dat? Par. 1.4 wekt de schijn dat de centrale toetsingscommissie (CTC) nu pas een praktische handleiding voor de inzet van bijzondere opsporingsmethoden aan het college van procureurs-generaal (PG's) heeft voorgelegd, die zou gelden tot het moment van inwerkingtreding van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB). Als dit juist is, op welke basis is dan in de afgelopen twee jaar gewerkt? Par. 1.4.2. geeft aan dat een richtlijn voor het onderscheid tussen informanten en infiltranten wordt opgesteld. Hoe wordt dit onderscheid thans bepaald?

Volgens par. 1.4.3. wordt de minister in kennis gesteld van een besluit van het college van PG's omtrent doorlating van schadelijke en/of gevaarlijke stoffen. Afspraak was toch dat de minister in kennis zou worden gesteld van een voorgenomen besluit? Kan de minister een toelichting geven op het in deze paragraaf volstrekt nieuwe onderscheid tussen actief en passief doorlaten?

Vraagtekens zette zij bij de praktische uitwerking van het uitgangspunt dat CID-informatie centraler beschikbaar moet zijn en dat de CID ten dienste van de recherche werkt. Signaleert ook de minister dat bij de politie het idee is ontstaan dat met tips van de CID niets meer mag worden gedaan? Bespeurt ook zij grote terughoudendheid bij de CID als gevolg van onzekerheid over de vraag wat nog wel mag en wat niet meer?

Volgens welke van de drie in par. 2.2.1. aangegeven modaliteiten wordt de rechercheofficier van justitie ingevoerd? Teleurstellend is de uitwerking van de aanbeveling om de afstand tussen korpsleiding en recherche te verkleinen. Twaalf van de 25 korpsen hebben een portefeuillehouder-recherche aangewezen, maar de werkelijke leiding over de recherche is gemandateerd aan een divisiechef-recherche.

In de rapportage miste zij een antwoord op de vraag of voldoende potentiële politie-infiltranten beschikbaar zijn voor inzet in allochtone criminele circuits. Hoe staat het hiermee? Is de in het kader van het ACCACIA-project opgezette infodesk ook bruikbaar voor het vastleggen van andere signaleringen dan autodiefstallen en zo ja, welke?

Teleurstellend weinig is in de rapportage te vinden over de cultuur bij OM en politie. Kan hieraan in een volgende rapportage uitvoeriger aandacht worden besteed?

Beschamend vond zij ten slotte het gebrek aan activiteit inzake aanbevelingen die de Kamer zelf had moeten uitwerken. In dit verband stelde zij voor het Presidium van de Kamer te verzoeken een werkgroep te formeren van leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en voor Justitie die de uitwerking van deze aanbevelingen ter hand zou kunnen nemen.

De heer Koekkoek (CDA) vond de voortgangsrapportage nuttig en helder. Hiermee moet worden doorgegaan tot de Kamer haar onderzoek naar de implementatie van de aanbevelingen van de enquêtecommissie heeft afgerond. Ook de Kamer heeft op dit punt zelf inderdaad nog het nodige te doen. Daartoe zou het goed zijn als de door mevrouw Kalsbeek bedoelde werkgroep totstandkwam. Zonder iets af te willen doen aan alles wat voor, tijdens en na de enquête in gang is gezet, merkte hij op dat de nu opgetreden vertraging in de regeling van opsporingsmethoden had kunnen worden voorkomen door destijds reeds bij de Staten-Generaal in behandeling zijnde wetsvoorstellen af te handelen en om voor behandeling gereed zijnde wetsvoorstellen gewoon in te dienen en te behandelen, en ze achteraf aan te passen aan de aanbevelingen van de enquêtecommissie.

Eind januari 1998 heeft de stuurgroep financieel rechercheren in een rapportage aanbevolen om de aandacht te verleggen van drugscriminaliteit naar grootschalige financieel-economische criminaliteit. Wat betekent dit voor de aanpak van de drugscriminaliteit, zo vroeg de heer Koekkoek. Wordt dit soort criminaliteit nog zelfstandig aangepakt, of alleen in verband met onderzoek naar grootschalige financieel-economische criminaliteit? Uit de rapportage maakte hij op dat het kabinet ervoor kiest het doorlaten van schadelijke en/of gevaarlijke stoffen vast te leggen in een richtlijn en niet in het wetsvoorstel BOB. Heeft het kabinet wel een wettekst voorhanden die uitvoering geeft aan de desbetreffende motie-Kalsbeek c.s.? Komt het doorlaten van dit soort goederen nog voor als methode? De rapportage geeft aan dat de meeste korpsen beschikken over ethische codes voor het runnen van informanten. Waarom beschikken niet álle korpsen hierover en waarom wordt de landelijke code van de rechercheadviescommissie niet gevolgd? Wanneer treedt de regeling inzake kernteams in werking? Bij de evaluatie van deze teams wordt bezien welk soort zaken zij behandelen. Wordt ook een vergelijking gemaakt met zaken die zwarecriminaliteitsunits (Zwacri-units) van de regiokorpsen behandelen?

De brief van 17 december jl. over het loopbaanbeleid topkader politie betitelde de heer Koekkoek als een «loodzwaar stuk». Hij concludeerde eruit dat een benoeming tot korpschef bij wijze van spreken niet wordt gebaseerd op het hebben van veel relevante ervaring, maar op het aantal gevolgde cursussen. Voorkomen moet worden dat de politietop zich meer richt op management development (MD) dan op het daadwerkelijk leiding geven aan de korpsen. De verblijfsduur in een topfunctie is gebonden aan een minimum van vijf jaar en een maximum van tien jaar. Welk gevolg heeft dit voor de beloning van dergelijke functionarissen? Hij signaleerde dat in afwijking van het gestelde in deze brief, het in behandeling zijnde wetsvoorstel reorganisatie OM de minimumduur voor de topfunctie van voorzitter van het college van PG's stelt op drie jaar. Ten slotte vroeg de heer Koekkoek of het platform LMD-Pol onder de werking van de Kaderwet adviescolleges valt.

De heer Dittrich (D66) steunde de suggestie van mevrouw Kalsbeek om een werkgroep te vormen voor de uitwerking van aanbevelingen waarvoor de Kamer verantwoordelijk is. Hij oordeelde positief over de tweede voortgangsrapportage. Om goed te kunnen oordelen over de uitvoering van de aanbevelingen van de enquêtecommissie moet een evaluatie worden gemaakt van alle beslispunten, inclusief die welke niet direct worden vertaald in wet- en regelgeving. Hij bepleitte snelle indiening van het wetsvoorstel deals met criminelen. Wordt min of meer parallel hieraan gewerkt aan voorbereiding van het wetsvoorstel tijdelijke identiteit van te beschermen getuigen? Een richtlijn infiltratie en informanten is in voorbereiding. Hoe wordt tot nu toe in de praktijk onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van infiltratie en inzet van informanten? Er vooralsnog van uitgaande dat het verbod op doorlating van schadelijke en of gevaarlijke stoffen niet wettelijk, maar in een richtlijn wordt geregeld, vroeg hij of de minister ruimte heeft om invloed uit te oefenen op een beslissing van het college van PG's om een uitzondering op zo'n verbod toe te staan. Met welk doel wordt onderscheid gemaakt tussen actief en passief doorlaten? Hoe specifiek zal de richtlijn de verschillende vormen van actief en passief doorlaten kunnen beschrijven, zonder afbreuk te doen aan de inhoud van de desbetreffende motie-Kalsbeek c.s.? Hij betreurde het dat de tekst van de richtlijn niet beschikbaar is op het moment dat het wetsvoorstel BOB wordt behandeld. Uit par. 1.6 maakte hij op dat er ook na de parlementaire enquête nog sprake was van gebrekkige uitwisseling van informatie tussen CID en rijksrecherche. Zijn de op dit punt te treffen voorzieningen voldoende om te garanderen dat CID-informatie daadwerkelijk bekend wordt bij de rijksrecherche?

Om het gezag over de recherche te herstellen zijn bij de regiokorpsen recherchechefs van politie aangesteld en bij de arrondissementsparketten rechercheofficieren van justitie. Op grond van welke overwegingen is de uit de stukken blijkende, totaal verschillende invulling van deze functies totstandgekomen en hoe oordelen de bewindslieden hierover? In een aantal regio's is een overlegstructuur tussen OM en politie totstandgekomen waarin beide functionarissen als gelijkwaardige «counterparts» met elkaar optrekken. Waarom is dit beperkt gebleven tot een aantal regio's? In afwachting van een aantal adviezen is de geldigheidsduur van de convenanten inzake kernteams verlengd. Wat is de oorzaak van de vertraging? Op grond van welke motieven heeft het kabinet besloten om, in afwijking tot de wens van de Kamer, het kernteambudget direct aan de beheerskorpsen ter beschikking te stellen? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de visie van de beleidsadviesgroep politiële infiltratie (BAGPI) en het desbetreffende standpunt van de projectgroep gezag? Wanneer worden wettelijke regelingen inzake de kwaliteit van politiële infiltratie gepresenteerd? Hoe wordt in de tussentijd met politiële infiltratie omgegaan? Wordt al extra geworven?

De in de stukken beschreven aanpak van zware criminaliteit vond de heer Dittrich uiterst complex. Informatieplatforms stellen vast op welke aandachtsgebieden kernteams zich moeten richten. Een en ander wordt beoordeeld door een, onder leiding van het Landelijk bureau openbaar ministerie (LBOM) werkende «weegploeg». Wat houdt die in? Vervolgens stelt een coördinatiecommissie zware criminaliteit (CC-Zwacri) prioriteiten vast en brengt zij daarover advies uit aan het college van PG's, dat op zijn beurt weer beslissingen neemt en adviseert. Is dat traject niet veel te lang en wordt zo het risico dat gevoelige informatie uitlekt, niet onnodig groot? Wanneer is nadere informatie te verwachten over de uitwerking van de adviezen van de werkgroep-Meijeringh over de besteding van beschikbare middelen ten behoeve van het rechter-commissariaat? Interessant is het dat uit de toetsing van opsporingsbevoegdheden is gebleken dat een grote verschuiving heeft plaatsgevonden van burgerinfiltratie naar politiële infiltratie. In welk soort gevallen is nog gebruik gemaakt van burgerinfiltranten? Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de aanscherping van de richtlijn voor buitenlandse liaisonofficieren in Nederland? Ten slotte vroeg hij een toelichting op het kabinetsstandpunt inzake de beslispunten 117 en 124. Een beroep op geheimhouding in het belang van de Staat kan toch geen betrekking hebben op gevallen waarin aan derden beloften zijn gedaan?

De heer Rabbae (Groenlinks) waardeerde de uit de stukken blijkende inzet van betrokkenen, maar betreurde het dat het niet mogelijk is om de aanbevelingen van de enquêtecommissie voor het eind van de kabinetsperiode uit te werken. Hij sloot zich aan bij het voorstel van mevrouw Kalsbeek inzake de uitwerking van beslispunten door de Kamer zelf. Hoe oordelen beide bewindslieden over de huidige opsporingspraktijk? Gaan ontwikkelingen in de goede richting? Leeft in het buitenland nog steeds de vrees dat de enquête schadelijke gevolgen zou kunnen hebben voor de internationale samenwerking op opsporingsgebied en zo ja, welke landen betreft dit?

De heer Rabbae miste in de rapportage een aanduiding van de wijze waarop wordt getracht tekortkomingen in de samenwerking tussen de CRI en politieregio's weg te nemen. Hoe staat het daarmee? Wie bewaakt het opschonen van politieregisters? Hij sprak voorkeur uit voor de derde modaliteit voor aanstelling van een rechercheofficier van justitie. Waarom kiest het kabinet er niet voor om op basis van artikel 58 van de Politiewet een regeling te treffen voor het beslechten van conflicten tussen korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie over de inzet bij opsporing en de daarbij toe te passen methoden? Ook hij vroeg een toelichting op het verschil tussen het actief en passief doorlaten. Uit de rapportage maakte hij op dat niet kan worden voldaan aan de wens van de enquêtecommissie inzake de diplomatieke status in het kader van de Wet op de parlementaire enquête. Deze afscherming van personen met een diplomatieke status kan leiden tot een witte vlek de uitoefening van het enquêterecht. Waarom heeft het kabinet bij de financiering van de kernteams gekozen voor een tussenpositie?

Op basis van slechte ervaringen uit het verleden heeft de enquêtecommissie aanbevelingen gedaan die erop gericht zijn de minister van Justitie in staat te stellen snel kennis te nemen van toegepaste opsporingsmethoden en -technieken. Tegen deze achtergrond verbaasde de heer Rabbae zich erover dat de vormgeving hiervan wordt uitgewerkt onder het hoofdje «cultuur». Is dat wel het passende kader om dit soort zwaarwegende zaken in te regelen? Hoe ziet de minister van Justitie dit? De in de rapportage gegeven beschrijvingen van de cultuur bij OM en politie sporen niet met de bevindingen van de enquêtecommissie. De rapportage typeert de cultuur bij het OM met: professioneel, snel scoren. De commissie constateerde echter dat het OM vaak zijn gezag niet uitoefende. De rapportage typeert de cultuur bij de politie met: schuchter en terughoudend met nieuwigheden. Daar staat tegenover dat de commissie constateerde dat de politie vaak bepaalde wat er in een geval werd gedaan. Welk beeld is het juiste? Ten slotte pleitte hij voor jaarlijkse rapportage over gebruikte opsporingsmethoden en -technieken.

Het antwoord van de bewindslieden

De minister van Justitie complimenteerde, zeker ook gezien de grote invloed die de enquête had in de diverse sectoren, alle betrokkenen met de wijze waarop in relatief korte tijd een enorme hoeveelheid werk is verzet. Dat het met de opsporing de goede kant opgaat, blijkt wel uit het aantal grote strafprocessen dat thans aanhangig is. Ook begint sinds de enquête de rust nu weer wat terug te keren bij de opsporingsinstanties, al zal het gezien de grote onzekerheid die de enquête bij opsporingsambtenaren teweeg heeft gebracht, nog wel enkele jaren vergen om de situatie weer geheel stabiel te maken. Ook voor het aanbrengen van veranderingen in de cultuur bij politie en OM zal de nodige tijd moeten worden genomen. Leidinggevenden zullen hierin het voortouw moeten nemen. De minister bevestigde dat buitenlandse diensten door de enquête terughoudend zijn met het maken van afspraken met Nederlandse diensten, maar dat het vertrouwen langzamerhand weer groeit en er ook begrip ontstaat voor de Nederlandse positie. Nog wel moet er het nodige worden gedaan om duidelijk te maken waarom is besloten om zaken in wetten te verankeren en waarom alles in het openbaar ter zitting aan de orde komt. Zij vertrouwde in een goede afloop hiervan. In het algemeen tekende zij hierbij wel aan dat in het opsporingswerk niet alles tot in detail wettelijk is te regelen. Hoewel heel gewetensvol te werk is gegaan met de uitkomsten van een enquête, veroorzaakt dit dat uitkomsten daar soms wat van afwijken. Daar moet dan over worden gesproken. Desgevraagd benadrukte zij dat de enquête ook waardevolle zaken als het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden heeft opgeleverd.

De korpsbeheerder is verantwoordelijk voor het opschonen van politieregisters volgens de vastgelegde normen. De registratiekamer houdt hier (ook praktisch) toezicht op. De op 15 juni 1995 verschenen voorlopige handleiding voor de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden is op 18 november 1996 aangepast aan de uitkomsten van de enquête. De definitieve handleiding is onlangs verschenen. Het college van PG's neemt een besluit over doorlaten en legt dit vervolgens voor aan de minister. Het besluit wordt niet uitgevoerd voordat het door de minister is gesanctioneerd. Nadere overweging van de uitkomsten van de enquête heeft ertoe geleid dat ten behoeve van de beoordeling van de toelaatbaarheid van acties verschil wordt gemaakt tussen actief en passief doorlaten van schadelijke en/of gevaarlijke stoffen. Actief doorlaten behelst een geheel onder regie van de politie uitgevoerde actie. Van passief doorlaten is sprake als wordt afgezien van directe actie bij de toevallige ontdekking van dit soort stoffen. Dit onderscheid vormt een van de redenen waarom het heel lastig is om een wettelijk verbod op doorlaten te formuleren.

Invoering van de rechercheofficier van justitie moet de controle van het OM op de rechercheactiviteiten van de politie verstevigen. Gezien de verschillen tussen de diverse parketten achtte de minister het niet gewenst om centraal te bepalen hoe deze invoering vorm moet krijgen. De praktijk moet aangeven of uiteindelijk tot één modaliteit moet worden gekomen en zo ja, welke. Gezien de verschillen tussen de korpsen is ook voorzien in een tweetal modaliteiten voor de invoering van een recherchechef van politie. Desgevraagd erkende zij dat, onafhankelijk van de keuze voor een bepaalde modaliteit, steeds uitgangspunt moet zijn dat de betrokken functionaris «dicht op de materie zit». Het mag geen papieren functionaris worden.

De in de stukken gemelde opname van autodiefstallen in het landelijk systeem NSIS was slechts een voorbeeld van de werking van infodesks. Het is de bedoeling in de infodesk alle informatie over dit soort registraties (ook over woninginbraken e.d.) onder te brengen.

Heel lang is onduidelijk geweest of de rijksrecherche een CID-status had. De uit 1995 stammende CID-regeling zal zodanig worden aangepast dat de rijksrecherche uitdrukkelijk wordt genoemd als instantie waaraan de CID in voorkomende gevallen informatie moet verstrekken. Deze voorlopige voorziening wordt te zijner tijd verankerd in de Wet politieregisters.

Sinds de parlementaire enquête is het aantal politie-infiltranten enorm uitgebreid. Na afronding van het lopende opleidingstraject wordt de geplande sterkte bereikt. Of dan ook voldoende allochtone infiltranten beschikbaar zijn, is niet bekend. De minister wilde de Kamer hier desgewenst nader over informeren. Aan de hand van uitgangspunten, gebaseerd op de richtlijn infiltratie 1991 wordt onderscheid gemaakt tussen infiltranten en informanten. Het wetsvoorstel BOB legt dit onderscheid wettelijk vast. De door de BAGPI ontwikkelde visie op de toekomst van politiële infiltratie bij de bestrijding van georganiseerde misdaad is onderschreven door de raad van hoofdcommissarissen en wordt thans om advies voorgelegd aan het OM.

De minister erkende soms ook moeite te hebben met lange procedures voor het nemen van besluiten, maar onderstreepte dat dit mede gezien de structuur van de Politiewet, nodig is om het benodigde draagvlak ervoor te verzekeren. Voorbeeld van zo'n lange procedure is de prioriteitsstelling aanpak georganiseerde misdaad. De in dit verband bij het LBOM ingestelde weegploeg bestaat uit officieren van justitie belast met de bestrijding van zware criminaliteit. Op grond van criminaliteitsanalyses en aan de hand van criteria wegen zij welke zaken in aanmerking komen om te worden opgepakt door de kernteams. Bij de evaluatie van de resultaten van de enquête wordt bezien hoe dit soort procedures kan worden bekort en gestroomlijnd door een wat centralere aansturing. Na ommekomst van het NPI-advies gaat de nieuwe regeling ten aanzien van kernteams waarschijnlijk eind mei a.s. in, waardoor wordt voorzien in centralere sturing en financiering. De vraag of zaken worden behandeld door kernteams of door zwacri-units is sterk afhankelijk van het regionale criminaliteitsbeeld. Om die reden is in de (noord)oostelijke en zuidelijke regio's van het land het verschil in zaken die bij beide teams in behandeling zijn significant groter dan in de Randstad. Bij de evaluatie wordt de meerwaarde van aanpak door deze teams vergeleken.

Door de overmatige aandacht die de bestrijding van drugscriminaliteit soms krijgt, komt de bestrijding van andere, maatschappelijk minstens even relevante vormen van criminaliteit in het gedrang. In dat licht gaf de minister aan niet afwijzend te staan tegenover een zekere verschuiving van de aandacht van de opsporing van drugscriminaliteit naar de opsporing van grootschalige financiële criminaliteit, zeker ook omdat er vaak ook relaties zijn tussen beide vormen van criminaliteit.

In het wetsvoorstel BOB worden regels gesteld voor de inzet van informanten. In dit verband merkte de minister op dat alle korpsen zullen moeten voorzien in een ethische code voor het runnen van informanten, maar tekende zij daarbij aan dat de korpsen grote vrijheid hebben bij de keuze van een bepaalde code. Via een richtlijn van het OM wordt getracht het proces enigszins te sturen.

De presidentenvergadering buigt zich thans over het advies van de werkgroep-Meijeringh over de besteding van middelen ten behoeve van het rechter-commissariaat. Uitkomsten van dit beraad zijn wellicht in de loop van dit voorjaar te verwachten.

De minister zegde toe te bezien hoe op basis van de CTC-rapportages over ingezette opsporingsmethoden de Kamer jaarlijks over dit onderwerp kan worden geïnformeerd. Desgevraagd nam zij in overweging of de Kamer in dit verband ook kan worden geïnformeerd over besluiten tot afwijzing van opsporingsmethoden.

De minister van Binnenlandse Zaken zag de parlementaire enquête als de start van het thans in gang zijnde proces van cultuurverandering bij OM en politie. In dit verband wees hij ook op samenhang met processen in het kader van de uitvoering van de nota Integriteit in het openbaar bestuur. Interessante informatie over de cultuurverandering bij het OM en de politie is te vinden in het van december 1997 daterende rapport «Rekkelijk of precies; boeven vangen in de polder». Ter bevordering van een gedegen behandeling ervan in de geledingen van OM en politie is besloten het vooralsnog niet te publiceren. Nu duidelijk is hoe politie en OM de aanbevelingen uit het rapport gaan oppakken, bestaat er tegen publicatie van het rapport geen bezwaar meer. Hij zegde toe de Kamer op korte termijn het rapport toe te zenden en daarbij tevens informatie te verstrekken over de wijze waarop politie en OM omgaan met de erin opgenomen aanbevelingen. Van invloed op de cultuur bij de politie was ook de verschijning van het boek «Onder dienders». Bezien wordt hoe op nationaal niveau uitwerking kan worden gegeven aan thema's die aan de orde kwamen in een bijeenkomst naar aanleiding van de verschijning van dit boek.

Het in de brief van 17 december jl. uiteengezette loopbaanbeleid topkader politie past geheel in het beleid inzake de ontwikkeling van de algemene bestuursdienst (ABD). In die zin zag de minister deze brief beslist niet als een «loodzwaar stuk». Bij de aanstelling van topfunctionarissen staat kwaliteit voorop. Kwaliteit is in dit verband de som van kennis, ervaring en specifieke eigenschappen van kandidaten. Juist om mensen zo breed mogelijke ervaring te laten opdoen en een zo groot mogelijke mobiliteit (ook horizontaal) te bevorderen, is de verblijfsduur in een topfunctie aan grenzen gebonden. Hoewel het voor hem beslist niet vaststond dat dit automatisch leidt tot wijziging van arbeidsvoorwaarden, erkende de minister dat een zekere differentiatie niet is uitgesloten gezien de concurrentie op de arbeidsmarkt in het algemeen en ook als gevolg van het streven om binnen de rijksdienst te komen tot meer differentiatie in arbeidsvoorwaarden. Een vergelijking met de begrenzing van de verblijfsduur in de topfunctie van voorzitter van het college van PG's gaat niet op, omdat deze in een geheel andere context is bepaald. Bezien wordt of het platform LMD-pol in strijd is met de Kaderwet adviescolleges. Hierbij tekende hij aan dat het platform is voortgekomen uit een binnen de politiegeledingen functionerend orgaan en dat het kabinet ook bezig is met wettelijke aanpassingen inzake MD-beleid.

Uit overleg met de minister van Buitenlandse Zaken is duidelijk naar voren gekomen dat volkenrechtelijk alleen in uitzonderingsgevallen langs diplomatieke weg kan worden verzocht om opheffing van immuniteit. Hoewel hij ervan uitging dat het antwoord negatief zou zijn, zegde hij desgevraagd toe nader te onderzoeken of verhoor door een parlementaire enquêtecommissie tot de uitzonderingsgevallen kan worden gerekend. Mocht de Kamer de Wet op de parlementaire enquête op dit punt willen wijzigen, dan moet zij daartoe zelf het initiatief nemen. Voorafgaande raadpleging van de minister van Buitenlandse Zaken is dan gewenst, gezien mogelijke grote consequenties voor de Nederlandse diplomatieke betrekkingen. Desgevraagd bevestigde de minister dat het in de gegeven omstandigheden mogelijk blijft dat een parlementaire enquêtecommissie verstoken blijft van in haar ogen belangrijke informatie van buitenlandse liaisonofficieren. Daarbij tekende hij aan dat dergelijke functionarissen alleen met toestemming in Nederland actief mogen zijn.

De minister bleef erbij dat steeds opnieuw moet worden beoordeeld of geheimhouding noodzakelijk is in het belang van de Staat. Wel heeft de Kamer recht om te weten op welke gronden hierop door een minister een beroep wordt gedaan. De Kamer staan instrumenten ter beschikking voor het geval zij oordeelt dat een minister zich ten onrechte hierop heeft beroepen. In dit verband gaf hij nog te kennen dat naar de mening van het kabinet een stap te ver is gegaan met het beschikbaar stellen van het rijksrechercherapport in het kader van de werkzaamheden van de parlementaire enquêtecommissie. Met het openbaar worden daarvan is te weinig rekening gehouden met de status van dergelijke rapporten. Dat het rapport geschreven zou zijn om openbaar te worden gemaakt ontkende hij ten stelligste.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA) kon zich niet voorstellen dat de rijksrecherche een rapport anders zou formuleren, alleen maar omdat het mogelijk openbaar zou moeten worden gemaakt. Dit type rapporten is bedoeld om zaken boven tafel te krijgen. Onderscheid tussen versies van zulk soort rapporten is alleen toegestaan als openbaarmaking van bepaalde gegevens de opsporing zou beletten of de privacy van personen in gevaar zou brengen. Zij was niet tevreden met de toelichting van de minister van Justitie op het verschil tussen actief en passief doorlaten. Kamer en kabinet hebben actief doorlaten als opsporingsmethode afgewezen. Er kan dus alleen sprake zijn van passief doorlaten.

De heer Koekkoek (CDA) bestreed dat de enquêtecommissie te ver zou zijn gegaan met publicatie van het rapport van de rijksrecherche. Van de opsteller ervan wist hij dat het speciaal met het oog op openbaarmaking was geschoond van feiten die niet openbaar mochten worden. Hij onderschreef dat de werkzaamheden van de enquêtecommissie een verandering in de werkwijze van de politie tot gevolg hebben gehad. Het maken van onderscheid tussen actief en passief doorlaten vond hij zeer relevant. Actief doorlaten moet hoge uitzondering blijven. Komt dit nog voor?

De heer Dittrich (D66) benadrukte dat de parlementaire enquête naast veel onrust bij politie en justitie, ook veel goeds teweeg heeft gebracht, vooral bij de publieke opinie. Ook hij verbaasde zich over het door de minister van Binnenlandse Zaken verwoorde standpunt inzake openbaarmaking van het rapport van de rijksrecherche. Deze openbaarmaking is erg relevant geweest in de standpuntbepaling van de Kamer naar aanleiding van de resultaten van de parlementaire enquête. Hij was niet overtuigd door de argumentatie van de minister van Justitie over het onderscheid tussen actief en passief doorlaten. Ook het antwoord van de minister van Binnenlandse Zaken over de opheffing van de immuniteit van buitenlandse liaisonofficieren vond hij onbevredigend. Hij nam zich voor hier in ander verband op terug te komen.

De heer Rabbae (GroenLinks) onderstreepte het nut van de grondige aanpak van de parlementaire enquête. Hij onderschreef de opmerkingen van de heer Koekkoek over openbaarmaking van het rapport van de rijksrecherche.

De minister van Justitie bevestigde dat de parlementaire enquête, ondanks de eerder beschreven neveneffecten, in het algemeen positieve gevolgen heeft gehad. Zij gaf aan bij de behandeling van het wetsvoorstel BOB dieper in te zullen gaan op de noodzaak om onderscheid te maken tussen actief en passief doorlaten. Vooruitlopend daarop wees zij erop dat de totaal verschillende standpunten van mevrouw Kalsbeek en de heer Koekkoek op dit punt aangeven hoe lastig een precieze definiëring van dit begrip is en hoe moeilijk het is om in zo'n situatie precies (wettelijk) te formuleren wat al dan niet is toegestaan. In 1996 en 1997 zijn geen schadelijke en/of gevaarlijke stoffen doorgelaten.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

V. A. M. van den Burg

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,

De Cloe

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels), Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), Van Boxtel (D66), O. P. G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).

Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Wagenaar (PvdA), Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), Apostolou (PvdA), Meyer (groep-Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Wessels (D66), Van der Heijden (CDA), Leerkes (Unie 55+), Van den Doel (VVD), Roethof (D66), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Essers (VVD), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA) en Wessels (D66).

Plv. leden: Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Duivesteijn (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), Korthals (VVD), Luchtenveld (VVD), Assen (CDA), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Oven (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA) en Bakker (D66).

Naar boven