24 060
Ruimtelijk-economisch beleid tot 2000

nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER EN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 21 oktober 1997

Hierbij bieden wij aan het advies van de commissie-Langman over het «Ruimtelijk-Economisch Perspectief van Noord-Nederland»1. Op 11 september 1997 is het rapport van de commissie verschenen. Deze commissie was ingesteld bij KB van 4 juni 1997 en gewijzigd bij KB van 16 juli 1997. Hoewel de commissie is ingesteld mede in opdracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, heeft het kabinet besloten het voortouw voor de vervolgprocedure te leggen bij de Staatssecretaris van Economische Zaken, vanwege de nauwe relatie die bestaat met het regionaal economisch beleid.

Deze brief bevat een eerste en voorlopige reactie van het kabinet.

Eerst geven wij uit het rapport van de commissie de hoofdlijnen van de analyse aan, vervolgens komen wij op het advies met aanbevelingen, maatregelen en kosten. Daarna geven wij een eerste en voorlopige reactie van het kabinet weer en een schets op hoofdlijnen de verdere procedure.

De analyse op hoofdlijnen:

Het rapport geeft een analyse van de positie van de economie van het Noorden in relatie tot de rest van Nederland. In deze analyse worden kenmerken, knelpunten en perspectieven weergegeven op sociaal-economisch gebied. Ook geeft het rapport een heldere analyse van een belangrijk probleem in het Noorden, de onderbenutting van het arbeidspotentieel. Deze komt tot uitdrukking in de lage arbeidsparticipatie en de hoge, aanhoudende werkloosheid. De commissie verklaart deze situatie vanuit een historisch perspectief. De commissie signaleert zwakke en sterke punten. Als belangrijke zwakke punten worden gezien de ijlheid van de economische structuur en de relatief geïsoleerde ligging ten opzichte van de economische kerngebieden in Noordwest Europa.

Naast deze zwakke punten worden echter ook een aantal positieve ontwikkelingen geschetst. Gewezen wordt op de eigen kracht en kwaliteiten van het Noorden als dragers voor verdere ontwikkeling. De groei van de economie in het Noorden doet sinds 1985 niet onder voor de landelijke trend. Positieve ontwikkelingen doen zich voor in bepaalde economische sectoren, zoals de agri-nutri-sector, de medisch-biologische sector, de chemie en de metaal-electro, waaronder de scheepsbouw.

Aanbevelingen en maatregelen:

Op basis van de analyse komt de commissie-Langman tot een aantal aanbevelingen en maatregelen gericht op het stimuleren van de regionale economie, land- en tuinbouw alsmede infrastructuur en het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief.

De commissie onderscheidt daarbij een langere en korte termijn.

De ontwikkelingsmogelijkheden op langere termijn ziet de commissie vooral in een beleid van clustering van nieuwe economische activiteiten in een beperkt aantal kerngebieden gelegen aan of direct verbonden met de hoofdtransportassen.

De aanbevelingen en concrete maatregelen die worden voorgesteld richten zich in de eerste plaats op de periode tot 2010.

Ten aanzien van de ontwikkeling van de regionale economie wordt onderstreept het belang van kwantitatief en kwalitatief voldoende aanbod van bedrijfsterreinen en goede verbindingen met de rest van Nederland en aansluiting op de belangrijke internationale transportassen, alsook een goed woon- en leefklimaat.

Belangrijk onderdeel uit het advies van de commissie Langman is dat tot 2010 in de drie Noordelijke provincies zo'n 43 000 arbeidsplaatsen extra – dat wil zeggen boven op de gemiddelde werkgelegenheidsgroei voor Nederland – moeten worden gecreëerd om op de landelijke werkgelegenheid uit te komen.

In het belang van versterking van de economische structuur in relatie tot werkgelegenheid pleit de commissie voor groei van bestaande bedrijvigheid, oprichting van nieuwe bedrijven en het aantrekken van nieuwe bedrijven uit overig Nederland of uit het buitenland.

De door de commissie voorgestelde maatregelen voor de land-en tuinbouw hebben betrekking op een aantal infrastructurele vernieuwingen, zoals onder meer intensivering, verweving, ecologisering, inrichting, starters, kleinschalige niet agrarische activiteiten.

Ten aanzien van verkeer en vervoer richten de voorgestelde maatregelen zich vooral op de achterlandverbindingen van het Noorden met Duitsland, de achterlandverbindingen met de Randstad en de ontsluiting van de noordelijke havens.

Op het gebied van de ruimtelijke inrichting worden maatregelen voorgesteld ten aanzien van steden en dorpen (w.o. de renovatie van binnensteden), toerisme en recreatie en vitalisering van kwetsbare landelijke gebieden.

Vervolgens geeft de commissie aan welke financiële inspanning nodig is om de voorgestelde maatregelen te realiseren (circa 10 miljard gulden).

Naast de voorstellen voor maatregelen met financiële gevolgen stelt de commissie ook een aantal maatregelen voor zonder financiële consequenties.

Voorbeelden hiervan zijn organisatorische maatregelen zoals verbetering kennisontwikkeling, afstemming hoger onderwijs op regionale behoeften en voorstellen voor betere samenwerking tussen provincies, de NOM en het SNN.

Verder worden enkele algemene aanbevelingen gedaan zoals het instellen van een centraal stimuleringsfonds. Tot slot pleit de commissie voor de gedachte van (mede-) financiering uit de aardgasopbrengsten

Voorlopige reactie kabinet.

Analyse en maatregelen:

De karakterisering van de problematiek van het Noorden door de commissie spreekt in veel opzichten aan en sluit op hoofdlijnen ook aan bij de opvattingen van het kabinet.

De aanbevelingen en concrete maatregelen verdienen nauwkeurige bestudering en overleg. Voor een definitief oordeel is uiteraard een diepergaande beoordeling nodig. Vooruitlopend daarop enkele opmerkingen daarover.

Geconstateerd wordt dat een aantal maatregelen goed aansluit bij het vigerende Rijksbeleid op het gebied van regionaal beleid, investeringen in infrastructuur en het beleid op het gebied van de land- en tuinbouw.

De aanbevolen concentratie op een aantal kerngebieden spreekt aan maar roept ook een aantal vragen op. Zoals bijvoorbeeld de relatie tussen wonen en werken (vermindering mobiliteit) en of bij de keuze van de kerngebieden wel voldoende is gekeken naar de mogelijkheden van aansluiting op goed bereikbaar bestaand stedelijk gebied, zodat de behoefte aan nieuwe infrastructuur kan verminderen.

Daarnaast mag deze concentratie kansrijke initiatieven buiten de kerngebieden niet blokkeren of hinderen.

De samenhang van de verschillende voorgestelde maatregelen dient nog nader te worden beschouwd in relatie tot bestaand beleid (mogelijke synergie).

In samenhang met een diepergaande beoordeling van de voorgestelde maatregelen zullen ook de door de commissie aangeven kosten nader worden bestudeerd en uitgewerkt.

Met betrekking tot de extra inspanningen is het beleid van de Europese Unie voor de periode 2000–2010 een nog onzekere factor. De rol van de private partijen verdienen nadere aandacht. Dit zo belangrijke aspect van mede betrokkenheid blijft in het rapport van de commissie onderbelicht.

In termen van arbeidsparticipatie en werkloosheid wordt geconstateerd dat er grote verschillen zijn tussen regio's en zelfs provincies.

Vervolgprocedure:

Het kabinet acht het tot zijn taak om de hiervoor beschreven analyse en de voorgestelde maatregelen in relatie tot het bestaande beleid verder uit te werken en prioriteiten en posterioriteiten te verkennen. Het kabinet stelt zich daarbij globaal de volgende procedure voor.

Eerst worden de aanbevelingen en maatregelen alsook de daarmee samenhangende kosten door betrokken departementen bestudeerd. Het SNN zal worden verzocht om een reactie in december 1997 op het rapport van de commissie. Met de drie noordelijke provincies zal in februari 1998 overleg worden gevoerd. Daarna zal uw Kamer over de bevindingen worden geïnformeerd.

Zoals aangekondigd in de voortgangsrapportage missiebrief zal het advies van de commissie-Langman ook worden betrokken bij de verdere uitwerking van de in genoemde rapportage opgenomen verkenning van investeringsprojecten. Deze verkenning wordt ten behoeve van besluitvorming door het volgende kabinet uitgewerkt.

Het kabinet stelt zich voor om de aanbevelingen voor de langere termijn (periode 2010–2030) in te brengen in de door VROM geleide discussie over de ruimtelijke inrichting van Nederland op de lange termijn «Nederland 2030».

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven