24 036
Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit

24 572
Uitbreiding van de Wet milieubeheer (milieuverslaglegging)

20 633
Milieuzorg

nr. 107
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 september 1998

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 28 mei 1998 overleg gevoerd met minister De Boer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

– haar brief van 9 februari 1998, houdende het beleidsstandpunt op de evaluatie bedrijfsmilieuzorgsystemen 1996 (20 633, nr. 10);

– de brief van 25 maart 1998 over de aanwijzing van verslagplichtige bedrijven (uitbreiding Wet milieubeheer van 10 april 1998, milieuverslaglegging) (24 572, nr. 19);

– de brief van 15 april 1998 over het MDW-project vergunningverlening bij bedrijfsvestiging (24 036, nr. 81).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Ter Veer (D66) was tevreden over de resultaten van de evaluatie bedrijfsmilieuzorgsystemen, die aantoont dat bedrijven in het algemeen tot medewerking bereid zijn en dat van het beleid een stimulerende werking uitgaat. Op die weg moet worden doorgegaan. Is de minister tevreden over de ontwikkelingen bij bedrijven in de bouwsector of is daar nog verbetering mogelijk? Met interesse nam hij kennis van hetgeen op blz. 12 van de brief van 9 februari jl. wordt geschreven over de uitwerking van een gedifferentieerde werkwijze van vergunningverleners en/of toezichthouders en het daaraan gekoppelde flankerend beleid, alsmede van de publicatie van de juridische leidraad. Is de leidraad al beschikbaar en gaat publicatie ervan vergezeld van de nodige voorlichting? Gedegen meet- en registratiemethoden zijn van eminent belang voor de certificeringsprocedure. Alleen als daar volstrekte duidelijkheid over bestaat is er zekerheid over de waarde van verleende certificaten. Welke ontwikkelingen zijn er op dit gebied? Ten slotte benadrukte hij het belang van de voorbeeldrol die de overheid op het terrein van milieuzorg heeft te spelen.

De heer Van den Akker (CDA) onderschreef de in het beleidsstandpunt neergelegde beleidslijn en nam met vreugde kennis van de toename van het aantal bedrijven dat milieuzorgsystemen hanteert of wil introduceren.

De aandacht voor de noodzaak hiervan moet voortdurend worden gestimuleerd om te voorkomen dat milieuzorg minder prioriteit krijgt in het geheel van de ondernemingsstrategie. De tot nu toe bereikte resultaten geven aan dat het heel goed mogelijk is om door middel van zelfregulering gestelde milieudoelen te bereiken. Aandacht vroeg hij voor de stimulering van milieuzorg bij kleinere bedrijven (minder dan 100 personeelsleden) door ondersteuning van brancheorganisaties. Van de zin van bedrijfsmilieuzorg bij bedrijven met minder dan vijf personeelsleden was hij op voorhand niet overtuigd. Als het al nodig is, zullen plannen veelal zeer gering van omvang zijn. Grote bedrijven kunnen kleinere bedrijven stimuleren tot bedrijfsmilieuzorg door analoog aan de ISO-systematiek kwaliteitseisen op milieugebied te stellen aan leveringen.

De heer Klein Molekamp (VVD) stemde in grote lijnen in met de uit de brief van 9 februari sprekende beleidslijn. Ook hem verheugde het dat inmiddels een groot deel van de bedrijven milieuzorgsystemen hanteert. Het is goed dat 86% van de grote bedrijven zo'n systeem hanteert, maar eigenlijk zou dat toch 100% moeten zijn. De evaluatie constateert dat het midden- en kleinbedrijf (MKB) vooral gebaat is bij praktisch toepasbare milieuzorg per compartiment. Kan de minister dit toelichten? Wat vindt zij hiervan? Is bij kleinere bedrijven maatwerk mogelijk? Hoe wil zij stimuleren dat in het MKB vergunningen op maat worden verleend? Welke inhoud wil zij geven aan het overleg met brancheorganisaties, banken en dergelijke? Met instemming nam hij kennis van het streven om van gedetailleerde vergunningen over te stappen op vergunningen op hoofdzaken. Wel vroeg hij in dit verband aandacht voor mogelijke spanningen met het handhavingsbeleid. Hoe ziet de minister dit? Dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft te vervullen bij het hanteren van milieuzorgsystemen, onderschreef hij van harte. Tot zijn spijt moest hij echter constateren dat cijfers ontbreken waaruit blijkt dat de overheid die rol ook werkelijk op zich neemt. Departementen komen pas in 1999 met cijfers, terwijl bedrijven die voor een groot deel al beschikbaar hebben. Waarom blijft de overheid nog achter?

Met de inhoud van de brief van 25 maart jl. stemde de heer Klein Molekamp in.

Naar aanleiding van de brief van 15 april jl. vroeg de heer Klein Molekamp waarom de regering terughoudend is met overname van de aanbeveling van de MDW-werkgroep inzake integrale milieuvergunningen. Past zo'n type vergunning niet goed in het streven naar vereenvoudiging van de vergunningverlening?

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks) constateerde dat het met de bedrijfsmilieuzorg de goede kant op gaat, maar vond de inhoud van de brief van 9 februari jl. te behoudend. De evaluatie geeft aan dat zaken minder hard zijn dan ze lijken. Bedrijfsmilieuzorg moet uiteindelijk duurzame productie ten doel hebben. Om dat doel te bereiken moeten grote industriële bedrijven veel meer doen aan afvalpreventie. Ook moet er meer aandacht zijn voor het vervoersmanagement. Het product milieuzorg is nog niet voldoende ontwikkeld en ook ontbreekt nog aandacht voor een zuinig gebruik van grondstoffen en het voorkomen van de aantasting van de natuur in de derde wereld. In de brief van 9 februari genoemde maatregelen als certificering, milieuverslag en het verlenen van vergunningen op hoofdlijnen onderschreef hij. Wel vroeg hij zich af of die voldoende zijn om het gestelde doel te bereiken. Mag worden verwacht dat de ontwikkeling van strategische bedrijfsmilieuplannen nu echt van de grond komt? In het veld wordt er al lang over gesproken. Welke stimulerende maatregelen zijn op dit punt mogelijk? Aandacht moet er vooral zijn voor het inzetten van de eigen expertise van bedrijven en voor de individuele inrichting van bedrijven. Op die basis kan worden gedacht aan het verlenen van vergunningen aan groepen gelijke bedrijven. Dat voorkomt verstoring van de onderlinge concurrentie.

Het verdient aanbeveling om met grote, internationaal georganiseerde en opererende bedrijven ook op internationaal niveau afspraken te maken over bedrijfsmilieuzorg. Gezien de ervaringen tot nu toe betwijfelde hij of de beleidsdoelstellingen gehaald kunnen worden met behulp van zelfregulering. Daar waar de overheid regels voorschrijft, zien bedrijven zich gestimuleerd om ook zelf meer te doen. Derhalve moet het beleid meer worden gericht op wetgeving en regulering. Wel moet bedrijven voldoende tijd worden gegeven om gestelde regels te implementeren. Ten slotte bepleitte hij om toepassing van bedrijfsmilieuzorg in het MKB vooral te stimuleren via de gemeenten. Met gebruikmaking van Melkertbanen kunnen zij mileuadviseurs aantrekken die het MKB individueel adviseren over de uitwerking van bedrijfsmilieuzorg.

De heer Van Middelkoop (GPV) vond het licht verontrustend dat uit de brief van 9 februari jl. blijkt dat ondanks de gunstige economische omstandigheden bij één op de vijf bedrijven een terugval in de ontwikkeling van bedrijfsmilieuzorg laat zien. Hoe zal het nu voorgenomen beleid zich ontwikkelen in economisch minder gunstige omstandigheden? Is bijsturing mogelijk om te verzekeren dat het beleid ook dan overeind blijft? Is het wettelijk instrumentarium ook in dat soort omstandigheden toereikend?

Het is goed dat wordt onderzocht waarom bij de ontwikkeling van bedrijfsmilieuzorg tot nu toe vooral aandacht is gegeven aan de «paperasserij» (verklaringen, programma's, cursussen) en minder aan de ontwikkeling van meet- en registratietechniek. Op zich stemde hij in met het streven om grote en middelgrote bedrijven vergunningen op hoofdlijnen te verlenen. Geldt dat voor alle bedrijven in die categorie, ongeacht hun productie?

Waarom is de al jaren geleden aangekondigde AMvB inzake financiële zekerheidstelling op grond van de Wet milieubeheer nog steeds niet totstandgekomen?

Ten slotte sprak hij zich lovend uit over de recente publicatie van de door VNO/NCW en de Stichting natuur en milieu gezamenlijk geschreven voorlichtingsbrochure «Het publieksmilieuverslag». Het is goed dat organisaties op deze manier hun verantwoordelijkheid invullen, maar dat laat onverlet dat de wetgever vanuit zijn verantwoordelijkheid moet toetsen of deze voorlichting inhoudelijk voldoet aan gestelde eisen. Wil de minister die toetsing verrichten?

De heer Crone (PvdA) bepleitte een snelle voorbereiding van de AMvB inzake milieuverslaglegging, mede omdat dit een van de instrumenten is om bedrijfsmilieuzorg in de praktijk te bevorderen. In hoofdlijnen stemde hij in met de categorieën bedrijven die de regering volgens de brief van 25 maart jl. (bijlage I-IV) al dan niet in zekere mate verslagplichtig acht. Waarom zijn afvalverwerkende bedrijven uitgezonderd van verslagplicht? Omwonenden, die vaak direct worden geconfronteerd met de gevolgen, zouden in zo'n verslag direct kunnen zien wat de omvang is van de milieubelasting en welk beleid wordt gevoerd. Het argument dat dit soort bedrijven veelal een nauwe relatie heeft met de overheid en dat een aparte verslagplicht alleen maar tot papieren rompslomp zou leiden, vond hij niet overtuigend. Wil de minister de AMvB op dit punt wat ruimer formuleren? Of de totale groep groot genoeg is, moet blijken uit evaluatie die volgens toezegging over twee à drie jaar wordt gehouden. Hoe verloopt het overleg met milieuaccountants over standaardisering/certificering van het milieuverslag? Ook hij nam met instemming kennis van de publicatie «Het publieksmilieuverslag». Voldoet ze aan de eisen? Kennelijk is er meer mogelijk dan de brochure aangeeft, want de inleiding geeft aan dat het beschrevene de ondergrens is.

Ook de heer Crone was wat verontrust over de constatering dat bij een aantal bedrijven een terugval in de ontwikkeling van bedrijfsmilieuzorg is te constateren. Is dit een gevolg van de afnemende externe druk op bedrijven om hieraan aandacht te besteden? Zo ja, hoe kan dit worden verbeterd zonder direct allerlei verplichtingen te introduceren? Een middel daartoe is de milieuverslaglegging en de ontwikkeling van strategische bedrijfsplannen. Kunnen ontwikkelingen in deze richting worden bevorderd door hierover afspraken te maken in een nieuwe generatie convenanten en in andere vormen van bedrijfstakafspraken? Ook valt te denken aan het stimuleren van vergunningverlening op hoofdlijnen. Dit is namelijk alleen mogelijk op grond van een volledig doorzichtig informatie- en milieuzorgsysteem, verbonden aan scherp geformuleerde, concrete doelstellingen. Welke verwachtingen heeft de minister op dit gebied? Is het ontbreken van zodanig geformuleerde doelen de reden dat vergunningverlening op hoofdlijnen tot nu toe moeizaam van de grond komt? Voor de bevordering van bedrijfsmilieuzorg in het MKB is het van groot belang dat er naast de subsidie- en trainingsregelingen een fiscale aftrekregeling komt voor ondernemers die voldoen aan nader te formuleren duurzaamheidscriteria. Toetsing zou kunnen plaatsvinden aan de mate waarin zij beschikken over een gecertificeerd milieuzorgsysteem. Kan zo'n fiscale prikkel worden toegevoegd aan het huidige instrumentarium? Ook werknemersvertegenwoordigers kunnen de aandacht voor bedrijfsmilieuzorg bevorderen. Hoe verloopt het overleg met vakbonden over dit onderwerp? Hoe staat het met de financiële aansprakelijkstelling van bedrijven voor milieuschade? Introductie daarvan zou bedrijven zeker aanzetten om voldoende aandacht te schenken aan de ontwikkeling van bedrijfsmilieuzorg.

In hoofdlijnen stemde de heer Crone in met de brief van 15 april jl. Waarom is niet eerder gebeurd wat in deze brief beschreven staat? Wat is het nieuwe aan de inhoud ervan? Op zich is het goed dat aansluiting wordt gezocht bij de milieu-effectrapportage (MER) maar dat betekent dat de in dat kader aan de orde zijnde alternatieven ook in het betrokken bedrijf realiseerbaar moeten zijn. Bestaat daarbij niet het gevaar dat bedrijven alleen alternatieven zullen accepteren die ook economisch haalbaar zijn? Zo ja, dan zou het meest milieuvriendelijke alternatief in feite het meest economisch haalbare alternatief worden.

De heer Poppe (SP) had geen vertrouwen in de uit de stukken sprekende beleidslijn. Hij zag bedrijfsmilieuzorgsystemen als aanvulling op verleende milieuvergunningen. Dit soort systemen moet niet alleen ten doel hebben om handig en flexibel te zijn voor het bedrijf. Als aanvulling op scherp omschreven milieuvergunningen moeten ze een aanvullend instrument in handen van de handhavende instanties zijn. Hij was het er niet mee eens dat op basis van de evaluatie bedrijfsmilieuzorg 1996 kan worden doorgegaan met het ingezette beleid. Verwijzend naar het boek «De stille revolutie» betoogde hij dat nog veel te weinig echt tastbare vordering wordt gemaakt op het gebied van milieuzorg. In sommige gevallen is er zelfs sprake van een teruggang. Aanscherping van het beleid is derhalve nodig. Wanneer wordt het resultaat bekend van het onderzoek naar de teruggang die bij één op de vijf bedrijven op het gebied van milieuzorg is te constateren? Is al aan te geven wat de oorzaak hiervan kan zijn? Waarom zet de minister niet meer vaart achter het beleid? Bedrijven zien milieuzorg nog te veel als een negatieve post in hun streven naar winstmaximalisatie. In minder gunstige economische omstandigheden wordt daarop het eerst bezuinigd. Hoe wil de minister dat voorkomen?

In verlening van milieuvergunningen op hoofdzaken zag hij niets. Dit soort vergunningen is veel te fraudegevoelig en kan bovendien tot gevolg hebben dat de overheid, net als in de jaren zestig, met bedrijven moet onderhandelen over het oplossen van milieuproblemen. Signalen uit het veld duiden erop dat dit soort vergunningen niet goed handhaafbaar is. Meet- en registratietechnieken zijn nodig als instrumenten om de naleving van scherp omschreven milieuvergunningen te controleren.

Op zich vond de heer Poppe de introductie van milieuverslaglegging een stap vooruit. Waarom is het alleen verplicht voor de 330 grootste bedrijven? Het is niet goed dat milieuaccountants door het bedrijf worden betaald. Door ze te betalen uit een algemene heffing kunnen ze echt onafhankelijk van de te controleren bedrijven opereren. Verder moet worden voorzien in een geïntegreerd optreden van de wettelijke handhaver en de milieuaccountant.

Het antwoord van de minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

De minister onderstreepte de absolute noodzaak om in het belang van de handhaafbaarheid aan vergunningen op hoofdlijnen hoofdzaken met concrete resultaatverplichtingen te verbinden. Bedrijven moeten het ISO-certificaat hebben, moeten een bedrijfsmilieuplan hebben opgesteld, moeten via het milieuverslag open communiceren met overheid en publiek en moeten langere tijd de wet- en regelgeving goed hebben nageleefd. Een en ander wordt uitgewerkt in een in het najaar van 1998 te publiceren leidraad. De Kamer krijgt nog gelegenheid om zich hierover uit te spreken.

Op 16 april jl. is een workshop gehouden met vertegenwoordigers van alle betrokken overheden, van het bedrijfsleven en het openbaar ministerie over de ervaringen die sinds de publicatie van de handreiking in oktober 1995 zijn opgedaan met vergunningen op hoofdzaken. Het systeem op zich bleek goed te zijn, al moest een aantal uitgangspunten nader worden gespecificeerd. Op basis van de resultaten van deze workshop bereiden de ministeries van VROM en VW samen een nieuwe circulaire voor. Na de zomer is die beschikbaar. Dan verschijnt ook een juridische leidraad over vergunningverlening op hoofdzaken, alsmede een handreiking voor vergunningverleners en handhavers over de uitvoering van de vergunning en het toezicht op de hoofdzaken. De juridische leidraad geeft voorbeelden van goed en slecht handhaafbare doelvoorschriften. Ook heeft het ministerie samen met de VNG en de Unie van waterschappen een training voor milieuambtenaren ontwikkeld. Deze wordt verzorgd door de bestuursacademies. Daarnaast wordt voortdurend aandacht besteed aan toereikende, adequate voorlichting. Hoewel ook kleine bedrijven in principe in aanmerking kunnen komen voor een vergunning op hoofdzaken, zullen zij veelal meer gebaat zijn bij een vergunning op maat. Een AMvB ter uitvoering van artikel 815 van de Wet milieubeheer (financiële zekerstelling) wordt naar verwachting begin 1999 in concept in de Staatscourant gepubliceerd.

De KPMG-evaluatie geeft aan dat de overheid met de introductie van milieuzorgsystemen niet achterloopt bij het bedrijfsleven. De ambitie is om in het jaar 2003 het niveau van ISO 14001 te halen. Daarmee wordt derhalve een extra stap gezet. Van groot belang is dat alle ministeries in navolging van dat van VROM bedrijfsmilieuzorgsystemen gaan hanteren. Dat één op de vijf bedrijven een terugval laat zien bij de ontwikkeling van bedrijfsmilieuzorgsystemen is niet per definitie negatief te duiden. Het is immers goed mogelijk dat de doelen hoger zijn gesteld door de acceptatie van ISO 14001. Een en ander wordt thans onderzocht. Over de resultaten van dit onderzoek wordt de Kamer geïnformeerd. De vrees dat bedrijven in een minder gunstige economische situatie minder aandacht zullen geven aan milieuzorg deelde de minister niet. Zij was ervan overtuigd dat bedrijven de bedrijfsinterne milieuzorg inmiddels zodanig hebben verinnerlijkt, dat economische omstandigheden daar niet meer op van invloed zijn. Of dit echt zo is moet wel continu worden gevolgd. De huidige convenanten bieden met name voor bedrijven in de sectoren chemie en basismetaal een basis voor de opstelling van een strategisch bedrijfsmilieuplan. Verdere stimulans wordt gegeven door uitwerking van het strategisch milieumanagement als bedoeld in de nota Milieu en economie. Een en ander zal zeker invloed hebben op een eventuele tweede generatie convenanten.

De sinds 1995 lopende stimuleringsprojecten ter bevordering van de totstandkoming van bedrijfsmilieuzorgsystemen in het MKB zijn afgerond. In overleg met sectororganisaties in het MKB worden thans methodes voor het maken van life cycle analasys (LCA) ontwikkeld. Ontwikkeling van «performance indicatoren» verdient verdere ondersteuning. In het kader van het nog lopende programma schoner produceren wordt gestreefd naar integratie van speciaal op het MKB gerichte voorlichtingsactiviteiten. In overleg met de brancheorganisaties per sector streeft de overheid naar maatwerk op dit gebied. Verheugd was de minister over de positieve opstelling van MKB-Nederland. Als vergunningverlenende instantie voor het MKB onderhoudt de gemeente een directe relatie met bedrijven. Zij speelt dan ook een zeer belangrijke rol bij de bevordering van milieuzorg in deze sector.

In het kader van het activiteitenprogramma milieuzorg is aandacht besteed aan het betrekken van werknemersorganisaties bij het beleid. Zo is een aantal projecten van de vakbeweging gesteund. Nu dit programma is afgerond, is het aan de organisaties zelf om verder te werken met de ontwikkelde instrumenten. Tijdens een recent met steun van het ministerie van VROM georganiseerde workshop van centrale ondernemingsraden van het MNO is een modelmilieuwerkplan voor ondernemingsraden ontwikkeld. Omdat voor de verdere uitwerking hiervan gebruik kan worden gemaakt van bestaande financieringsbronnen en ook mogelijkheden worden geboden in de Wet op de ondernemingsraden, achtte de minister een specifieke subsidieregegeling op dit punt thans niet noodzakelijk.

Uit de bijlagen II en III bij de brief van 25 maart jl. blijkt dat wel degelijk ook afvalverwerkingsbedrijven verslagplichtig zijn. In feite voegt het milieuverslag voor deze bedrijven niets nieuws toe, omdat ze al moeten voldoen aan strak geformuleerde vergunningsvoorwaarden, o.a. op het gebied van registratie en transport. De minister vond het vooralsnog niet juist om een milieuverslag te eisen, alleen om omwonenden gerust te stellen. Daar zijn andere manieren voor. Het ministerie van VROM is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van de brochure «Het publieksmilieuverslag» en kan zich derhalve volledig vinden in de inhoud ervan. Over twee à drie jaar is een herziening van deze eerste brochure voorzien. Met het bedrijfsleven, de Stichting natuur en milieu, het NIVRA en de Vereniging van milieuaccountants is uitvoerig overlegd over externe verificatie van het publieksverslag. Algemene opinie is, dat aansluiting moet worden gezocht bij de werkwijze die wordt gehanteerd bij de certificering volgens ISO 14001/EMAS. In dat kader voorhanden zijnde ervaring wordt benut. Ook wordt gewerkt aan een project ter verbetering van het meet- en registratiesysteem. Op initiatief van het NIVRA wordt de bruikbaarheid van financiële audittechnieken op milieugebied onderzocht. Accountants worden intensief betrokken bij de invoering van het milieuverslag. In dat kader zijn een informatiepunt met bijbehorende website, alsmede een geschillencommissie publieksverslaglegging voorzien.

Bij de totstandkoming van de Wet milieubeheer is uitgebreid gesproken over de relatie tussen het daarop gebaseerde vergunningenbeleid en dat wat is gebaseerd op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO). Omdat in de Kamer geen meerderheid was te vinden voor een systeem van afgifte van «verklaringen van geen bedenkingen» door waterkwaliteitsbeheerders, is uiteindelijk gekozen voor een coördinatieconstructie. Sindsdien hebben zich geen ontwikkelingen voorgedaan die erop duiden dat het zinvol zou zijn om de discussie hierover te heropenen. De gekozen constructie werkt thans goed.

Nadere gedachtewisseling

De heer Van den Akker (CDA) vroeg of de Kamer voorafgaand aan inwerkingtreding van de desbetreffende AMvB nog wordt geïnformeerd over de definitieve lijst van verslagplichtige bedrijven.

De heer Klein Molekamp (VVD) had begrip voor de historische gronden op grond waarvan in de brief van 15 april jl. tot een bepaalde keuze is gekomen, maar bepleitte desondanks nadere overweging van de adviezen van de MDW-werkgroep.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks) oordeelde dat bedrijfsmilieuzorg zich te langzaam ontwikkelt en ook te weinig omvattend is. De overheid zou meer kaders moeten scheppen voor stimulering van bedrijven. Hij onderschreef het pleidooi van de heer Crone om afvalverwerkende bedrijven verslagplichtig te maken.

De heer Crone (PvdA) bepleitte sterk om afvalverwerkingsbedrijven verslagplichtig te maken. In de voorbereiding van de desbetreffende AMvB moet hier gedegen aandacht aan worden geschonken.

De heer Poppe (SP) kreeg uit het betoog van de minister de stellige indruk dat zij te optimistisch is over het beleid en te weinig initiatief ontplooit. Een vergunning op hoofdzaken biedt bedrijven te veel ruimte. Handhavers maken juridisch weinig kans als zij relatief kleine overtredingen ontdekken bij een bedrijf dat zo'n vergunning heeft gekregen. Toch kunnen dergelijke overtredingen wel enorme milieuschade tot gevolg hebben. Benieuwd was hij hoe dit soort problemen in de juridische leidraad wordt ondervangen. Ook bepleitte hij meer aandacht voor procesgeïntegreerde maatregelen. Door die te nemen kan worden voorkomen dat bedrijven in een tijd van economische tegenspoed de aandacht voor milieuzorg laten verslappen. Verder bepleitte hij om milieuaccountants uit een heffing bij de betrokken bedrijven te betalen en vroeg hij aandacht voor geïntegreerd optreden van handhavers en milieuaccountants.

De minister bleef bij haar eerdere standpunt inzake de destijds bij de behandeling van de Wet milieubeheer gemaakte keuze inzake de relatie tussen het vergunningenstelsel uit deze wet en dat van de WVO. Het is aan de Kamer om zich hier eventueel nader over uit te spreken. Zij verduidelijkte dat integrale milieuzorg niet alleen het productieproces van bedrijven betreft, maar o.a. ook vervoersmanagement en afvalpreventie. Het milieuverslag moet inzicht geven in de dekkendheid van milieuzorgsystemen, ook op dit soort gebieden. De lijst van verslagplichtige bedrijven wordt opgenomen in de desbetreffende AMvB. Zij zegde toe nader te studeren op de wens om ook afvalverwerkingbedrijven verslagplichtig te maken. Het cruciale belang van handhaving voor het voeren van gedegen milieubeleid onderschreef zij. Het is aan de overheid om te bewaken dat, wat geregeld wordt ook handhaafbaar is. Vergunningen op hoofdzaken, waarin doelstellingen zeer nauwgezet zijn beschreven, achtte zij zeker handhaafbaar. Voldoen bedrijven niet volledig aan de gestelde voorwaarden dan kan te allen tijde worden teruggevallen op gedetailleerde vergunningverlening. Verwijzend naar de gangbare praktijk in de wereld van de financiële accountancy, verzette zij zich sterk tegen de suggestie om milieuaccountants via een heffing te laten betalen door de overheid.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Te Veldhuis

De griffier van de commissie,

De Gier


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Te Veldhuis (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Van Gijzel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Crone (PvdA), Essers (VVD), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Meijer (CDA), Van Wijmen (CDA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Oplaat (VVD), Albayrak (PvdA) en Van der Staaij (SGP).

Plv. leden: Van Beek (VVD), Ter Veer (D66), Stellingwerf (RPF), Van Zuijlen (PvdA), Van Zijl (PvdA), Valk (PvdA), Geluk (VVD), De Wit (SP), Koenders (PvdA), Duijkers (PvdA), Niederer (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Biesheuvel (CDA), Eisses-Timmerman (CDA), Bos (PvdA), Van den Akker (CDA), Giskes (D66), Vos (GroenLinks), Halsema (GroenLinks), Leers (CDA), Belinfante (PvdA) en Van Boxtel (D66).

Naar boven