24 053
Samenvoeging van de gemeenten Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 mei 1995

Het verheugt mij dat de commissie de openbare behandeling na één schriftelijke ronde voldoende voorbereid acht.

De leden van de fractie van de PvdA maakten zich zorgen over de mogelijke opheffing van basisscholen door de desbetreffende gemeentelijke herindeling. Zij vroegen of de regering het voor mogelijk houdt dat basisscholen zijn opgeheven voordat de nieuwe gemeente Wijk bij Duurstede splitsing van het grondgebied van die gemeente kan effectueren en of zij daarom verlenging van de termijnen als bedoeld in artikel XVIII, eerste en tweede lid, van de Wet van 15 december 1993, houdende wijziging van het stelsel van stichtingsnormen en opheffingsnormen in de Wet op het basisonderwijs en van het huisvestingsstelsel in de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 1993, 716) overweegt. Deze wet wordt hierna de Wet Toerusting en Bereikbaarheid genoemd.

Bij de inwerkingtreding van de onderhavige gemeentelijke herindeling zijn de in dat artikel van de Wet Toerusting en Bereikbaarheid opgenomen termijnen voor effectuering van een splitsing voor de periode tot en met 31 juli 1998 verstreken. Een splitsing kan dus op grond van de thans geldende wettelijke regeling slechts ten behoeve van de periode na 31 juli 1998 worden gerealiseerd. Uit een brief van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede van 7 december 1994 aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken blijkt dat hierdoor het voortbestaan van enkele scholen in Cothen en Langbroek wordt bedreigd. De colleges verzoeken in die brief om hiervoor een voorziening te treffen. Naar aanleiding daarvan heb ik in overleg met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, besloten om de termijnen met betrekking tot splitsing in artikel XVIII, eerste en tweede lid, van de Wet Toerusting en Bereikbaarheid voor de nieuwe gemeente Wijk bij Duurstede te verlengen. Dit is gerealiseerd in de bij deze nota gevoegde nota van wijziging.

Dezelfde leden vroegen of met de bestaande gemeenten overleg is of wordt gepleegd over de mogelijkheid tot splitsing op basis van artikel 107c, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs. Zij informeerden naar de resultaten van dit overleg, zo dit heeft plaatsgevonden, en vroegen of de regering met hen van oordeel is dat het de voorkeur verdient om de splitsingsnormen in de wet op de gemeentelijke herindeling op te nemen. Deze laatste vraag werd ook gesteld door de leden van de fractie van de SGP.

De gemeenten Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede hebben in hun brief van 7 december 1994 geïnformeerd naar deze mogelijkheid. Voorts heeft op ambtelijk niveau diverse malen telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Wijk bij Duurstede en het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Zoals hiervoor reeds is vermeld, heeft het verzoek van de gemeenten Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede geleid tot de bovenvermelde nota van wijziging. De daarin gekozen wijze om in deze problematiek te voorzien, verdient naar het oordeel van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, en ondergetekende de voorkeur boven het in de wet opnemen van normen voor delen van de gemeente. Hiervoor zou namelijk moeten worden afgeweken van de thans in de Wet op het basisonderwijs opgenomen regeling. Voor de splitsing van een gemeente is een afzonderlijke procedure opgenomen in artikel 107b van de Wet op het basisonderwijs. Deze procedure dient eerst te worden gevolgd. Bij afwijking van die procedure zouden de daarin opgenomen waarborgen, waaronder het bij het besluit betrekken van alle scholen in de gemeente, in het gedrang komen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen zich af waarom de samenvoeging van de drie gemeenten plaatsvindt vooruitlopend op de integrale behandeling van het gebiedsdeel Utrecht-Oost.

Het nog langer aanhouden van de besluitvorming in dit deel van Utrecht-Oost zou afbreuk doen aan het opgebouwde draagvlak voor de nieuwe combinatie. Ook de onzekerheid bij met name de gemeentebesturen van Cothen en Langbroek zou daarmee nog langer duren.

Dezelfde leden vroegen op grond van welke argumenten de provincie heeft besloten om haar oorspronkelijk voorstel tot herindeling van Langbroek bij Doorn en van Cothen bij Wijk bij Duurstede te veranderen in een voorstel tot samenvoeging van Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede. Zij vroegen met name welke wensen van de betrokken gemeenten of gebleken knelpunten van bestuurlijke of andere aard een rol hebben gespeeld.

De besturen van de huidige gemeenten Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede hebben zich medio 1993 positief opgesteld voor een samenvoeging van de drie gemeenten. Het raadsbesluit van Langbroek van 26 januari 1993 om een voorkeur voor die combinatie uit te spreken vormde daarvoor de aanleiding en heeft in het bijzonder ten grondslag gelegen aan de provinciale heroverweging van de eerder voorgenomen combinaties. Tevens heeft de provincie in het eindadvies aansluiting gezocht op de opmerkingen in de uitnodigingsbrief van mijn ambtsvoorganger aan het begin van het herindelingstraject. Daarin heeft zij het belang onderstreept om in het gebied langs de Kromme Rijnstroom te streven naar een zo eenduidig mogelijk beheer en beleid. De nieuwe gemeente mag daartoe in staat worden geacht.

De leden van de fractie van het CDA vroegen vervolgens wat de reden is dat de regering ruim 6 maanden de tijd heeft genomen om dit betrekkelijk eenvoudige voorstel aan de kamer voor te leggen, gezien de haast die kennelijk op dit moment geboden is.

Ik heb mij ervoor ingezet dat dit voorstel zo snel mogelijk bij de Tweede Kamer zou worden ingediend. Gelet op de noodzakelijke prioriteitsstelling bleek eerdere indiening echter niet mogelijk.

Dezelfde leden vroegen voorts hoe zij, tegen de achtergrond van de onzekere uitkomst van de herverdeling van het Gemeentefonds, de opmerking moeten verstaan dat «op grond van de gezonde financiële situatie van de huidige gemeenten (...) tegen de herindeling vanuit financieel oogpunt geen bezwaren bestaan».

In de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel heb ik aangegeven dat ik onder het huidige regime, de Financiële-Verhoudingswet 1984 (FVW'84), geen aanleiding heb te twijfelen aan de financiële levensvatbaarheid van de nieuwe gemeente Wijk bij Duurstede. De nieuw te vormen gemeente heeft in 1996 nog met dit regime te maken; de nieuwe Financiële-verhoudingswet (hierna te noemen nFVW) is naar verwachting immers eerst per 1997 van toepassing. Ik heb de opmerking waar genoemde leden naar verwijzen, dan ook gemaakt in het licht van het huidige regime, de FVW'84.

Ook indien gekeken wordt naar de gevolgen van de overgang op de nFVW per 1997 – een overgang die de nieuwe gemeente uiteraard raakt, maar losstaat van de onderhavige herindeling – is er geen reden tot twijfel over de financiële levensvatbaarheid van de per 1 januari 1996 nieuw te vormen gemeente. Daarover het volgende.

Bij de adviesaanvraag over de herziening van het Gemeentefonds en de desbetreffende voorstellen die de staatssecretaris van Financiën en ik op 17 november 1994 aan de Raad voor de gemeentefinanciën hebben voorgelegd, is gebruik gemaakt van cijfers 1992. Deze adviesaanvraag, de (ontwerp-) voorstellen met betrekking tot de herziening en de herverdeeleffecten die daarbij horen zijn ter kennis gebracht van alle gemeenten. Ook is de adviesaanvraag en de bijbehorende stukken bij brief van 17 november 1994, kenmerk VFO93/2/U27, ter kennis gebracht van de Tweede Kamer. De herverdeeleffecten zijn voorlopig van aard. Ze zullen tezijnertijd geactualiseerd worden. Dat is niet alleen nodig op grond van ontwikkelingen sinds 1992, maar ook naar aanleiding van mogelijke wijzigingen ten opzichte van de (ontwerp-) voorstellen. De bij de adviesaanvraag gepresenteerde voorlopige herverdeeleffecten zijn, gesommeerd voor de drie in het onderhavige voorstel betrokken gemeenten, van beperkte omvang. Wanneer ik deze indicaties over de gevolgen van de invoering van de FVW in mijn overwegingen betrek, heb ik dan ook geen reden mijn oordeel over de structurele financiële levensvatbaarheid van de nieuwe gemeente bij te stellen.

Tenslotte wilden de leden van de fractie van het CDA graag worden geïnformeerd over de consequenties van artikel 12 van het wetsvoorstel voor de bestaande scholen, met name in de huidige gemeenten Cothen en Langbroek. Zij vroegen of de regering hun visie deelt dat deze samenvoeging niet mag leiden tot afbraak van de bestaande onderwijsvoorzieningen in de huidige gemeenten Cothen en Langbroek en dat een gelijke opheffingsnorm voor de nieuwe gemeente negatieve consequenties kan hebben voor de kleinere kernen.

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik naar hetgeen ik hiervoor heb opgemerkt naar aanleiding van soortgelijke vragen van de leden van de fractie van de PvdA.

Volgens de leden van de fractie van de VVD kan het niet de bedoeling van gedeputeerde staten, danwel de regering zijn om na deze herindeling de nieuw gevormde gemeente op korte termijn te betrekken bij een mogelijke nieuwe herindeling. Zij vroegen of de regering kan aangeven of, en zo ja, welke aanpak haar voor ogen staat in de regio Utrecht-Oost.

Bij de aanbieding van het eindadvies hebben gedeputeerde staten van Utrecht kenbaar gemaakt dat vanwege het eerder losgekoppelde interprovinciaal deel slechts technische grenscorrecties in het herindelingsplan resteerden. Het provinciaal bestuur is van mening dat vanuit de filosofie van krachtige gemeenten, het initiatief voor het al dan niet verder afwikkelen van die grenscorrecties bij de gemeenten zélf dient te liggen. De nieuwe Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) biedt daarvoor volgens gedeputeerde staten de mogelijkheid van een bijzondere procedure. Gedeputeerde staten hebben kenbaar gemaakt dat zij, indien grenscorrecties of herindeling bestuurlijk of beleidsmatig geboden is, gevraagd of ongevraagd daartoe zeker het initiatief zullen nemen. De in het herindelingsplan opgenomen binnenprovinciale grenscorrecties vormden tegen de achtergrond van de eerder genoemde filosofie op dat moment voor het provinciebestuur geen aanleiding verdere actie te ondernemen.

Het is niet de bedoeling de nieuwe gemeente op korte termijn te betrekken bij een mogelijke nieuwe herindeling. Voor de langere termijn kan ik op dit moment geen uitspraken doen.

Dezelfde leden vroegen of het mogelijk is in de herindelingswet een splitsing van de opheffingsnorm in de nieuwe gemeente op te nemen. Zij merkten op dat de raad van de nieuwe gemeente weliswaar een splitsingsbesluit kan nemen, maar dat betrokkenen gedurende die procedure nodeloos in onzekerheid blijven over het voortbestaan van hun scholen. Zij vroegen of de regering bereid is om het wetsvoorstel in deze zin aan te passen.

Hiervoor heb ik er naar aanleiding van opmerkingen van de leden van de fracties van de PvdA en de SGP reeds op gewezen dat bij het in de wet opnemen van normen voor delen van de gemeente de waarborgen van de splitsingsprocedure in het gedrang komen. Voorts heb ik aangegeven dat het splitsingsbesluit voor de nieuwe gemeente Wijk bij Duurstede op grond van de thans geldende regeling geen betrekking kan hebben op de periode tot en met 31 juli 1998, maar dat hiervoor in de bij deze nota gevoegde nota van wijziging een voorziening wordt getroffen. De vrees dat betrokkenen gedurende de splitsingsprocedure nodeloos in onzeker- heid blijven over het voortbestaan van hun scholen deel ik niet, aangezien de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede in hun eerder aangehaalde brief van 7 december 1994 reeds hebben aangegeven een splitsing wenselijk te achten. Voorts zou ter vergroting van de zekerheid nu reeds aan de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de genoemde gemeenten kunnen worden gevraagd of zij met een splitsing instemmen.

De leden van de fractie van de SGP hebben geconstateerd dat het onderhavige wetsvoorstel een onderdeel betreft van het aanvankelijke – meer omvattende – herindelingsplan Utrecht-Oost. Zij vroegen wat de voornemens zijn met betrekking tot dat omvattender herindelingsplan. Dezelfde leden vroegen voorts hoe de regering het nu voorliggende – beperkte – herindelingsvoorstel ziet in het licht van de eventuele ontwikkelingen in het bredere kader van de provincie Utrecht. Zij nemen aan dat het niet de bedoeling is Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede c.q. de nieuwe gemeente Wijk bij Duurstede ook nog weer te betrekken bij dat meer omvattende herindelingsplan.

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik naar mijn beantwoording van soortgelijke vragen van de leden van de fractie van de VVD.

Volgens dezelfde leden hebben gedeputeerde staten aanvankelijk gekozen voor de combinaties Langbroek en Doorn respectievelijk Cothen en Wijk bij Duurstede. Zij vroegen de regering nader in te gaan op de inhoudelijke motivering en daarbij dit alternatief ook te betrekken.

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van het CDA.

Volgens de leden van de fractie van het GPV is een belangrijke vraag wat de relatie is tussen het onderhavige herindelingsvoorstel en de overige herindelingsvraagstukken in het oostelijke deel van de provincie Utrecht. Volgens deze leden wordt alleen de gemeente Doorn al natuurlijk direct geraakt door het thans voorliggende voorstel. Zij vroegen of deze gemeente nu voorlopig helemaal gevrijwaard blijft van nieuwe herindelingsplannen.

Ik zie geen reden de gemeente Doorn op voorhand te vrijwaren voor nieuwe herindelingsplannen, nu het voorstel voorligt de gemeenten Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede samen te voegen.

Volgens dezelfde leden staat in de memorie van toelichting te lezen dat binnen afzienbare tijd een aantal andere grenscorrecties uit het herindelingsplan Utrecht-Oost valt te verwachten. Zij vroegen aan welke gemeenten hierbij gedacht moet worden en of er al iets meer te zeggen is over die «afzienbare» termijn.

Na totstandkoming van een tweetal grenscorrecties op basis van de bijzondere procedure van de Wet arhi tussen enerzijds Utrecht en Maartensdijk en anderzijds Utrecht en Houten, valt op dit moment uitsluitend een interprovinciale grenscorrectie te verwachten tussen Ede en Veenendaal. De procedure daarvoor zal naar verwachting medio 1995 worden gestart.

Dezelfde leden vroegen op welke termijn verwacht mag worden dat de provincie-grensoverschrijdende problematiek weer op de agenda komt. Zij vroegen of er hierbij naar het oordeel van de regering alleen een relatie ligt met de milieu-effect-rapportage en de interprovinciale structuurvisie Ede-Veenendaal en of ook gewacht moet worden op de toekomstvisie die uiteengezet gaat worden over de provinciale indeling na de totstandkoming van de drie stadsprovincies.

De toekomstvisie over de provinciale indeling na de totstandkoming van de drie of meer stadsprovincies plaatst de grenscorrectie tussen Ede en Veenendaal geenszins in een ander perspectief. Afgezien van het feit dat de uitkomst van dat proces de grenscorrectie niet zonder meer overbodig maakt, is met het oog op de problematiek in dit gebied voortvarendheid bij deze interprovinciale grenscorrectie geboden.

Nota van wijziging

Bij deze nota naar aanleiding van het verslag is zoals bovenvermeld een nota van wijziging gevoegd. De wijziging is vereist om de volgende reden. De samenvoeging van de gemeenten Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede zal naar verwachting op 1 januari 1996 ingaan. Op dat moment is de termijn voor de nieuwe gemeente Wijk bij Duurstede om een splitsing als bedoeld in artikel 107b van de Wet op het basisonderwijs tot stand te brengen, verstreken. De colleges van burgemeester en wethouders van de huidige gemeenten Cothen, Langbroek en Wijk bij Duurstede hebben verzocht om hiervoor een voorziening te treffen. In verband hiermee heb ik in overleg met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, een nota van wijziging opgesteld. Voor de nieuwe gemeente Wijk bij Duurstede wordt de bovengenoemde termijn verlengd. Hetzelfde gebeurt met de daarmee samenhangende termijnen voor de bekendmaking van de opheffingsnormen voor de beide gebiedsdelen, het besluit van de gemeenteraad om de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen te verzoekentot splitsing over te gaan en het nemen van een splitsingbesluit door de minister zoals opgenomen in artikel XVIII van de Wet Toerusting en Bereikbaarheid.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

Naar boven