nr. 177
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
's-Gravenhage, 9 januari 1995
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 10 januari 1995. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 9 februari
1995.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste
lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State
gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen
de op 26 november 1993 te Bern aangenomen bijkomende bepalingen tot uitlegging
van de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer
van reizigers en bagage (CIV), Bijlage A bij het COTIF, in het geval van scheiding
van het beheer van de spoorweginfrastructuur en de exploitatie van de vervoerdiensten
van de spoorwegondernemingen, en bijkomende bepalingen tot uitlegging van
de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer
van goederen (CIM), Bijlage B bij het COTIF, in het geval van scheiding van
het beheer van de spoorweginfrastructuur en de exploitatie van de vervoerdiensten
van de spoorwegondernemingen (Trb. 1994, 160).1
Een toelichtende nota bij deze bijkomende bepalingen treft U eveneens
hierbij aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken, a.i.
W. Kok
TOELICHTENDE NOTA
Op 9 mei 1980 zijn te Bern tot stand gekomen het Verdrag betreffende het
internationale spoorwegvervoer (COTIF), het Protocol betreffende de voorrechten
en immuniteiten van de Intergouvernementele Organisatie voor het internationale
spoorwegvervoer (OTIF) alsmede de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst
van internationaal spoorwegvervoer van reizigers en bagage (CIV), Bijlage
A bij het COTIF, en de Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal
spoorwegvervoer van goederen (CIM), Bijlage B bij het COTIF (Trb. 1980, 160).
Aangezien het Koninkrijk (voor Nederland) partij is bij het COTIF vindt
het internationale reizigers- en goederenvervoer van de NV Nederlandse Spoorwegen
plaats in overeenstemming met de bepalingen van het COTIF.
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet
op de Raad van State).
Richtlijn nr. 91/440/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van
29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap
(PbEG L 237, blz. 25 e.v.) heeft grote veranderingen voor de spoorwegen in
hun verhouding tot de nationale overheden met zich mee gebracht. De in deze
richtlijn beoogde scheiding tussen het beheer van de infrastructuur en de
exploitatie alsmede het recht op toegang tot de spoorwegnetten van de lid-staten
van de Europese Unie door internationale samenwerkingsverbanden van spoorwegondernemingen
en spoorwegondernemingen die internationaal gecombineerd goederenvervoer verrichten,
veroorzaken praktische en juridische problemen voor de bestaande internationale
spoorwegregelgeving als opgenomen in het COTIF, waaronder de bijlagen CIV
en CIM. Dit omdat de regelgeving van het COTIF uitgaat van de situatie van
vóór de van kracht wording van deze richtlijn. Teneinde deze
situatie op korte termijn het hoofd te kunnen bieden heeft het Centrale Bureau
voor het internationale spoorwegvervoer te Bern in samenwerking met de lidstaten
een overgangsregeling uitgewerkt, vooruitlopend op een algehele herziening
van het COTIF. Deze overgangsregeling bestaat uit de onderhavige bijkomende
bepalingen die gebaseerd zijn op artikel 7 CIV en artikel 9 CIM. Deze bepalingen
voorzien in een nadere uitleg van het begrip «spoorweg» in het
geval van scheiding van het beheer van de infrastructuur en de exploitatie
aangezien het COTIF er nu nog van uit gaat dat de «spoorweg» zowel
de exploitatie voert als het beheer over de infrastructuur.
De regeling laat de situatie, waarbij beheer en exploitatie door één
spoorwegonderneming wordt uitgevoerd, in tact en heeft derhalve voor Nederland
geen consequenties.
De tekst van de regeling is binnen de OTIF tot stand gekomen en dient
volgens de procedures terzake in de lid-staten in werking te worden gesteld.
De regeling komt neer op een verdragswijziging; de goedkeuring wordt derhalve
op de voet van artikel 91, eerste lid, van de Grondwet gevraagd.
De onderhavige regeling zal evenals het verdrag, voor wat het Koninkrijk
betreft, alleen van toepassing zijn op Nederland.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
M. Patijn