24 034
Reorganisatie van het Openbaar Ministerie

nr. 19
BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIEAAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

's-Gravenhage, 19 maart 1997

In uw brief van 26 februari 1996 (24 034, nr. 9) heeft u aangegeven hoe de voortgangsrapportages over de reorganisatie van het openbaar ministerie zullen worden ingedeeld:

– doelstelling reorganisatie OM

– stand van zaken wetgeving

– budgettaire aspecten

– inrichting projectorganisatie

– voortgang reorganisatie en stand van zaken projecten

– overige activiteiten

De vaste commissie voor Justitie onderschrijft het belang van informatie over deze zes onderwerpen. Tot en met de tweede voortgangsrapportage vond de commissie de informatievoorziening op deze punten echter niet geheel adequaat. De doelstelling van de reorganisatie is nog steeds niet uitgekristalliseerd en de steeds weer nieuwe omschrijvingen werken verwarrend en maken het straks moeilijk om na te gaan of de reorganisatie succesvol is geweest. Het is de commissie niet duidelijk waarop Berenschot en Twijnstra/Gudde (in hun beperkte onderzoek) de conclusie baseren dat met de in gang gezette aanpak de beoogde doelen kunnen worden bereikt.

Mede door het ontbreken van een heldere doelstelling krijgen de rapportages een abstract karakter. De informatie over de budgettaire aspecten en de inrichting van de projectorganisatie acht de commissie summier en die over de voortgang van de reorganisatie als geheel en van de deelprojecten te weinig in termen van oorspronkelijke planning, bijgestelde planning en realisatie. Aandacht voor de daadwerkelijke implementatie van de voorstellen van de projectgroepen wordt nu cruciaal.

Naar aanleiding van het algemeen overleg over de reorganisatie van het openbaar ministerie van 5 maart jl. verzoekt de vaste commissie voor Justitie u in de volgende voorgangsrapportages aandacht te besteden aan het volgende:

– de derde rapportage zou heel concreet moeten bevatten, zoveel mogelijk in kwantificeerbare grootheden, waaraan het succes van de reorganisatie over 4 of 5 jaar (vanaf welk moment?) kan worden afgemeten. Een nadere uitwerking van de punten aan het eind van paragraaf 3 (p. 5) van de eerste voortgangsrapportage ofwel de doelen uit het project Ideaaltypisch parket (p. 13 tweede rapportage) zou daarbij als uitgangspunt kunnen dienen. Een duidelijke keuze is echter dringend gewenst. De volgende rapportages zouden waar mogelijk al enige informatie kunnen geven over doelbereiking. Dit kan alleen als bekend is met behulp van welke kengetallen de doelbereiking zal worden gemeten en een nulmeting beschikbaar is.

– de derde rapportage zou een definitief overzicht moeten bevatten van de aanwending van de middelen in 1996 met een oordeel van de departementale accountantsdienst daarover;

– in de budgettaire overzichten is een helder onderscheid tussen de (tijdelijke) kosten van de reorganisatie en de (structurele) kosten van personeelsuitbreiding wenselijk; oorspronkelijke ramingen, bijgestelde ramingen en realisaties moeten met elkaar worden vergeleken. Wanneer kunnen de kosten van het openbaar ministerie worden bepaald?

– het zou wenselijk zijn als de derde voortgangsrapportage een actualisatie bevat van het schema bij de antwoorden van 15 mei met de oorsponkelijke planning van de projecten en de realisatie daarvan;

– in volgende rapportages zou de nadruk moeten liggen op de uitvoering van de projecten die de papieren fase voorbij zijn;

– in de derde rapportage zou helder moeten worden gemaakt hoe de beheersovergang per 1 januari 1998 kan worden gerealiseerd terwijl er in maart 1997 nog niet bekend is hoe het beheer geregeld zal gaan worden (het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie Hoekstra is nog niet beschikbaar);

– aandacht zou moeten worden besteed aan de middelen die worden aangewend voor het toezicht op de opsporing;

– aandacht voor de voortgang van het wetgevingsproces en het succes van de maatregelen die het draagvlak moeten vergroten is gewenst;

– meer concrete informatie over het gebruik van het outputmodel openbaar ministerie, met name over de doelmatigheid van de organisatie en de kosten van de parketten (24 034, nr. 10, p. 22) en de afstemming tussen de outpuntindicatoren en de doelstelling van de reorganisatie wordt op prijs gesteld. Deze wens is mede ingegeven door de kritische opmerkingen van Berenschot/Twijnstra Gudde over de gegevensarchitectuur (p. 9 van hun rapport);

– dit geldt ook voor de organisatorische, beheersmatige, personele en financiële gevolgen van de reorganisatie van het OM voor de rechterlijke macht;

– een oordeel van de departementale accountantsdienst over de toereikendheid van de projectorganisatie in de fase van de implementatie is wenselijk bij de start van de implementatie, dus zo mogelijk in de derde, maar uiterlijk in de vierde rapportage.

De commissie verzoekt u conform uw toezegging in het algemeen overleg van 5 maart jl. de derde voortgangsrapportage uiterlijk half april aan de Kamer te doen toekomen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

V. A. M. van der Burg

Naar boven