24 051
Herziening van de bepalingen over het toezicht op gemeentelijke en provinciale belastingverordeningen

nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 september 1995

Bij de mondelinge behandeling op 6 september van bovenbedoeld gewijzigd voorstel van wet, houdende herziening van de bepalingen over het toezicht op belastingverordeningen van gemeenten, provincies en waterschappen, heb ik toegezegd schriftelijk nog op enkele punten met betrekking tot het wetsvoorstel en de ingediende amendementen nader te zullen reageren. Deze brief voorziet daarin.

De geachte afgevaardigde, de heer Gabor, heeft mij gevraagd om een nadere reactie op twee brieven die door de heer Sonneveld, een van de leden van de commissie Ilsink, eerder dit jaar zijn gezonden naar de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken uit de Tweede Kamer over de wenselijkheid van handhaving van het toezicht. Verschillende in die brieven aangesneden onderwerpen zijn al aan bod geweest in de nota naar aanleiding van het verslag of bij de mondelinge behandeling. Mijn antwoord kan voor een deel dus betrekkelijk beknopt zijn.

Bij de mondelinge behandeling is kort aandacht besteed aan het toezicht op gemeenten die op de nominatie staan te worden opgeheven als gevolg van een gemeentelijke herindeling. Het bepaalde in hoofdstuk IV van de Wet algemene regels herindeling laat gedeputeerde staten naar mijn oordeel voldoende ruimte om te voorkomen dat dergelijke gemeenten via al te grote verlaging van belastingtarieven of zelfs afschaffing van belastingen de in de toekomst te vormen gemeente(n) in een financieel nadelige positie brengen.

Wij spraken al over de invloed van het vooroverleg met de toezichthouder op de kwaliteit van de vastgestelde verordeningen en over mogelijk vervangende middelen als het toezicht en wellicht ook de daarop gerichte deskundigheid bij de provincies zou verdwijnen. Ik heb al aangegeven dat ook naar mijn oordeel op dit moment nog de nodige problemen bestaan, gezien de rapportage van de commissie Ilsink.

De gemeenten zullen dus even de tijd moeten krijgen zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Ik heb echter vertrouwen in het verantwoordelijkheidsbesef van de besturen en meen ik dat er voldoende vervangende mogelijkheden zijn om te kunnen bereiken dat de verordeningen een goede kwaliteit hebben. Gemeenten voeren immers veel taken uit op een verantwoorde wijze zonder dat van toezicht sprake is.

De heer Sonneveld noemde in een van zijn brieven een voorbeeld van een rekening van f 20 000,– voor het leveren van een concept-legesverordening. Dat lijkt mij een extreme uitschieter. Een fiscaal-juridische toetsing door de Vereniging van Nederlandse gemeenten bijvoorbeeld zal gemiddeld een aanzienlijk lager bedrag kosten. De gemeenten zullen de kosten van eventuele externe adviezen moeten afwegen tegen de mogelijke gevolgen van een onverbindendverklaring door de rechter. Overigens heeft zo'n onverbindendverklaring naar mijn taxatie alleen rechtstreekse gevolgen voor aanslagen, ten aanzien waarvan op dat moment nog bezwaar- of beroepsprocedures lopen of nog mogelijk zijn. Definitieve aanslagen worden door een onverbindendverklaring niet aangetast. Wellicht ten overvloede wijs ik er verder nog op dat het natuurlijk ook kan voorkomen dat de belastingrechter achteraf bezien een andere mening blijkt te hebben dan zelfs de meest deskundige toezichthouder of adviseur.

Verder heb ik toegezegd mij te zullen beraden op de situatie die ontstaat als het amendement op stuk nummer 9 zou worden aanvaard, meer in het bijzonder ten aanzien van het traject van inwerkingtreding van de wet en ten aanzien van een evaluatie van de dan ontstane situatie, na enkele jaren. Ik heb al meegedeeld in dat geval te kunnen instemmen met een wat langere termijn na vaststelling van de wet, dan de termijn die zou worden genomen als het voorstel in zijn huidige vorm kracht van wet krijgt. Bij aanneming van het amendement zal ik op korte termijn een overleg organiseren met de rechtstreeks betrokkenen over de inwerkingtreding en over de evaluatie. Daarbij wil ik ook nadrukkelijk aan de orde stellen, of en zo ja, welke aanvullende initiatieven nodig zijn (voorlichting, kennisoverdracht) om de kwaliteit van gemeentelijke belastingverordeningen te waarborgen. Over de conclusies zal ik uw Kamer uiteraard vervolgens informeren.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

Naar boven