24 060
Ruimtelijk-economisch beleid tot 2000

nr. 13
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 november 1997

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 6 november 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Dok-van Weele van Economische Zaken over ruimtelijk-economisch beleid tot 2000 (Kamerstuk 24 060, nr. 11), Jaarverslag en evaluatie van het Integraal structuurplan noorden des lands (ISP), rapport van de commissie-Langman en voorlopige kabinetsreactie hierop (Kamerstuk 24 060, nr. 12), Structuurfondsen in relatie tot het regionaal beleid vanaf het jaar 2000 en rapportage ontwikkeling vraag en aanbod bedrijfslocaties tot 2015 (EZ-97–500).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) stelde dat gegeven de sluiting van een fabriek in Emmen waardoor 300 mensen hun werk en inkomen verliezen, de noodzaak van extra aandacht voor het noorden buiten kijf is, ook al heeft de extra aandacht van de afgelopen decennia bijgedragen aan verbetering van de economische structuur van Noord-Nederland. Bij de algemene beschouwingen in 1996 heeft fractievoorzitter Wallage een motie ingediend over het tegengaan van de congestie in de Randstad, o.a. door selectief om te gaan met de functies van de Randstad, en over het toedelen van nationale functies aan regio's op afstand van de Randstad. De PvdA-fractie heeft er waardering voor dat de bewindspersonen De Boer en Van Dok slagvaardig op die motie hebben gereageerd door een aparte adviescommissie in te stellen inzake de ruimtelijk-economische perspectieven van Noord-Nederland. De fractie heeft er alle vertrouwen in dat het noorden de uitdaging in het rapport-Langman met beide handen zal aanpakken, en met resultaat. Dat mag ook worden afgeleid uit het jaarverslag ISP.

Het verslag getuigt van een zeer gevarieerde dynamiek van economische activiteiten in het ISP-gebied, waarmee daadwerkelijk de innovaties ondersteund worden die noodzakelijk zijn om te kunnen concurreren op de nationale markt en vooral op de wereldmarkt. In het rapport-Langman staat dat het noorden er de laatste tien jaar in is geslaagd een werkgelegenheidsgroei te realiseren die vergelijkbaar is met die in de rest van Nederland. In 1996 ging de exportprijs naar een bedrijf in Noord-

Nederland. Er is een bloeiende scheepsbouw aan het Winschoter Diep. Als spin-off van de zuivelindustrie concurreert een bedrijf in het noorden op de wereldmarkt van waterzuiveringstechnologie. Zo'n twintig jaar geleden is iemand een innovatief geneesmiddelenbedrijf begonnen dat nu een paar honderd medewerkers telt.

Het jaarverslag en het evaluatierapport geven een goed beeld van het regionaal beleid en evalueren de vier instrumenten die ten behoeve van het noordelijk regionaal stimuleringsbeleid zijn ingevoerd: het Integraal structuurplan noorden des lands, de Investeringspremieregeling, de willekeurige afschrijving en de Noordelijke ontwikkelingsmaatschappij. Daarnaast is er het Europees regionaal beleid. Volgens het kabinet blijkt uit de evaluatie van het ISP dat het beleid in de afgelopen jaren additioneel en succesvol is geweest. Die conclusie dient nader verduidelijkt te worden, omdat nogal wat mensen zeggen dat het noorden sigaren uit eigen doos krijgt en dat andere regio's extra geld krijgen uit gewone potjes.

Het jaarverslag biedt helder inzicht in de wijze waarop de extra middelen zijn besteed. De creatie van arbeidsplaatsen is een belangrijke doelstelling van het extra beleid voor Noord-Nederland, en moet dat ook blijven. Mevrouw Witteveen miste informatie over de te verwachten en de gerealiseerde arbeidsplaatsen. Is dat een punt van overleg met het noorden geweest en, zo ja, waarom ontbreken de gegevens dan? De stukken die bij het jaarverslag zijn gepresenteerd, geven een eerste visie van het samenwerkingsverband Noord-Nederland op het toekomstige regionaal beleid voor het noorden. Eigenlijk maakt deze visie op hoofdlijnen al deel uit van het traject-Langman. De overgelegde stukken bieden voldoende grondslag om tot 2010 extra beleid voor het noorden te bepleiten. In de stukken over de ruimtelijk-economische structuur van Noord-Nederland kiest het samenwerkingsverband voor een tweesporenontwikkeling: beleid voor economische kerngebieden én beleid voor het landelijk gebied om het unieke karakter van Noord-Nederland met z'n groene ruimte en hoge landschappelijke waarde veilig te stellen. Mevrouw Witteveen onderschreef deze benadering en vond het ook positief dat de besturen van drie provincies, die toch ieder een heel eigen karakter hebben, in staat zijn samen een visie te presenteren, waarbij het maken van moeilijke keuzes niet uit de weg is gegaan.

Bij de behandeling van de begroting van Verkeer en Waterstaat heeft de fractie van de PvdA al in de vorm van de motie-Van Gijzel een schot voor de boeg gegeven wat betreft de aanpak van een heel belangrijk infrastructuurproject, namelijk een hoogwaardige treinverbinding tussen de Randstad en het noorden. Die treinverbinding zal versneld moeten worden gerealiseerd. De fractie ondersteunt de door de commissie-Langman voorgestelde aanpak: nieuwe impulsen voor het noorden, clustervorming van economische activiteiten, versterking van de kwaliteit van het landelijk gebied en verbetering van de positie van de steden. Mag uit het feit dat de inhoudelijke eerste reactie van het kabinet op het rapport-Langman kort en globaal is, worden geconcludeerd dat de verschillende ministeries hard bezig zijn een gedegen inhoudelijke reactie te formuleren? Naast het ministerie van Economische Zaken nemen in dezen met name de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Sociale Zaken en Werkgelegenheid een belangrijke plaats in. Kan ervan uitgegaan worden dat de voorbereidingen van het kabinet zodanig zijn dat het noorden in februari 1998 kan rekenen op een gelijkwaardige gesprekspartner? De medewerking van de ministeries is cruciaal voor de uitvoering van het rapport-Langman. Mevrouw Witteveen vroeg de toezegging dat de Kamer vóór eind december zal worden geïnformeerd in het onverhoopte geval dat er door welke oorzaak ook stagnatie optreedt in het proces van concrete medewerking van ministeries. Haar motto is in dezen: geen bericht, goed bericht. Desgevraagd verklaarde zij ervan uit te gaan dat wanneer de staatssecretaris vóór eind december niets van zich laat horen, er in februari een volwaardig kabinetsstandpunt zal liggen, gebaseerd op overleg met het noorden des lands. Met de drie provincies zal immers nog worden overlegd. Hoe verloopt het overleg met de gemeenten?

Mevrouw Witteveen wilde de toezegging dat het kabinet er zorg voor zal dragen, dat de resultaten van het afrondende overleg met het noorden in februari 1998 van dien aard zijn, dat er een concreet pakket van maatregelen aan de Kamer kan worden overgelegd, voorzien van een financiële paragraaf. Een deel van de financiële gevolgen zal wellicht kunnen worden verwerkt in de begroting voor 1998, maar de rest zal onderdeel moeten uitmaken van het volgende regeerakkoord.

De PvdA-fractie zal de gemaakte afspraken toetsen aan de bijdrage die het pakket maatregelen levert aan een duurzame economische ontwikkeling en aan de realisering van de tot en met 2010 in Noord-Nederland noodzakelijk geachte extra 43 000 arbeidsplaatsen. De financiering zal een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid zijn van de rijksoverheid, de provinciale en de gemeentelijke overheden, de Europese Unie en het bedrijfsleven. Wellicht zouden bijvoorbeeld ook de waterschappen een financiële bijdrage kunnen leveren. Er leven in de waterschapswereld namelijk ideeën over zeer geavanceerde projecten in het kader van watermanagement.

Het kabinet koppelt het rapport-Langman aan de zogenaamde missiebrief die op 3 december a.s. aan de orde zal komen in een algemeen overleg over een eerste inventarisatie van investeringsprojecten voor de toekomst. Deelt de staatssecretaris de mening dat er dan voor het noorden een voorbehoud moet worden gemaakt, met alle gevolgen van dien voor de andere projecten?

Mevrouw Witteveen betoogde dat de uitvoering van het pakket aan maatregelen zo decentraal mogelijk dient te geschieden. De democratische controle op de besteding van de middelen is heel belangrijk. Die controle stelt eisen aan de informatievoorziening aan de Kamer en de staten.

Uit de op 5 november ontvangen wat informeel aandoende notitie over de structuurfondsen concludeerde zij, dat te verwachten is dat na 2000 het beschikbaar stellen van middelen uit de structuurfondsen zal worden voortgezet. Voor welke gebieden gaat het kabinet zich sterk maken? Welke criteria worden daarbij gehanteerd?

De heer Remkes (VVD) had zich bij de instelling van de commissie-Langman afgevraagd wie de eerstverantwoordelijke voor het regionaal beleid was, omdat de minister van VROM de eerste ondertekenaar van de instellingsbrief was. Hij had nu met genoegen geconstateerd dat de staatssecretaris weer in beeld is wat de coördinatie van het proces betreft.

Het getuigt zijns inziens op zich van een uitstekende aanpak, dat het kabinet een commissie heeft ingesteld om zich bezig te houden met de problemen van Noord-Nederland. Echter, dit roept verwachtingen op en schept een zware verantwoordelijkheid voor het waarmaken van de aanbevelingen. In dat opzicht houdt het kabinet te veel slagen om de arm in zijn voorlopige reactie, ook al is het begrijpelijk dat die voornamelijk procedureel van aard is. Hij voelde zich hierin bevestigd door de column van de staatssecretaris in het blad van het ministerie waarin zij naar zijn gevoel minder positief reageerde ten aanzien van zware projecten in de infrastructurele sfeer.

Ruim voor de verkiezingen moet er een kabinetsstandpunt voorgelegd worden, waarin concreet per project wordt aangegeven hoe het wordt gefinancierd en over welke periode het zal worden gerealiseerd. Dat zou in wezen het resultaat moeten zijn van de onderhandelingen tussen het kabinet en Noord-Nederland. De heer Remkes zou het op prijs stellen, wanneer in het kabinetsstandpunt tevens werd ingegaan op de punten waarop de commissie-Langman afwijkt van tot dusver gebruikelijk gedachtegoed in Noord-Nederland zelf. De commissie neemt bijvoorbeeld in wezen afstand van de corridorgedachte en van de gedachte aan Noord-Nederland als «economisch overloopgebied» voor de Randstad. Welk instrumentarium is er om het laatste te bevorderen? Hoe zou het IPR-instrumentarium kunnen worden gecompleteerd om de vestiging van nieuwe bedrijven te bevorderen? Zou bijvoorbeeld een regionaal gedifferentieerde loonkostenfaciliteit zinvol kunnen zijn? Sommige infrastructurele knelpunten ontbreken. De N33 is nog op geen enkele wijze verwerkt in de nota's van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, terwijl dat toch niet bepaald een nieuw project is. Dergelijke zaken zullen op een goede wijze moeten doorklinken in de onderscheiden begrotingen.

De redenering van de commissie-Langman, dat de Randstad niet in staat zou zijn de eigen groei te financieren en daarvoor de aardgasbaten nodig zou hebben, maakte weinig indruk op de heer Remkes, omdat er ook als er in Noord-Nederland geen aardgas was, het een en ander zou moeten gebeuren. De aardgasdiscussie is eerder psychologisch van betekenis dan in financieringstermen.

Mocht de discussie met Brussel over de structuurfondsen tot gevolg hebben, dat deze worden afgeschaft, dan zal dit moeten leiden tot renationalisering van het Europees beleid en zal compensatie geboden moeten worden. Mochten de structuurfondsen niet afgeschaft worden, dan is het de vraag welke prioriteitsgebieden door Nederland zullen worden voorgedragen en wanneer. Blijkens de structuurfondsenbrief zijn er voorstellen van de Europese Commissie – zijn die neergelegd in Agenda 2000? – die zouden betekenen «dat Noord-Nederland de eerste jaren na 2000 nog structuurfondsmiddelen zal ontvangen, hetzij op basis van het overgangsregime hetzij op basis van »nieuwe« doelstelling-2-gebieden, of in een combinatie daarvan». De heer Remkes vond zo'n combinatie prima, evenals beperking van het aantal doelstellingsgebieden waardoor de overzichtelijkheid wordt vergroot. Hij kon zich niet voorstellen dat bij voortgezet structuurfondsenbeleid dit gebied in Nederland, dat er op grond van regionale kenmerken als eerste voor in aanmerking zou moeten komen, niet de allerhoogste prioriteit zou moeten hebben. Hij ging ervan uit dat het kabinet in Brussel zal proberen die prioriteit te bereiken. Wat hem betreft, mag er tegen de achtergrond van de samenballing van doelstellingen, een poging worden gedaan om het hele noorden onder het structuurfondsenbeleid te brengen. Op zichzelf is het stedelijk gebied overigens een interessant nieuw aandachtspunt in het kader van de structuurfondsen.

Wat de evaluatie van het ISP betreft, vond de heer Remkes het belangrijk dat het accent blijft liggen op de marktsector en dat de decentralisatie gehandhaafd blijft. Terecht is het aantal marktsectorcommissies ingekrompen. In het kader van de cofinanciering is het van belang, dat er een goede afstemming is tussen de Brusselse criteria en het beleid in ISP-verband. Mede in dat kader was hij ook voor een poging tot grotere decentralisatie ten aanzien van de Brusselse fondsen.

Hoe stelt het kabinet zich inzake de bedrijfslocaties de vertaalslag voor van plannen naar beleid? Die vertaalslag zal moeten worden gemaakt samen met de betreffende provincies en gemeenten. Welk tijdschema wordt daarbij gehanteerd?

Op het STIREA-lijstje dat in juni is toegezonden, stond maar één project in het noorden (de haven in Smallingerland). Hoe wordt de afweging in STIREA-kader gemaakt? Op de lange termijn moet er toch sprake zijn van een evenwichtige verdeling van de STIREA-gelden over het land. Hoe springt de staatssecretaris om met enerzijds haar verantwoordelijkheid voor STIREA en anderzijds haar verantwoordelijkheid voor het regionaal beleid? Laat zij zich bij de verdeling van STIREA-gelden door de laatste verantwoordelijkheid inspireren?

In de onlangs ontvangen effectrapportage over Den Helder is sprake van de mogelijke vestiging van een gevangenis, waarmee veel werkgelegenheid gemoeid kan zijn. Hoe denkt de staatssecretaris daarover? Wat zijn haar inspanningen richting haar collega van Justitie? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de N9?

Enkele maanden geleden was er sprake van Brusselse bezwaren tegen en een onderzoek naar grondverkopen in Noord-Nederland. Wat zijn de criteria die Brussel op dat punt hanteert? Gemeenten en andere grondbeheerders hadden toch een zekere vrijheid bij grondbeleid?

Wat is de stand van zaken ten aanzien van het door Groningen realiseren van een buitendijkse werf?

De heer Van Walsem (D66) was verheugd over de instelling van de commissie-Langman en over het feit dat het noorden van het land expliciet op de agenda komt te staan door het rapport van deze commissie. Op dit moment gaat het meer om de procedurele behandeling van het rapport dan om de inhoud ervan. Half december zal het Samenwerkingsverband Noord-Nederland er een reactie op geven. Bij het stellen van de prioriteiten speelt ook de Missiebrief een rol. In februari moet er inderdaad een kabinetsstandpunt komen met prioriteiten en financiering tot 2010. Gelukkig heeft het noorden de gemiddelde economische groei van Nederland sinds 1985 kunnen bijhouden, maar voor die tijd had het een forse achterstand opgelopen waardoor er nu extra 43 000 arbeidsplaatsen gecreëerd moeten worden. Het noorden van het land heeft een goede uitgangspositie en sterke punten. Er is ruimte om de overloop van de overvolle Randstad op te vangen en om er tuinderijen uit het Westland naartoe te verplaatsen. Het noorden is schoon en het is er prettig en ruim wonen. In het noordelijke deel van het noorden zijn geweldige landbouwgebieden en er is ook veeteelt. Leeuwarden zou kunnen worden versterkt als centrum van landbouw- en veeteeltkennis. Groningen zou z'n functie van technologiecentrum verder kunnen uitbouwen. Zolang er evenwel geen goede infrastructuur is, blijft het behelpen. Vandaar dat de infrastructuur en de aansluiting op de Duitse infrastructuur prioriteit zullen moeten krijgen. Al deze zaken zullen op een ander moment uitgebreid aan de orde komen.

De heer Van Walsem was geschrokken van het rapport over de evaluatie van het Integraal structuurplan noorden des lands. Het is weinig positief over de werkwijze en de resultaten van het ISP-beleid. Hoe denkt de staatssecretaris hierover en welke stappen wil zij samen met het noorden nemen om tot verbeteringen te komen? Het rapport rept onder meer van te weinig samenhangend beleid, missing links in de doelenhiërarchie, vaagheden over de bevoegdheden van de marktsectorcommissies, weinig effectieve samenwerking tussen het SNM en deze commissies, de noodzaak de instrumenten meer in te zetten voor structuurversterking en de noodzaak om die inzet te controleren. Het geld voor het noorden moet natuurlijk wel efficiënt en doeltreffend worden gebruikt.

De heer Van Walsem zou het vervelend vinden als het noorden niet meer in aanmerking kwam voor structuurfondsgelden, maar kon zich wel voorstellen dat het toch zover zal komen, omdat er in Europa gebieden aan te wijzen zijn die er veel slechter aan toe zijn. Wel zal de rijksoverheid, los van de structuurfondsen, haar verantwoordelijkheid moeten nemen, wanneer zij constateert dat er in het noorden van het land sprake is van een reële achterstand.

De heer De Jong (CDA) had met veel genoegen het rapport-Langman gelezen en sprak de hoop uit dat het leidt tot een plan voor het noorden tot 2010. In de voorlopige kabinetsreactie had zeer wel al enige indicatie gegeven kunnen worden van wat de bedoeling is. Het is een gedurfd rapport en het «Ten geleide» van de heer Langman had hem aangesproken. Hij was het ermee eens dat er een link is gelegd tussen het oppompen van het aardgas in het noorden, de congestieproblemen in de Randstad en de economische structuur van het noorden zelf. De psychologische waarde hiervan is niet te onderschatten. Het leek de heer De Jong niet overtrokken dat het programma tot 2010 1 mld. per jaar zal kosten. Hij riep de bestuurders in het noorden dan ook op om, gezien de bijdrage van dit gebied via de bodemschatten aan de rest van Nederland, die 10 mld. niet overdreven te noemen. Bij interruptie werd eraan herinnerd dat in het rapport-Goudzwaard over het industriële elan van het noorden ook een verbinding was gelegd met de financiering uit aardgasbaten, maar dat het toenmalige kabinet waarin het CDA ook zitting had, daarop niet positief heeft gereageerd. De heer De Jong zei dit rapport niet te kennen.

Zijns inziens wordt de positie van het noorden zelf onvoldoende uitgewerkt in het rapport-Langman. Er wordt wel gezegd, dat Nederland bestaat uit een kerngebied – globaal gezien het westen, oosten en zuiden – en de rest, waar wat problemen zijn. De minister-president heeft evenwel terecht gezegd: Nederland is te klein voor regio's, want het is zelf een regio. De problemen liggen in het westen, en het noorden kan daarvoor een oplossing betekenen (het scenario Oosterhaven).

Terecht staat er in het rapport dat verdeeldheid van het noorden over de aanbevelingen de zekerste garantie is voor niet-uitvoering van het rapport. Als het noorden 19 december uno sono reageert, dan is de kans dat er iets van de aanbevelingen terechtkomt maximaal. Het ziet ernaar uit dat de CDA-statenfracties van de noordelijke provincies met een eensluidend standpunt zullen komen. En nu de VVD nog, aldus de heer De Jong, die van harte hoopte dat de staatssecretaris het in het rapport geopperde idee van één centraal fonds zal weten te verwezenlijken.

Hij vond het een gemiste kans dat de Zuiderzeelijn niet tot de aanbevelingen behoort. Bij de stemming over de daarover ingediende motie kunnen de fracties laten zien waar zij staan. De heer De Jong sprak de hoop uit dat het comité ter ondersteuning van de Zuiderzeelijn zich krachtig zal laten horen. Zijns inziens zal de Zuiderzeelijn zeer gunstig zijn voor het noorden. Wat er nu in Rijssel gebeurt, zou er niet gebeuren als er niet een HSL-baan langs was gelegd.

Ook hij drong erop aan, dat het kabinetsstandpunt over de aanbevelingen in het rapport-Langman zo snel mogelijk na het afrondende overleg in februari aan de Kamer wordt voorgelegd, inclusief financiële paragraaf en tijdpad voor de realisatie tot 2010. Dan zou dit onderwerp niet over de verkiezingen heengetild worden. Mocht de staatssecretaris er niet in slagen, dan zal het CDA dit punt sterk naar voren brengen in de verkiezingsstrijd.

Wie is er eigenlijk verantwoordelijk voor de coördinatie van de voorbereiding van het kabinetsstandpunt en de uitvoering? Wie dat ook is, de heer De Jong wenste de betrokken bewindspersoon daarbij veel succes toe.

Het CDA-standpunt over de structuurfondsen is bekend. Het leek hem beter dat Nederland zelf z'n prioriteiten bepaalt. Mochten de fondsen worden afgeschaft, dan zal het geld dat niet langer aan Brussel behoeft te worden afgedragen, bestemd moeten worden voor het nationale regionaal beleid, zodat de uitvoering van bijvoorbeeld het rapport-Langman niet in gevaar komt.

Ook mevrouw Vos (GroenLinks) had een meer inhoudelijke kabinetsreactie op het rapport-Langman logisch gevonden. Zij achtte een koppeling van de discussie over de aanbevelingen voor de langere termijn aan de discussie over de ICES-gelden juister dan koppeling aan de «Nederland 2030»-discussie. Bij de behandeling van de begroting van milieu heeft de GroenLinksfractie uitdrukkelijk gesteld, dat voordat daarover een behoorlijke discussie mogelijk is, de minister van VROM – dat zij een coördinerende rol in dezen speelt, is juist goed – een duidelijker ruimtelijke visie op ontwikkelingen in Nederland op tafel zal moeten leggen als toetsingskader voor de ICES-gelden. In dat kader is er zelfs sprake van een mogelijke vijfde nota over de ruimtelijke ordening. Het is evenwel de vraag of men daarop moet wachten. In februari zal er meer zicht komen op de richting die men op wil met ICES. Op dat moment zal een aantal beslissingen genomen kunnen worden. Ook mevrouw Vos achtte het een gemis, dat de Zuiderzeespoorlijn niet in de aanbevelingen van de commissie-Langman voorkomt. Moties over (versnelde) aanleg van deze spoorlijn zullen door haar fractie worden ondersteund. De ruimtelijke visie op Nederland had al veel verder ontwikkeld moeten zijn. Dan was er nu een goed beslissingskader geweest.

Mevrouw Vos wees op het boek «Hoe God verdween uit Jorwerd», dat de tragiek van de vooruitgang schetst. Het rapport-Langman bevat ouderwetse opvattingen over regionaal beleid. Het roept het beeld op dat het een soort Brabantse structuurversterking wordt, te veel ingezet op asfalt, infrastructuur en industrieterreinen, terwijl GroenLinks het noorden juist zou willen versterken op basis van de sterke punten van dit gebied, zoals de open ruimte en het landschap. De Groningse statenfractie heeft ideeën daarover uitgewerkt op basis van de drie R's: rust, ruimte en reinheid. Bij het laatste gaat het vooral om investeren in een schone economie.

De stelling dat de opbrengst van het aardgas in het noorden moet worden besteed, sprak mevrouw Vos niet aan. Want hoe moet het dan als het aardgas op is? Het is wel waar dat er meer geld in het noorden moet worden geïnvesteerd. De in het rapport genoemde bedragen leken haar reëel. Zij pleitte ervoor om de versterking van land- en tuinbouw en de inrichting van een nieuw centrum voor product- en procesvernieuwing op duurzame leest te schoeien. Deze randvoorwaarden voor investeringen moeten overigens natuurlijk niet alleen voor het noorden, maar voor geheel Nederland gelden. Haars inziens mag de landelijke overheid daar richtlijnen voor geven. Gevraagd of zij bereid zou zijn positief te reageren op een verzoek van het noorden om de N33 om te bouwen tot autosnelweg, antwoordde mevrouw Vos dat de discussie over de N33 eenzelfde is als die over andere wegen. Overal in den lande heeft men behoefte aan uitbreiding van wegen, terwijl GroenLinks vindt dat er langzamerhand genoeg asfalt is in het land, een aantal dringende ontsluitingswegen uitgezonderd. GroenLinks geeft de voorkeur aan railverbindingen en waterwegen. Mevrouw Vos beaamde dat zij de keuze in het rapport-Langman voor bepaalde wegverbindingen niet juist achtte. Zij zou liever zien dat er in railverbindingen werd geïnvesteerd, bijvoorbeeld in de Zuiderzeelijn, de spoorlijn tussen Groningen en Duitsland en de spoorlijn Eemshaven-Emmen. Ook de vaarweg tussen Lemmer en Delfzijl zou versneld kunnen worden aangepakt. Als wordt gesproken over de toekomst van Nederland en de investeringen daarin, dan mag er volgens haar wel degelijk in Den Haag een afwegingskader worden gehanteerd.

Mevrouw Vos achtte het belangrijk om te investeren in duurzame landbouw en in de natuur als economische drager (recreatie en toerisme) en om kleinschalige diensten en communicatie te stimuleren. Zij pleitte voorts voor investeringen in de naoorlogse wijken in de grote steden met meer geld dan nu beschikbaar wordt gesteld. Zij noemde het ontbreken van het vliegveld Eelde en van de verlenging van de landingsbaan in het rapport opmerkelijk en positief. Bij interruptie werd gemeld dat de commissie dit staand beleid acht. Mevrouw Vos was van mening dat het verstandig zou zijn dat beleid niet voort te zetten.

Zij betoogde tot slot dat de commissie-Langman een te sterk pleidooi heeft gehouden voor versoepeling van de milieuwetgeving, ook als het om agrarische bedrijven gaat. Het leek haar niet gewenst grootschalige intensieve veehouderij naar deze streken over te brengen. Het zou misschien geen gek idee zijn om die op industrieterreinen onder te brengen, zoals D66 heeft gesuggereerd, maar dan niet in het noorden. Met de oproep «Zorg dat het noorden schoon blijft» besloot mevrouw Vos haar betoog.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris memoreerde de belangrijkste vragen en betoogde dat het mede gaat om activiteiten in andere delen van Nederland die van fundamenteel belang zijn voor de kansen van het noorden, zonder dat er sprake is van een tegenstelling tussen het westen en het noorden. In de praktijk blijkt dat de economische dynamiek die ontwikkeld wordt in de zogenaamde corridors, nieuwe impulsen geeft voor een breder gebied. Het rapport-Langman schildert niet met brede gebaren nieuwe corridors en een gouden toekomst voor de strategische positie van het noorden des lands ten opzichte van de rest van de wereld. In het rapport is bekeken wat gezien de ontwikkeling van de economie in Nederland, haalbare realistische beleidsdoelstellingen voor het noorden zouden kunnen zijn. Gekeken is naar de intrinsieke waarde van de provincies zelf en naar de verbinding tussen de economische kerngebieden en de gebieden die kansrijk kunnen zijn als het gaat om de opbouw van clusters en ketens, afgeleid van de verbeterde economische dynamiek in oostelijke richting. Een belangrijke element daarbij is onder meer het aanpassen van de infrastructuur aan die verbinding. Als gedacht wordt aan nieuwe corridors, wordt veelal gekeken naar versterking van de Oost-Westcorridor, terwijl als er wordt uitgegaan van afgeleiden een veel betere logistiek zal worden bereikt tussen de plaats van de actie en de plaats waar wordt geprofiteerd van de economische kernpunten (de haarvatenbenadering). Vandaar dat de staatssecretaris in haar column heeft geschreven dat het rapport-Langman minder goed uitgewerkt is als het gaat om de infrastructuur en vandaar dat zij krachtig zal pleiten voor goede aansluitingen op de hoofdcorridor in de Randstad.

Zij beaamde dat het noorden een grotere invloed moet krijgen op de invulling. Vandaar de terughoudende opstelling van het kabinet. Echter, processen in een regio kunnen natuurlijk niet losgekoppeld worden van beleid dat voor Nederland als geheel wordt ontwikkeld. De koppeling aan ICES is dan ook van groot belang. Natuurlijk is het goed om in de aanloop tot de verkiezingen te proberen de politieke agenda vast te houden en om in februari zo concreet mogelijke uitspraken te verkrijgen over wat, wanneer, op welke wijze en voor welke kosten zal worden gedaan, maar het is tevens ondenkbaar dat na de verkiezingen het in Kamer en kabinet besprokene niet in het regeerakkoord en ICES wordt ingebouwd. Het is de bedoeling dat er in februari uitspraken worden gedaan over de weg die verder moet worden gevolgd en dat daarvan een vertaling wordt gegeven in het nieuwe regeerakkoord en de nieuwe begroting. Derhalve is er geen bezwaar tegen het incorporeren in de ICES-discussie. Integendeel, want dit is hét proces waarop het kabinet zich richt als het gaat om het vrijmaken van middelen. De staatssecretaris bestreed dat het gesprek in februari uitsluitend een procedureel karakter heeft. Wanneer het noorden een in de ogen van het kabinet goede suggestie heeft, zal die worden overgenomen. Het verschil met vroeger is, dat het kabinet nu werkt aan een integrale visie op bereikbaarheid, economische ontwikkeling en goed gebruik van de ruimte in Nederland. Die wordt ontwikkeld in vervolg op de missiebrief en zal het Leitmotiv zijn, uiteraard rekening houdend met de politieke invalshoeken in verband met de verkiezingen. Het is ondenkbaar – en zou een slechte zaak zijn – dat de aanbevelingen van dit rapport, dat op initiatief van het kabinet is opgesteld, niet zullen worden geïntegreerd in zo'n belangrijke beleidsoperatie die de ruggengraat vormt voor het vrijmaken van middelen.

Waar is aangekondigd dat het kabinet in februari met een eindreactie zal komen op het rapport-Langman en die aan de Kamer zal toesturen, zal er op dat moment een standpunt moeten zijn bepaald over het geheel aan maatregelen. Dat wil niet zeggen dat er in februari een wijziging wordt voorgesteld op de begroting voor 1998 of het MIT.

De in het rapport genoemde cluster- en ketenwerking vergt een selectief beleid. En dat is bepaald niet eenvoudig. De staatssecretaris steunde in dat kader de oproep aan het noorden om solidair te zijn. Zij was het met mevrouw Vos eens dat ter versterking van een aantal kansrijke gebieden ook moet worden gekeken naar de potenties van die gebieden, zoals de ruimte en de traditionele sterke punten met toekomstperspectief. Dat betekent het benutten van de intrinsieke mogelijkheden van het noorden van het land. De staatssecretaris was er voor dat het noorden tracht glastuinbouw aan te trekken, maar vond dat daarnaast op grond van de clustergedachte ook activiteiten moeten worden ontwikkeld in het kader van landbouwtechnologie en agri-industrie. Dat betekent wel wat voor haar coördinerende taak richting LNV.

Het noorden van het land is een aantrekkelijk woongebied, maar de ijle economische structuur wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de samenstelling van de bevolking. Er is een aantal geavanceerde kennisinstituten, maar na hun studie verlaten de studenten het gebied om elders werk te vinden, terwijl de kennisstructuur in een gebied ook kan worden benut voor het ontwikkelen van nieuwe ondernemingen. De staatssecretaris was voornemens zich zeker op dit moeilijke terrein in te zetten om de daar liggende kansen te benutten.

Desgevraagd benadrukte zij dat er nog geen ICES-gelden beschikbaar zijn en dat voor het vrijmaken van middelen in deze omvang prioriteit moet worden gegeven aan de betreffende voorstellen. In februari zal aangegeven moeten worden welke projecten door reallocatie van middelen op korte termijn binnen bestaande programma's gerealiseerd kunnen worden. Daarmee is men al bezig. Voorts moet worden aangegeven op welke manier de omvangrijker projecten een plaats krijgen in de totale operatie. Daarbij moeten dan ook de middelen worden gevonden. In februari krijgt de Kamer een zo helder mogelijk standpunt van het kabinet met een reactie op de inbreng van het noorden en met een heldere uiteenzetting over de wijze waarop het kabinet uitvoering wenst te geven aan de voorgestelde projecten.

Bij interruptie werd verondersteld dat de middelen dan wel vastgelegd zijn voor het noorden. De bewindsvrouwe antwoordde dat men kan uitrekenen wat iets kost en ook de politieke wil kan uitspreken om het te realiseren, maar dat dit iets anders is dan het begrotingstechnisch beschikken over de nodige middelen. Hier ligt een belangrijke taak voor het huidige kabinet. Dat het zelf de commissie-Langman heeft ingesteld, veronderstelt een ingaan op het rapport, maar wat het kabinet in februari zal uitspreken, kon zij nog niet zeggen. Haars inziens heeft het huidige kabinet wel de verantwoordelijkheid uitzicht te bieden op uitvoering van de maatregelen die de komende maanden in overleg met het noorden zullen worden besproken. Dat kan inhouden, dat zaken worden verwezen naar MIT en ICES. Uiteraard zal er altijd sprake zijn van concurrerende projecten, maar het belang van het opnemen in de ICES-operatie is dat dan ook voor de langere termijn verzekerd is dat het noorden aandacht krijgt in het geheel. Bestaande PM-posten op de onderscheiden begrotingen zouden kunnen worden belegd met een bedrag. De ICES-operatie is er juist op gericht overbodig asfalt te voorkomen en slimme nieuwe antwoorden te geven op problemen van bereikbaarheid. Het lijkt interessant voor het noorden om juist in het licht van die nieuwe gedachtegang mee te profiteren van deze inspanning.

De staatssecretaris kon niet zeggen wat het rechtstreekse werkgelegenheidseffect is van het ISP, omdat vele projecten pas na enkele jaren multipliereffecten kennen. Of de verwachte werkgelegenheidseffecten zijn gerealiseerd, zal bij de volgende evaluatie kunnen worden bezien. Van de IPR zijn de werkgelegenheidseffecten wel bekend. Verleden jaar is het succes van het noorden bij de acquisitie van buitenlandse investeringen markant geweest. Dat wil niet zeggen dat dit succes ieder jaar kan worden geboekt.

Hoe de ook door haar gewenste snelletreinverbinding eruit moet zien, moet nog samen met het noorden worden besproken. Naar aanleiding van de N33 wees de staatssecretaris op de suggestie van de commissie-Langman om na te gaan of het niet mogelijk is gebruik te maken van bestaande verbindingen, zoals de Duitse A31.

Het is haars inziens normaal om als een planning niet wordt gehaald, de Kamer daarvan op de hoogte te stellen. In het onverhoopte geval dat er in dezen sprake is van stagnatie, zal de Kamer daarover uiteraard worden geïnformeerd.

Dat zij wat het pakket betreft een slag om de arm houdt, heeft geen politieke, maar feitelijke redenen. Zij was voornemens de coördinatie op dit terrein krachtig aan te pakken. Het economische succes in Nederland moet ook z'n vertaling vinden in het noorden. Daarover heeft zij al voordat minister De Boer de instelling van de commissie-Langman suggereerde, met de gedeputeerden van de drie noordelijke provincies overlegd. In de reactie van het samenwerkingsverband Noord-Nederland is een groot aantal elementen terug te vinden die ook in het rapport-Langman voorkomen. In feite zijn de bouwstenen voor de reactie van het noorden op dit rapport er dus al. VROM heeft het initiatief genomen tot instelling van de commissie-Langman; EZ heeft het estafettestokje overgenomen en fungeert als coördinator.

De staatssecretaris beaamde dat zij primair de taak heeft om de VVD-bewindslieden in het kabinet te overtuigen in dezen, maar zij hoopte wel op steun van de heer Remkes.

Zij verontschuldigde zich voor de weinig formele vorm van het stuk over de structuurfondsen, maar dit was door haar ambtenaren puur bedoeld als service aan de leden.

Een van de voorstellen van de heer Remkes tot aanvulling van bestaand beleid betrof het instellen van een regionaal gedifferentieerde loonkostenfaciliteit. Brussel wijst evenwel alle voorstellen af die uitgaan van een extra bovenop de toegestane 20%. Wanneer men het noorden als één geheel wil zien, maakt men in feite de spoeling dunner en zullen de middelen niet alleen terechtkomen in de gebieden die deze het hardste nodig hebben.

Ten aanzien van de structuurfondsen spelen inderdaad verschillende ambities een rol. In de eerste plaats de uitbreiding van Europa en de middelen om de toetreding van de nieuwe landen mogelijk te maken, waarbij niet alleen de specifiek op toetreding gerichte subsidies een rol spelen, maar ook bijvoorbeeld het landbouwbeleid. Verder is aan de orde het verbeteren van de nettopositie, wat kan door renationalisatie en het verlagen van de financiële bijdrage of door het zoeken van een balans tussen de bijdrage en de mate waarin wordt meegeprofiteerd van Europese middelen. Nederland moet ervoor zorgen dat zijn positie ten opzichte van andere landen relatief niet verslechtert. Dat betekent dat bij de geschetste doelstellingen de eigen positie goed in het oog gehouden moet worden en dat voor de prioriteitsgebieden, geënt op nationale verhoudingen, een substantiële bijdrage in het kader van structuurbeleid moet worden verworven. Ook de staatssecretaris had wel gedacht over de mogelijkheid om te komen tot volledige renationalisatie en vervolgens tot een centraal fonds met eigen middelen en regels, maar zij was van die gedachte afgestapt vanwege de Europese criteria voor steun aan regio's.

Op de Top in december zal op hoofdlijnen worden besloten, wellicht ook over het financieel kader. Daarbij speelt de opbouw van de toename van Europese middelen voor Nederland een belangrijke rol. In de eerste helft van 1998 zullen waarschijnlijk de conceptverordeningen totstandkomen en vervolgens zal erover worden onderhandeld. De start van de programma's is gepland in 2000. Het kabinet zal zich moeten inzetten voor structuurbeleid voor onder meer het noorden van het land, zij het in een iets andere vorm, omdat er sprake is van samenvoeging van een aantal doelstellingsgebieden. Daarbij zal waarschijnlijk meer beleidsruimte mogelijk worden. De gedachte aan een centraal fonds met decentrale uitvoering sprak de staatssecretaris aan. Bezien zal moeten worden hoe dit zich verhoudt tot comptabliteitvoorschriften in Nederland en Europa. Dit is wel het juiste moment om over dit soort zaken van gedachten te wisselen.

De afstemming van de cofinanciering wordt er meteen bij betrokken. De problemen van verleden jaar met de cofinanciering zijn verholpen. Die problemen hadden geen betrekking op het noorden, maar op andere doelstellingsgebieden. Bij nieuwe programma's zal meer aandacht moeten worden geschonken aan een onmiddellijk commitment van alle ministeries bij de cofinanciering.

Landelijk scoort ongeveer 20% van de ingediende projecten voor STIREA. Dat percentage geldt ook voor het noorden. Dit instrument is overigens niet bedoeld om het pondspondsgewijs verdeeld over Nederland te gebruiken. Het is bedoeld om aan de hand van objectieve criteria te komen tot de oplossing van knelpunten, met als gevolg dat er het eerste jaar bijvoorbeeld twee projecten in Zeeland zijn gehonoreerd en geen enkel project in Noord-Holland en het noorden. In het tweede jaar is er één Fries project gehonoreerd. Tijdens de begrotingsbehandeling van hedenmiddag heeft de staatssecretaris al gezegd het jammer te vinden dat er van de vele ingediende projecten slechts zeven kunnen worden gehonoreerd. Daarom zal worden nagegaan of er meer kan worden gedaan met het bestaande instrument, of ook kwalitatieve aspecten een rol kunnen spelen naast de ruimtelijke, of andere criteria moeten worden gehanteerd en of er meer geld voor ter beschikking kan worden gesteld.

De staatssecretaris laat zich bij de verdeling van STIREA-gelden niet inspireren door haar verantwoordelijkheid voor het regionaal beleid. Dat wil niet zeggen dat zij niet langs andere wegen iets voor het noorden doet. Zij noemde in dit verband de 25 mln. voor het internationale bedrijvenpark Friesland. STIREA is bedoeld voor het opheffen van knelpunten met bedrijventerreinen in geheel Nederland. Het gaat er daarbij om wie het beste een knelpunt oplost met een zo hoog mogelijke toegevoegde waarde, bijvoorbeeld in de vorm van arbeidsplaatsen of van een bijdrage aan de totale dynamiek in Nederland. Regionaal beleid wordt uitgevoerd met geld dat ook bedoeld is voor regionaal beleid.

Naar aanleiding van het evaluatierapport ISP zijn er met het noorden afspraken gemaakt om door te gaan met het ISP, maar tevens de vinger aan de pols te houden wat de zwakke elementen betreft en om te kijken naar de wat langere termijn.

Op het aardgassuggestie zal het kabinet nog reageren. Het noorden krijgt overigens per jaar 72 mln. aan ISP-gelden.

De vragen over Den Helder, de N9 en de buitendijkse werf zullen schriftelijk worden beantwoord.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA) vroeg om een schriftelijke reactie op haar in eerste termijn gestelde vraag, of er voor het noorden werkelijk sprake is van additionele gelden en niet van sigaren uit eigen doos.

Zij was er niet gerust op dat er in februari werkelijk een substantieel pakket aan maatregelen voor het noorden ligt en besefte dat het wel moeilijk zal zijn om precies aan te geven hoe het traject er vanaf februari uit zal moeten zien. Er behoeven geen problemen te zijn met betrekking tot bijvoorbeeld de door haar fractie bij motie voorgestelde start met de werkzaamheden voor een hoogwaardige treinverbinding. Die motie komt binnenkort in stemming. Er zouden ook concrete afspraken kunnen worden gemaakt over bijvoorbeeld extra Melkertbanen als het noorden daarom vraagt in het kader van de noodzakelijke extra 43 000 arbeidsplaatsen.

Mevrouw Witteveen zei plaatsing van het verslag van dit overleg op de plenaire agenda wenselijk te achten om dit eerste overleg tussen Kamer en kabinet over het rapport-Langman op een juiste wijze af te ronden.

De heer Remkes (VVD) sloot zich hierbij aan.

In het rapport-Langman staat een aantal zaken die Noord-Nederland zonder grote financiële consequenties autonoom kan oppakken. Een fonds van 10 mld. waaruit naar believen kan worden geput, is niet reëel. De meerjarenraming van EZ bevat de ISP-gelden en de IPR-gelden. Daarom zou volgend voorjaar in overleg met bestuurlijk Noord-Nederland kunnen worden afgesproken dat het regionaal beleid ook na 1999 voor een periode van bijvoorbeeld zes jaar wordt gecontinueerd, toegespitst op ISP en IPR. Dat zou mede het financieringskader kunnen zijn voor de realisering van een aantal aanbevelingen uit het rapport-Langman. Het gaat gekapitaliseerd dan om grote bedragen. De heer Remkes pleitte ervoor een dergelijke afspraak vóór de verkiezingen te maken. Hij deed dat, omdat regionaal beleid altijd een tamelijk moeizaam bevochten traject is geweest. Hij veronderstelde dat als het vorige kabinet deze afspraken met het noorden niet gemaakt had, dit kabinet ook op het regionaal beleid zou hebben bezuinigd. Die afspraak zal niet gemaakt kunnen worden voor een aantal grote projecten die veel geld vragen, omdat daarbij de ICES-gelden in beeld komen die nog gevonden moeten worden. In die situatie zou het kabinet kunnen volstaan met een inhoudelijk oordeel en een inspanningsverplichting.

De heer Remkes kon zich voorstellen dat de uitvoering van sommige projecten die in de verschillende programma's zijn opgenomen, in de tijd naar voren gehaald wordt.

De reactie van de staatssecretaris over de Brusselse fondsen heeft hem teleurgesteld. Ook als de systematiek van de structuurfondsen in stand blijft, zullen de omstandigheden totaal wijzigen. Toch is de argumentatie niet gewijzigd. Wat is de inzet van het kabinet? Aangenomen mag worden dat als op de Top wordt besloten de structuurfondsen te handhaven, het Nederlandse kabinet erop inzet er zoveel mogelijk van te profiteren. En om dan iets te vragen te hebben, zou het heel Noord-Nederland onder dat programma moeten brengen. Het ging de heer Remkes om de samenhang van Noord-Nederland als economisch gebied.

Tijdens de begrotingsbehandeling zijn drie moties ingediend over de Zuiderzeespoorlijn in combinatie met de Hanzelijn. Het is niet de eerste keer dat er in de Kamer is gesproken over de Zuiderzeespoorlijn en de Hanzelijn. Waarom heeft de staatssecretaris het rapport-Langman nodig gehad om kennelijk nu pas activiteiten in gang te zetten richting minister van Verkeer en Waterstaat?

De heer Remkes kon zich vinden in het verzoek om een brief over STIREA. Hij had de indruk dat er bij de beoordeling van voorgelegde projecten een zwaarder accent op Noord-Nederland zou moeten worden gelegd, zonder dat men in het achterhoofd heeft dat daarop ook het regionaal beleid van toepassing is.

De heer Van Walsem (D66) betoogde dat in de optiek van D66 de EEG niet is opgericht om zoveel mogelijk uit de structuurfondsen te halen. D66 heeft een idealistischer beeld van Europa.

Hij was niet gerustgesteld door het antwoord over het evaluatierapport waarin een aantal kritische vragen is gesteld. Hoe zit het met de kwaliteit van de NOM? Het effect van de 8 mln. van SNO wordt in het rapport nihil geacht. Voorgesteld wordt dat te gebruiken voor een professionele ondersteuning van nieuwe RBS-projecten.

Volgens hem staan er geen ISP-gelden op de meerjarenbegroting van Economische Zaken voor na 2000. De evaluatie van de vijfde periode tot en met 1999 is bedoeld om te bepalen of dit beleid moet worden voortgezet.

De heer De Jong (CDA) was het wat STIREA betreft eens met de heer Remkes en mevrouw Witteveen. Het was oorspronkelijk regionaal geld, maar lijkt nu voornamelijk naar de Randstad te gaan.

Ook hij wilde plenair klaarheid over wat er in het voorjaar te verwachten is. Hij herhaalde dat hij de door de commissie-Langman voor het noorden tot 2010 gevraagde 10 mld. niet overdreven achtte. Hij wenste een concrete uitspraak van het kabinet over het al dan niet ter beschikking stellen van dit geld, inclusief tijdpad.

De staatssecretaris was van mening dat het noorden geen medelijden nodig heeft. Zij betoogde dat zij weinig anders doet dan wat de commissie-Langman voorstelt. Over het verbeteren van het spoorwegnet heeft zij uitvoerig contact gehad met de minister van Verkeer en Waterstaat, die een rationele conclusie trok. In het rapport-Langman is in het kader van Railnetwerk 2010 sprake van «versnelling aanleg Hanzespoorlijn» en in het kader van Railnetwerk 2030 van: verkenning ontsluiting Betuweroute door goederenroute enz. en verkenning aanleg Zuiderzeespoorlijn.

De staatssecretaris was van mening dat de wensenanalyse van de heer Remkes – op korte termijn doen wat kan, uitspraken doen over wat voor de daarop volgende termijn de bedoeling is en over de daarna volgende termijn – spoort met haar antwoord. Zij kon alleen niet uitwerken in welke mate dat allemaal zal gebeuren, omdat het kabinet ruimte heeft gevraagd om een gefundeerde reactie te kunnen geven op reallocatiekwesties en andere voorstellen in het rapport-Langman. Het is de bedoeling de Kamer goed te informeren over de manier waarop in februari een zover mogelijk gaande besluitvorming kan worden gerealiseerd.

De staatssecretaris zegde in dit verband een brief hierover toe, inclusief een goed overzicht van de toepassing van STIREA-gelden en andere middelen die voor het noorden zijn gereserveerd of worden uitgegeven. Een actieve houding van het kabinet is niet alleen gewenst, maar ook logisch, gezien de aanzet die door EZ is gegeven om te komen tot een visie op het beleid in de volgende periode en gegeven de instelling van de commissie-Langman.

Op zich klinkt het aantrekkelijk om in de nieuwe periode het noorden als één geheel aan te merken in het kader van de nieuwe structuurfondsgelden, maar in het rapport-Langman wordt een pleidooi gehouden voor concentratie- en clustergebieden binnen het noorden van het land. Het is wel waar dat het aan de orde kan komen bij de discussies over de vraag of er een nieuwe IPR en een nieuw ISP moeten komen en, zo ja, hoe. Onderhandelingstechnisch is het gewenst te zorgen voor een optimale gebiedskeuze. Vervolgens zal binnen de opzet van een mogelijk centraal fonds gekozen kunnen worden voor een beleidsinzet op concentratiegebieden. Nagegaan zal worden of deze optie haalbaar is.

De staatssecretaris was het eens met de schets die de heer Van Walsem heeft gegeven van de consequenties van de evaluatie. Vooral de beleidsuitvoerders in de noordelijke provincies zullen er lessen uit moeten trekken, maar dat zal natuurlijk ook ten departemente moeten gebeuren. De conclusies van de evaluatie waren overigens over het algemeen vrij positief.

STIREA-geld is geen sigaar uit eigen doos en is niet voor het noorden verboden, omdat daar ook het regionaal beleid van toepassing is. In STIREA-kader heeft het noorden net zoveel kans als andere delen van het land om voor dit geld in aanmerking te komen. En dat blijkt in de praktijk ook het geval. Dat is een constatering, geen doelstelling, want als de commissie die op basis van objectieve criteria de toewijzing regelt, volgend jaar geen project in het noorden aanwijst, dan zal de staatssecretaris zich daar niet tegen verzetten.

De voorzitter van de commissie,

H. Vos

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), G. de Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Hessing (VVD), Crone (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66) en Hofstra (VVD).

Plv. leden: Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), De Haan (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Verbugt (VVD), Meyer (groep-Nijpels), M.B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66), Passtoors (VVD) en Feenstra (PvdA).

Naar boven