24 034
Reorganisatie van het openbaar ministerie

nr. 29
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 februari 1999

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 16 december 1998 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie over:

– de brief van 8 juli 1998 t.g.v. de vijfde voortgangsrapportage over de reorganisatie van het openbaar ministerie (24 034, nr. 27);

– de brief van 22 juli 1998 t.g.v. het jaarverslag OM 1997 (J 98–580).

Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA) was te spreken over de inzichtelijkheid van de vijfde voortgangsrapportage. Wel plaatste zij een kanttekening bij de overdreven positieve toonzetting; de problemen op dit beleidsterrein, bijvoorbeeld met de buitengewone opsporingsmethoden en de dreigende capaciteitstekorten, rechtvaardigen geenszins een juichstemming. Positief was zij over de aanpak per thema.

Over de dreigende capaciteitstekorten bij het OM bestaan nogal wat onduidelijkheden. Wie draagt precies de verantwoordelijkheid voor het ontstaan en de late constatering ervan? Wat is de vermoedelijke omvang van de capaciteitstekorten en kan de reorganisatie deze nog in positieve of negatieve zin beïnvloeden? Volgens het jaarverslag was er in 1997 45 mln. voor de reorganisatie beschikbaar, maar de precieze besteding van dit bedrag is onduidelijk.

Het debat over de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden heeft geen bevredigende procedurele analyse opgeleverd. Een oppervlakkige beschouwing van de problemen leert dat door verschillende individuen op verschillende niveaus grote fouten zijn gemaakt, dat de controle over de verschillende ambtelijke schijven ontoereikend is geweest en dat over de gehele ambtelijke linie geen rekening is gehouden met de opvatting van de Kamer. Het is van groot belang dat alsnog het totale besluitvormingsproces rond de casus van de criminele burgerinfiltrant wordt geanalyseerd. Mevrouw Kalsbeek-Jasperse verzocht de minister in ieder geval schriftelijk hierop te reageren.

De voortgangsrapportage en het jaarverslag bevatten tegenstrijdige informatie over de snelheid waarmee rechtszaken worden afgedaan: de voortgangsrapportage geeft melding van een positieve ontwikkeling, terwijl het jaarverslag langere doorlooptijden constateert, onder andere door de grotere bewerkelijkheid van zaken. Deze tegenstrijdigheid is er een teken temeer van dat de organisatie van het OM nog lang niet op orde is.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse achtte de prioriteitsstelling bij grote onderzoeken een geschikt thema voor een volgende voortgangsrapportage. Welke criteria hanteert de coördinatiecommissie zware georganiseerde criminaliteit bij de selectie en toedeling hiervan? En welke prioriteiten stellen de minister en het college van procureurs-generaal? Hoe ver is men overigens gevorderd met de vervulling van de vacatures in het college en wat is de uitkomst van de juniconferentie?

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse kon zich goed vinden in de beleidslijn van Justitie rond het thema OM en publiciteit: terughoudendheid betrachten met betrekking tot individuen en alleen uit eigen beweging informatie verstrekken bij zeer spraakmakende of veel onrust veroorzakende zaken. Wel miste zij aandacht voor de vraag hoe het OM de pers te woord moet staan bij beleidsmatige incidenten. Ook ontbreken ideeën over een offensievere communicatiestrategie: het OM zou er goed aan doen het publiek actiever te informeren over zijn algemene beleid, taken en ambities, zodat de herkenbaarheid van het OM wordt vergroot en tegelijkertijd wordt voorkomen dat het slechts op negatieve wijze in het nieuws komt bij incidenten.

De heer Van de Camp (CDA) vond het een goede zaak dat het jaarverslag van 1997 alsnog door de Kamer wordt besproken. Hij verwachtte dat de opmerkingen van de Kamer in dit overleg worden betrokken bij de binnenkort verschijnende zesde voortgangsrapportage.

Volgens het jaarverslag is er in 1997 sprake geweest van een lichte stijging van het aantal gemelde misdrijven, terwijl er vanaf 1994 sprake was van een dalende tendens. De aantallen misdrijven door minderjarigen, geweldsmisdrijven en misdrijven tegen de openbare orde zijn toegenomen. Wat verwacht de minister van alle maatregelen die hiertegen zijn genomen?

De zware zaken doen een zeer groot beroep op de capaciteit van het OM en door de toename van het aantal zware zaken wordt de werklast onevenredig vergroot. De capaciteitsuitbreiding, reorganisaties en extra middelen houden hiermee geen gelijke tred.

De heer Van de Camp vond het teleurstellend dat de ontnemingswetgeving zo weinig successen laat zien, terwijl de opbrengsten uit criminaliteit vaak zeer hoog zijn. Wel vond hij het verheugend dat slachtoffers doorgaans positief zijn over de informatieverstrekking en dat de rol van de centrale schadebemiddelaar leidt tot een versnelling van de afhandeling. Bij faillissementsfraude daalt helaas het aantal aangiften en afdoeningen. Hoe is de afgelopen tijd voorzien in het geconstateerde gebrek aan specifieke deskundigheid op dit terrein?

Verder betreurde de heer Van de Camp het zeer dat de snelheid van de afhandeling van jeugdzaken niet is toegenomen: slechts in 55% van de gevallen is het gelukt om de zaak binnen zes maanden af te handelen, terwijl de doelstelling van het OM 75% was.

Ook de heer Van de Camp vond de toonzetting van de voortgangsrapportage overdreven positief. De verschillende tabellen kloppen ongetwijfeld, maar de vraag is welke realiteit er achter de cijfers schuilt. Hoe groot zijn de algemene werkdruk en de caseload precies? Is er sprake van onderbezetting en wat zijn hiervan de praktische gevolgen? Met welk tempo verloopt de werving en uitbreiding?

De sfeer op de werkvloer van het OM was de laatste tijd negatief en defensief. Is hierin inmiddels een positieve verandering te bespeuren? Is de relatie tussen hoofdofficieren en het college van procureurs-generaal inmiddels verbeterd?

In plaats van een super-PG zal het college van procureurs-generaal in de toekomst een voorzitter hebben die voor een beperkte periode wordt aangesteld. Hoever is men gevorderd met de vervulling van deze vacature en van andere vacatures binnen het OM?

De heer Van de Camp zag in de komende voortgangsrapportage graag een wat realistischer beeld van de stand van zaken bij het OM. Hij pleitte voor minder aandacht voor de Haagse invalshoek en voor meer informatie over de situatie op de werkvloer.

De voortgangsrapportage bood naar de mening van de heer Vos(VVD) onvoldoende helderheid over de werkelijke stand van zaken bij de reorganisatie. Hoe verhoudt deze zich tot de planning? De voortdurende aandacht en actieve betrokkenheid, een «sense of urgency», van alle leden van het OM is noodzakelijk om het tempo van de reorganisatie op peil te houden. Is de minister voornemens om de nieuwe procureur-generaal hiermee te belasten?

Het uitgangspunt bij de sturing van het OM is dat de verantwoordelijke minister afstand bewaart en dat de sturing in eerste instantie plaatsvindt via de procureurs-generaal. Hoe verhoudt dit principe zich met het voornemen van de minister om direct overleg te voeren met de hoofdofficieren?

Bij de bespreking van de vierde voortgangsrapportage achtte de toenmalige minister het risico op onderbesteding van middelen voor de kwalitatieve versterking van het OM gering. Desondanks is er nu sprake van een moeizame vervulling van vacatures. Hoeveel formatieplaatsen zijn nog niet ingevuld en welke maatregelen worden genomen om dit te verhelpen? De nieuwe ressortparketten zullen een taak krijgen bij de bevordering van de juridische kwaliteit binnen het ressort. Dit klinkt zeer bemoedigend, maar het is de vraag in hoeverre dit voornemen in praktijk wordt gebracht. Is er bijvoorbeeld in de zaak U. reeds sprake geweest van de instelling van een kwaliteitskring?

Verder vroeg de heer Vos naar de stand van zaken rond de audits. In principe vormen audits een uitstekend instrument ter bevordering van kwaliteit, maar uit de stukken blijkt dat de audits zich op dit moment pas in een voorbereidende fase bevinden.

Voorlichting kan een goed instrument zijn bij de bevordering van preventie. Een actievere rol van het OM op dit gebied is derhalve zeer gewenst. De indruk bestaat dat het OM tegenover de publieke zenders een inschikkelijke houding aanneemt, terwijl het de commerciële zenders enigszins op afstand houdt. In de pers stond het bericht dat het OM bij de opsporing van misdadigers gebruik wil maken van het internet, op een wijze die vergelijkbaar is met de manier waarop nu televisieprogramma's worden ingeschakeld. Naar verluidt zijn de publieke omroepen wel, maar de commerciële omroepen niet vertegenwoordigd in de werkgroep-Veurink, die onderzoekt welke rol televisie en nieuwe media kunnen spelen bij de opsporing. De publieke en commerciële omroepen dienen echter op een gelijkwaardige manier hierbij te worden betrokken.

Volgens de voortgangsrapportage is er een dalend aantal sepots, terwijl de laatste weken gewag werd gemaakt van stijgende sepotcijfers. Zijn de gegevens in de rapportage nu reeds door de actualiteit ingehaald?

De zittende magistratuur maakt melding van zogenaamde «draaideurklanten»: verdachten die zeer regelmatig moeten voorkomen en aan wie telkens een boete of beperkte vrijheidsstraf wordt opgelegd. Door het mogelijk te maken om meer zaken rond één persoon in een keer te behandelen, kan zittingsruimte worden bespaard en is wellicht een meer structurele aanpak bij deze recidivisten mogelijk.

Verder vroeg de heer Vos naar de achtergrond van de overschrijdingen van het budget van het parket-generaal. Waarom is in het oorspronkelijke bestedingsplan niet met die mogelijkheid rekening gehouden? Het budgetverdeelsysteem is inmiddels gerealiseerd en zal naar verwachting een structurele verschuiving binnen de parketten tot gevolg hebben. De precieze herverdelingseffecten zijn echter onduidelijk: zullen officieren naar andere parketten worden verschoven en hoeveel is er uitgetrokken voor eventuele overgangsmaatregelen?

Tot slot vroeg de heer Vos of het waar is dat het OM, evenals de zittende magistratuur, capaciteit reserveert voor megazaken. Dit zou onwenselijk zijn: het OM dient alle gelegenheid te hebben om megazaken binnen een redelijke termijn af te handelen, ongeacht het aantal.

Het antwoord van de minister

De minister zag enige tegenstrijdigheid tussen de klachten van de commissie over de positieve toonzetting van de vijfde voortgangsrapportage en de aansporing tot een positievere uitstraling van het OM. Hij beaamde dat in de laatste voortgangsrapportage aandacht is besteed aan positieve aspecten, maar van de geconstateerde juichstemming is zeker geen sprake. De zesde voortgangsrapportage zal meer gelegenheid bieden tot kritische zelfreflectie.

Het ministerie van Justitie mag zich de laatste jaren verheugen in een grote publieke belangstelling. De taken en verantwoordelijkheden van de organisaties binnen dit beleidsterrein zijn toegenomen, evenals de eisen die eraan worden gesteld. Het OM heeft van alle organisaties binnen justitie de meeste gevolgen ondervonden van de fundamenteel gewijzigde omstandigheden: zo is de rol van de officier van justitie veranderd van een vanzelfsprekende, maar anonieme autoriteit in een overheidsfunctionaris die publiekelijk verantwoording over zijn beleid dient af te leggen.

Onder druk van de gewijzigde omstandigheden is de noodzaak tot reorganisatie van het OM algemeen erkend. In de vorige kabinetsperiode is deze in gang gezet; de afronding van het proces is een van de kernpunten van deze regeerperiode. De zesde voortgangsrapportage zal in januari worden uitgebracht en de zevende, het eindrapport waarmee de totale reorganisatie gestalte moet krijgen, in de loop van het komende voorjaar. Justitie heeft sinds het uitbrengen van het jaarverslag 1997 en de vijfde voortgangsrapportage zeker niet stilgezeten. Aan het omvangrijke reorganisatieproces wordt met man en macht gewerkt. Er zijn dan ook spectaculaire resultaten bereikt. In technische zin ligt de reorganisatie op koers: een groot deel van de veertien aangekondigde reorganisatieprojecten is afgerond of bijna afgerond.

Voor 1998 wordt een lichte stijging van het aantal gemelde misdrijven verwacht, al verschillen de cijfers per regio. Vanwege de verwachte toename van het aantal zaken zijn vorig jaar extra financiële middelen beschikbaar gesteld voor de uitbreiding van de gerechtelijke capaciteit. De gerechtshoven hebben deze zogeheten Bolkesteingelden sneller weten in te zetten dan de rechtbanken. Hierdoor onttrokken zij daaraan strafrechters, die niet tijdig konden worden vervangen, waardoor op sommige plaatsen acute onderbezetting ontstond. Overigens werd het op dat moment duidelijk dat de onderbezetting bij de rechtbanken in totaal ongeveer zeventig personen bedraagt. Om te voorkomen dat deze onderbezetting leidt tot onaanvaardbare sepots, is getracht om oud-rechters en rechters van elders bij de rechtbanken in te zetten. Van hen blijken er ten minste twintig in aanmerking te komen. Het aantrekken van de nieuwe rechters vergt behalve extra middelen enige tijd: de extra capaciteit zal pas in februari ingezet kunnen worden voor de afhandeling van achterstandszaken. Tegelijkertijd heeft het OM de gelegenheid gekregen om zich voor te bereiden op het extra aantal zittingen. Vanaf mei of juni komt er in ieder geval in Amsterdam en in Rotterdam een extra strafkamer. De verwachting is dat op deze manier ongewenste sepots onder andere ten gevolge van de overschrijding van de redelijke termijn worden voorkomen. Kortom, de dreigende onderbezetting van het OM was reeds geruime tijd op het departement bekend, vandaar dat in een eerder stadium extra middelen beschikbaar zijn gesteld. Er is dan ook geenszins sprake geweest van noodverbanden die zijn aangelegd na onheilspellende berichten in de pers over sepots van vele duizenden zware zaken. Bij nadere beschouwing bleek het overigens om 720 zaken te gaan.

De minister sprak de verwachting uit dat in 1999 60% à 65% van de jeugdcriminaliteitszaken binnen zes maanden wordt afgerond. De doelstelling van 75% zal dan dus nog niet worden gehaald. De organisatie van de repressieve aspecten van het jeugdbeleid blijkt bijzonder lastig. Daarnaast is het moeilijk om alle betrokken instanties en bestuurslagen op één lijn te krijgen. Dit neemt niet weg dat er onder leiding van het OM hard aan wordt gewerkt om een en ander rond te krijgen.

Naast de bekende problematische casus van de criminele burgerinfiltrant bestaat een vergelijkbare casus van een criminele burgerinformant. Een analyse van beide casus kan een goed inzicht verschaffen in de complexiteit van deze kwestie. De resultaten hiervan kunnen echter niet anders dan vertrouwelijk aan de Kamer worden meegedeeld. De beleidslijn die hieruit voortvloeit, kan eventueel schriftelijk worden vastgelegd, zodat hierover openbaar kan worden beraadslaagd. Zowel de ambtenaren op het departement als die bij het OM en de centrale toetsingscommissie gingen ervan uit dat de Kamer impliciet was geïnformeerd over de inzet van de criminele burgerinfiltrant. Hierdoor werd destijds op verschillende ambtelijke niveaus niet opgemerkt dat dit niet was gebeurd. Overigens zal de in dezen te volgen procedure nog worden vastgelegd. Te zijner tijd zal hierover met de Kamer worden beraadslaagd.

In de voortgangsrapportage wordt beschreven dat de zogenaamde A- en U-aanpak (aanhouden en uitreiken) in zaken die geen uitvoerige procesgang vergen, een belangrijke bijdrage levert aan de versnelling van de afhandeling van deze zaken. In het jaarverslag wordt dit onderschreven, maar hieraan wordt toegevoegd dat er een toename is van het aantal zwaardere zaken en megazaken. De constatering dat de snelheid waarmee het OM transigeert of seponeert, achterblijft bij de verwachtingen, is derhalve geenszins in tegenspraak met het in de voortgangsrapportage geconstateerde succes van de A- en U-aanpak.

De beleidsprioriteiten van Justitie zijn nu te vinden in het beleidsplan voor de Nederlandse politie, dat in samenwerking met het departement van Binnenlandse Zaken is opgesteld. Ook zullen zij te vinden zijn in de beleidsplannen voor 1999 en voor 2002.

De minister erkende dat hij zich inderdaad primair behoort te verstaan met het college van procureurs-generaal. Rechtstreeks overleg met de hoofdofficieren werd echter nuttig op het moment dat er te veel onduidelijkheden bleken te bestaan in de relatie tussen de hoofdofficieren en het college. Bij dit overleg zal het college worden betrokken. Omdat het de bestaande gezagsstructuur niet ten goede komt, is het periodieke overleg met de hoofdofficieren in beginsel tijdelijk.

Het OM besteedt in zijn informatieverschaffing aan het publiek inmiddels bewust meer aandacht aan de vele positieve aspecten van zijn werkzaamheden. In het vervolg zal hierop nog meer de nadruk worden gelegd. De pers heeft doorgaans vooral belangstelling voor zaken die niet goed gaan, maar de communicatiestrategie van het OM is erop gericht om hieraan tegenwicht te bieden.

Het succes van de ontnemingswetgeving stelt teleur, al kunnen de verwachtingen op dit terrein niet al te hoog zijn. De waarde van het conservatoir beslag bedraagt op dit moment 140 mln. Vermoedelijk wordt de doelstelling voor 1998 van 8 mln. aan ontnemingen net gehaald.

Binnen het project verbetering financieel rechercheren wordt aandacht besteed aan het in kaart brengen en bestrijden van faillissementsfraude. In het arrondissement Breda zal een expertisecentrum voor dit doel worden opgezet.

Op dit moment zijn er ongeveer 450 officieren van justitie en er bestaan ongeveer 20 vacatures. De vervulling van de vacatures is moeilijk, maar er wordt hard aan gewerkt. Wellicht kan een versnelling van de RAIO-opleiding of het vergemakkelijken van de toegang daartoe een oplossing bieden.

In de vijfde voortgangsrapportage worden de doelstellingen inderdaad vrij summier aangegeven. In de zesde voortgangsrapportage zullen de verschillende deeltrajecten die tot de doelstellingen moeten leiden, in hun onderlinge samenhang worden geschetst. In de zevende voortgangsrapportage zal worden ingegaan op de resultaten.

De overschrijding van het budget van het parket-generaal is het gevolg van een eenmalige investering vanwege de nieuwe huisvesting. Op het structurele budget van het parket-generaal worden geen tekorten verwacht.

In de werkgroep-Veurink zijn de publieke omroepen niet vertegenwoordigd. Vanwege hun specifieke deskundigheid zijn wel medewerkers van het AVRO-programma «Opsporing verzocht» door de werkgroep gehoord. Alle zendgemachtigden, zowel publiek als commercieel en zowel nationaal als regionaal, kunnen in principe in gelijke mate worden betrokken bij opsporing. Een voorwaarde is wel dat de zendgemachtigden de kritische toets van de selectiecommissie doorstaan.

Het ressortparket ontwikkelt zich steeds meer tot juridisch expertisecentrum voor de eerste lijn in het ressort. Kwaliteitsbeoordeling vindt in ieder geval niet plaats op basis van incidenten. Over de zaak U. zal de Kamer schriftelijk worden geïnformeerd.

De minister bevestigde dat de super-PG inmiddels is afgeschaft. De nieuwe voorzitter van het college van procureurs-generaal zal fungeren als een primus inter pares. Op dit moment is men druk doende de bestaande vacature voor deze functie te vervullen.

Het OM kent geen beperkingen bij de behandeling van megazaken.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA) had het gevoel dat het beleidsterrein van Justitie deel uitmaakt van twee werelden: een wereld van formele bevoegdheden en mogelijkheden en de werkelijke wereld, die zo nodig naar de vereisten van de andere wordt gevoegd. Uit de antwoorden van de minister op de vragen over de capaciteitsproblemen en de bijzondere opsporingsbevoegdheden doemt het volgende beeld op van de justitiële organisatie: een departement vol met formeel-juridisch goed onderlegde, maar louter mechanisch handelende ambtenaren die niet of nauwelijks de politieke relevantie van sommige vraagstukken inzien en niet over het vermogen beschikken om op problemen te anticiperen. Binnen de organisatie bestaan kennelijk geen controlemechanismen die deze tekortkomingen ondervangen. Het is frustrerend dat de Kamer moeilijk greep op het gehele proces krijgt, terwijl zij dat vanwege haar controlerende taak wel zou moeten.

Dat men druk doende is met het vinden van een voorzitter voor het college geloofde mevrouw Kalsbeek-Jasperse wel, maar zij wees erop dat de vacature inmiddels ruim een jaar bestaat. Wat is er waar van het gerucht dat van de beschikbare personen niemand zit te springen om deze riskant geachte functie te vervullen?

De heer Van de Camp (CDA) sloot zich aan bij de opmerkingen van mevrouw Kalsbeek-Jasperse. Hij brak een lans voor het verminderen van de incidentgevoeligheid van het gehele justitiële apparaat. Hij gaf toe dat Justitie zich vaak met brisante zaken bezighoudt, maar zag desondanks ruimte voor meer zakelijkheid. Verder vroeg hij op welke wijze geluiden van de werkvloer de minister kunnen bereiken.

De heer Vos (VVD) deelde niet het gevoelen van mevrouw Kalsbeek-Jasperse over de verstrekte informatie. Wel constateerde hij een gebrekkig enthousiasme bij de officieren om de reorganisatie te volbrengen. Hoe denkt de minister de «sense of urgency» te stimuleren?

De minister stelde voorop dat ook hij van mening is dat het anticiperende vermogen van Justitie over de hele linie kan worden verbeterd. Hiervoor zetten alle betrokkenen zich in, maar dit proces vergt enige tijd. Overigens is het beeld onjuist dat binnen de gehele organisatie geen enkel politiek besef aanwezig zou zijn; onregelmatigheden worden wel degelijk opgemerkt, maar als zij voortijdig de pers bereiken, krijgen zij een eigen dynamiek, met alle onwenselijke gevolgen van dien. Dit neemt niet weg dat binnen de gehele justitiële organisatie het gevoel moet gaan leven dat zaken niet uit de hand mogen lopen. Men is over de gehele linie van goede wil en de «sense of urgency» zal er vroeg of laat zeker komen. In het vertrouwelijke overleg met de Kamer zullen de bijzondere opsporingsbevoegdheden aan de orde komen.

De reorganisatie moet zowel bij het OM als bij de zittende magistratuur op orde zijn. Pas dan is er algehele duidelijkheid en komt er rust in de organisatie. Uit de aard van het beleidsterrein volgt dat Justitie altijd met incidenten zal worden geconfronteerd. Het streven is om incidenten in het vervolg zoveel mogelijk op een gestructureerde wijze te benaderen en af te handelen.

De officier op de werkvloer heeft in beginsel alleen te maken met de hoofdofficier en dient alleen binnen de rechterlijke macht verantwoording af te leggen. In bijzondere gevallen en bij beleidsmatige problemen kan hij via de hoofdofficier contact met de politiek verantwoordelijke minister zoeken, maar het is onwenselijk om deze mogelijkheid op enigerlei wijze te institutionaliseren.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O.P.G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GroenLinks), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA) en Kamp (VVD).

Naar boven