24 057
Europees Verdrag inzake cinematografische coproduktie, met bijlagen; Straatsburg, 2 oktober 1992

nr. 182a
A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 7 november 1994 en het nader rapport d.d. 5 januari 1995, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 27 september 1994, no. 94.007528, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Europees Verdrag inzake cinematografische coproduktie, met bijlagen; Straatsburg, 2 oktober 1992 (Trb. 1994, 159), met toelichtende nota.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 september 1994, nr. 94.007528, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 november 1994, nr. W05.94.0583, bied ik U hierbij aan.

1. De uitvoering van het op 2 oktober 1992 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag inzake cinematografische coprodukties zal, voor zover het Nederland betreft, geschieden door de Stichting het Nederlands Fonds voor de Film (Fonds), welk Fonds door de – toenmalige – Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur krachtens artikel 9 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid is opgericht.

Voor zover ter uitvoering van het verdrag de subsidievoorwaarden die door het Fonds worden gehanteerd moeten worden gewijzigd, dienen wijzigingen van deze voorwaarden op grond van artikel 93, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap te worden aangemeld bij de Europese Commissie. De Raad van State acht het wenselijk dat in de toelichting wordt aangegeven in welk opzicht de bestaande subsidievoorwaarden van het Fonds als gevolg van het van kracht worden van het verdrag zullen worden aangepast, alsook dat de aanmeldingsprocedure zal worden gevolgd.

1. Ter verduidelijking is de toelichting op het door de Raad genoemde punt met een passage uitgebreid.

2. De toelichtende nota vermeldt in Hoofdstuk I, Inleiding, tweede alinea, dat de Europese filmindustrie de afgelopen tien jaar sterk onder druk is komen te staan, dat zij in toenemende mate wordt gedomineerd door de Amerikaanse film, en dat in Nederland in die periode het binnenlandse marktaandeel van films aanzienlijk is gedaald. In deze scheef gegroeide verhouding tussen het nationale en het Amerikaanse filmaanbod zou het steeds moeilijker voor de Nederlandse film worden om een rendabele bioscooproulatie te krijgen. Deze constateringen worden evenwel niet met feitelijke gegevens gestaafd en vloeien evenmin uit elkaar voort; de erin gebezigde begrippen zijn niet gepreciseerd.

De Raad is van oordeel dat – zo een passage met een dergelijke strekking in de toelichtende nota zou worden gehandhaafd – nadere staving en precisering noodzakelijk is, mede ter voorkoming van onzuivere beeldvorming. Het college wijst erop dat ook het bij het verdrag behorende Verklarend Rapport geen deugdelijke aanknoping geeft voor een passage die ertoe strekt dat (de) Europese filmindustrieën en meer in het bijzonder de Nederlandse filmindustrie en de «Nederlandse film» beschermd dienen te worden tegen de produkten van de in de Verenigde Staten gevestigde filmindustrie. De enkele vermelding in het Verklarend Rapport dat de binnenlandse markt van de Verenigde Staten anders dan de nationale markten van de verdragsstaten een voldoende omvang heeft om de kosten te financieren van een filmproduktie is, wat er van die constatering op zich zijn moge, daartoe in elk geval onvoldoende. Gegeven de overwegingen in de preambule tot het verdrag, die in het bijzonder zijn gericht op het in stand houden en bevorderen van de Europese culturele verscheidenheid door multilaterale Europese samenwerking op het terrein van cinematografische coprodukties, verdient het naar het oordeel van de Raad de voorkeur in de toelichting veeleer het accent op die overwegingen te leggen dan op hetgeen de toelichtende nota thans samenbrengt onder de noemer van het versterken van de filmmarkt, waarbij zonder dat overtuigende feiten worden aangevoerd het accent wordt gelegd op de bedreiging van de Europese (film)cultuur door de filmindustrie van de Verenigde Staten.

2. Bedoelde passage is uit de toelichting geschrapt.

3. Artikel 5, derde lid, van het verdrag bepaalt dat onder meer geen coproduktiestatus kan worden verleend aan projecten die openlijk aanstoot geven aan de menselijke waardigheid («openly offend human dignity» «qui portent ouvertement atteinte à la dignité humaine»). Uit de tekst van het artikel noch uit het Verklarend Rapport kan worden afgeleid wat precies onder deze term moet worden verstaan. Het college acht het denkbaar dat met dit naar Nederlands recht niet duidelijk afgebakende begrip impliciet wordt verwezen naar internationale mensenrechtendocumenten, zoals de preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de preambule bij het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Is dit het geval, dan dient dit uit de toelichting te blijken. Bovendien is het gewenst dat de toelichting aangeeft welke de situatie zal zijn bij botsing van de norm dat een project niet openlijk aanstoot mag geven aan de menselijke waardigheid met het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting. Het college gaat ervan uit dat slechts in extreme gevallen zal kunnen worden geconcludeerd dat een film de coproduktiestatus moet worden onthouden op deze grond.

De toelichting verdient in ieder geval een nadere verduidelijking op dit punt.

3. De toelichting is op dit punt aangepast.

4. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gehoor gegeven.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

W. Scholten

Ik moge U mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.

W. Kok

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 7 november 1994, no. W05.94.0583, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft

– De Stichting het Nederlands Fonds voor de Film de eerste keer met de volledige naam vermelden.

– In de eerste alinea van de toelichting de woorden «de Europese coproduktie op het gebied van de film» wijzigen in: Europese samenwerking op het gebied van de film door middel van coprodukties.

– Een specifieke vindplaats bij de nota Cultuurbeleid vermelden (hoofdstuk II, tweede alinea, van de toelichting) (aanwijzing 219 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)). Voorts in dezelfde volzin de – overigens onjuiste – Staatsbladvermelding schrappen (aanwijzing 86 Ar).

– In de toelichting op artikel 2 de woorden «certificaat van origine» wijzigen in: certificaat van oorsprong.

Naar boven