nr. 10
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 11 september 1995
Bij de mondelinge behandeling op 6 september van bovenbedoeld gewijzigd
voorstel van wet, houdende herziening van de bepalingen over het toezicht
op belastingverordeningen van gemeenten, provincies en waterschappen, heb
ik toegezegd schriftelijk nog op enkele punten met betrekking tot het wetsvoorstel
en de ingediende amendementen nader te zullen reageren. Deze brief voorziet
daarin.
De geachte afgevaardigde, de heer Gabor, heeft mij gevraagd om een nadere
reactie op twee brieven die door de heer Sonneveld, een van de leden van de
commissie Ilsink, eerder dit jaar zijn gezonden naar de vaste commissie voor
Binnenlandse Zaken uit de Tweede Kamer over de wenselijkheid van handhaving
van het toezicht. Verschillende in die brieven aangesneden onderwerpen zijn
al aan bod geweest in de nota naar aanleiding van het verslag of bij de mondelinge
behandeling. Mijn antwoord kan voor een deel dus betrekkelijk beknopt zijn.
Bij de mondelinge behandeling is kort aandacht besteed aan het toezicht
op gemeenten die op de nominatie staan te worden opgeheven als gevolg van
een gemeentelijke herindeling. Het bepaalde in hoofdstuk IV van de Wet algemene
regels herindeling laat gedeputeerde staten naar mijn oordeel voldoende ruimte
om te voorkomen dat dergelijke gemeenten via al te grote verlaging van belastingtarieven
of zelfs afschaffing van belastingen de in de toekomst te vormen gemeente(n)
in een financieel nadelige positie brengen.
Wij spraken al over de invloed van het vooroverleg met de toezichthouder
op de kwaliteit van de vastgestelde verordeningen en over mogelijk vervangende
middelen als het toezicht en wellicht ook de daarop gerichte deskundigheid
bij de provincies zou verdwijnen. Ik heb al aangegeven dat ook naar mijn oordeel
op dit moment nog de nodige problemen bestaan, gezien de rapportage van de
commissie Ilsink.
De gemeenten zullen dus even de tijd moeten krijgen zich aan te passen
aan de nieuwe situatie. Ik heb echter vertrouwen in het verantwoordelijkheidsbesef
van de besturen en meen ik dat er voldoende vervangende mogelijkheden zijn
om te kunnen bereiken dat de verordeningen een goede kwaliteit hebben. Gemeenten
voeren immers veel taken uit op een verantwoorde wijze zonder dat van toezicht
sprake is.
De heer Sonneveld noemde in een van zijn brieven een voorbeeld van een
rekening van f 20 000,– voor het leveren van een concept-legesverordening.
Dat lijkt mij een extreme uitschieter. Een fiscaal-juridische toetsing door
de Vereniging van Nederlandse gemeenten bijvoorbeeld zal gemiddeld een aanzienlijk
lager bedrag kosten. De gemeenten zullen de kosten van eventuele externe adviezen
moeten afwegen tegen de mogelijke gevolgen van een onverbindendverklaring
door de rechter. Overigens heeft zo'n onverbindendverklaring naar mijn taxatie
alleen rechtstreekse gevolgen voor aanslagen, ten aanzien waarvan op dat moment
nog bezwaar- of beroepsprocedures lopen of nog mogelijk zijn. Definitieve
aanslagen worden door een onverbindendverklaring niet aangetast. Wellicht
ten overvloede wijs ik er verder nog op dat het natuurlijk ook kan voorkomen
dat de belastingrechter achteraf bezien een andere mening blijkt te hebben
dan zelfs de meest deskundige toezichthouder of adviseur.
Verder heb ik toegezegd mij te zullen beraden op de situatie die ontstaat
als het amendement op stuk nummer 9 zou worden aanvaard, meer in het bijzonder
ten aanzien van het traject van inwerkingtreding van de wet en ten aanzien
van een evaluatie van de dan ontstane situatie, na enkele jaren. Ik heb al
meegedeeld in dat geval te kunnen instemmen met een wat langere termijn na
vaststelling van de wet, dan de termijn die zou worden genomen als het voorstel
in zijn huidige vorm kracht van wet krijgt. Bij aanneming van het amendement
zal ik op korte termijn een overleg organiseren met de rechtstreeks betrokkenen
over de inwerkingtreding en over de evaluatie. Daarbij wil ik ook nadrukkelijk
aan de orde stellen, of en zo ja, welke aanvullende initiatieven nodig zijn
(voorlichting, kennisoverdracht) om de kwaliteit van gemeentelijke belastingverordeningen
te waarborgen. Over de conclusies zal ik uw Kamer uiteraard vervolgens informeren.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
A. G. M. van de Vondervoort